Einde inhoudsopgave
De faillissementspauliana (O&R nr. 75) 2012/4.4.1
4.4.1 Een of meer faillissements- of boedelschuldeisers
mr. R.J. van der Weijden, datum 26-10-2012
- Datum
26-10-2012
- Auteur
mr. R.J. van der Weijden
- JCDI
JCDI:ADS380783:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Voetnoten
Voetnoten
Zie Van Koppen 1998-1, p. 95 en Wessels 2010, nr. 3080, 3081 en 3082. Zie ook Rb. Dordrecht 11 februari 2004, JOR 2004/314, nt. Prinsen en Rb. Leeuwarden 17 januari 2007, JOR 2007/250, nt. NEDF, r.o. 5.6.4.
Van der Feltz I, p. 435.
Anders Wessels 2010, nr. 3082.
Vgl. HR 28 november 2003, NI 2004, 81, nt. PvS; JOR 2004/30, nt. NEDF (ABN AMRO/Curatoren Koverto). Zie ook Faber in zijn annotaties onder Rb. Roermond 29 april 1999, JOR 2002/20 en Hof 's-Hertogenbosch 3 juli 2001, JOR 2002/20A.
Vgl. Verstijlen 1998, p. 174.
Zij kunnen hun rechten jegens de boedel geldend maken alsof er geen faillissement was en zij kunnen zo nodig beslag leggen op tot de failliete boedel behorende goederen, vgl. HR 28 november 1930, NJ 1931, p. 253 e.v. (Hermans q. q./Texeira de Mattos).
Vgl. Van der Feltz I, p. 454-455. Vgl. ook HR 12 april 1985, NJ 1986, 808, nt. WHH (Ontvanger/NMB); HR 23 maart 2001, NJ 2003, 715, nt. Verstijlen; JOR 2001/116 nt. Kliebisch (Stichting Ofasec/NTM); HR 21 december 2001, NJ 2005, 95; JOR 2002/37 nt. NEDF (Lunderstiidt!De Kok) en HR 21 december 2001, NJ 2005, 96, nt. SCJJK; JOR 2002/38 nt. NEDF en Bartman (SOBI/Hurks).
Vgl. met betrekking tot beslag en executie door een boedelschuldeiser bij een (dreigende) negatieve boedel Verstijlen 1998, p. 176-177. Vgl. ook Rb. Breda 21 maart 2008, JOR 2008/178; Rb. 's-Gravenhage 15 december 2011, JOR 2012/64, nt. Boekraad.
Zie Van Koppen 19984, p. 95.
Zie Van Koppen 2001-11, p. 16, voetnoot 6. Dat een succesvol beroep op de faillissementspauliana mogelijk is indien slechts een preferente crediteur is benadeeld, wordt in de literatuur inmiddels algemeen aanvaard, zie A. van Hees 1998, p. 7; Faber 2005, nr. 304 en Wessels 2010, nr. 3081.
Vgl. HR 5 september 2003, JOR 2003/289, nt. Verstijlen. Vgl. ook Rb. Haarlem 15 november 1934, Nl 1935, p. 1063 e.v. en Rb. Utrecht 23 oktober 1985, NJ 1986, 355.
Vgl. Verstijlen 1994-11, p. 859; Van Galen 1997, p. 151 en Verstijlen, noot onder HR 5 september 2003, fOR 2003/289.
Vgl. HR 10 mei 1985, NJ 1985, 792, nt. G(Smit/Van der Sijs q.q.).
Zie Faber 2005, nr. 304 en Wessels 2010, nr. 3081. Zie anders Rb. 's-Gravenhage 30 januari 2002, JOR 2002/120. De rechtbank oordeelde dat was komen vast te staan dat er slechts één schuldeiser was, hetgeen volgens de rechtbank meebracht dat er ook geen sprake kan zijn van (wetenschap van) benadeling van schuldeisers als bedoeld in art. 42 Fw, zie r.o. 3.4.
In de praktijk zal het zich ook zelden voordoen dat alle schuldeisers zijn benadeeld. Er zullen bijvoorbeeld schuldeisers zijn, die ondanks de aangevochten rechtshandeling nog steeds integrale voldoening van hun vordering tegemoet kunnen zien. Deze schuldeisers hebben van de rechtshandeling dus geen nadeel ondervonden. Hetzelfde geldt voor schuldeisers die zo laag zijn gerangschikt dat zij ook in het geval dat de aangevochten rechtshandeling niet was verricht geen enkele uitkering zouden hebben gekregen. Een andere reden waarom het zelden zal voorkomen dat alle schuldeisers zijn benadeeld is dat de partij met of jegens wie de schuldenaar de paulianeuze rechtshandeling heeft verricht in veel gevallen zelf een schuldeiser is. Deze schuldeiser zal van de aangevochten rechtshandeling juist voordeel hebben gehad.
Zie Parl. Gesch. Boek 3, p. 215.
Het antwoord op de vraag welke schuldeisers door een nadelige rechtshandeling zijn getroffen is mede afhankelijk van de toestand van de faillissementsboedel op het moment waarop de benadeling wordt vastgesteld. Is op dat moment bijvoorbeeld sprake van een negatieve boedel, dan zullen in de regel in ieder geval één of meer boedelschuldeisers zijn benadeeld. Door Van Koppen en Wessels is betoogd dat een beroep op de faillissementspauliana in een dergelijk geval niet mogelijk is.1 In deze benadering verliest de faillissementspauliana een groot deel van haar toepassingsbereik.
Dat met art. 42 e.v. Fw slechts zou kunnen worden opgekomen tegen benadeling van faillissementsschuldeisers, volgt volgens Wessels uit de aard van de faillissementspauliana, het stelsel van de wet en de volgende passage uit de parlementaire geschiedenis:
"Zoolang de schuldenaar bevoegd is over zijn vermogen te beschikken, de concursus creditorum nog niet is aangevangen, zal steeds de rechtsgrond voor eene tegen die handelingen te richten Pauliana ontbreken. Zoolang toch blijft de schuldenaar niet alleen bevoegd maar is hij ook verplicht elken schuldeischer, die zich aanmeldt, uit zijn vermogen te voldoen. Eerst de concursus creditorum, met andere woorden het faillissement, met het daaraan voor den schuldenaar verbonden verlies van beheer en beschikking over zijn vermogen, roept het verbod van individueele voldoening in het leven."2
Wessels leidt hieruit af dat de wetgever de faillissementspauliana bewust heeft willen beperken tot gevallen waarin de faillissementsschuldeisers zijn benadeeld. Deze conclusie deel ik niet. Uit bovenstaande passage kan mijns inziens geen oordeel van de wetgever worden afgeleid met betrekking tot het geval waarin sprake is van een negatieve boedel. Het argument van Wessels, dat uit de aard van de faillissementspauliana voortvloeit dat niet kan worden opgekomen tegen benadeling van boedelschuldeisers, overtuigt evenmin. De aard van de faillissementspauliana als instrument ter reconstructie van (de verifieerbare aanspraken op) de faillissementsboedel brengt mijns inziens juist met zich dat de faillissementspauliana bescherming biedt aan alle schuldeisers die zich in de kader van de afwikkeling van het faillissement — al dan niet door middel van verificatie — op het actief van de boedel kunnen verhalen. Het gaat dus niet alleen om faillissementsschuldeisers, maar ook om boedelschuldeisers. Naast de aard van de faillissementspauliana, verzetten het systeem van de wet en de omvang van de taak van de curator zich evenmin tegen een succesvol beroep op de faillissementspauliana in het geval (slechts) boedelschuldeisers zijn benadeeld.3 Op het uit het systeem van de Faillissementswet voortvloeiende uitgangspunt dat de curator niet hoeft op te komen voor de belangen van boedelschuldeisers,4 moet mijns inziens een uitzondering worden gemaakt bij een negatieve boedel. In dat geval heeft de curator ten opzichte van de boedelschuldeisers een soortgelijke taak als die welke hij heeft ten opzichte van de faillissementschuldeisers bij een positieve boedel.5 Tot deze taak behoort mede het doen van een beroep op de faillissementspauliana, als daar aanleiding toe bestaat. Het uitgangspunt dat niet de curator, maar de boedelschuldeisers zelf voor hun belangen moeten waken is gebaseerd op de gedachte dat zij hiertoe - anders dan faillissementsschuldeisers - over voldoende middelen beschikken.6 Boedelschuldeisers beschikken echter niet over een instrument om een vermindering van het (onbezwaarde) boedelactief, die het gevolg is van een vóór het faillissement verrichte rechtshandeling van de schuldenaar, ongedaan te maken. Zij kunnen geen beroep doen op de faillissementspauliana; de bevoegdheid hiertoe komt op grond van art. 49 Fw exclusief toe aan de curator.7 Boedelschuldeisers kunnen zich met betrekking tot dergelijke rechtshandelingen evenmin op de actio Pauliana van art. 3:45 BW beroepen. Omdat zij slechts in hun verhaalsmogelijkheden kunnen zijn benadeeld als de boedel negatief is, zou een succesvol beroep op art. 3:45 BW in de regel tot een doorbreking van de tussen boedelschuldeisers bestaande rangorde leiden. Een vernietiging op grond van art. 3:45 BW werkt immers slechts ten behoeve van de schuldeiser die de actio Pauliana heeft ingeroepen (lid 4). Een dergelijke doorbreking van de tussen boedelschuldeisers bestaande rangorde zou niet mogelijk moeten zijn.8
Van Koppen is in zijn dissertatie nog een stap verder gegaan dan Wessels, door het standpunt in te nemen dat voor een succesvol beroep op de faillissementspauliana vereist is dat in ieder geval de concurrente crediteuren moeten zijn benadeeld.9 Een beroep op de faillissementspauliana zou dan slechts kunnen slagen als de concurrente schuldeisers op het moment waarop de benadeling vast moet staan batig zijn gerangschikt, of dit door een succesvol beroep op de faillissementspauliana zouden kunnen worden. In deze opvatting verliest de faillissementspauliana een nog groter gedeelte van haar toepassingsbereik dan in de benadering van Wessels. In een latere publicatie is Van Koppen op zijn standpunt teruggekomen.10
Dat ook de wetgever een succesvol beroep op de faillissementspauliana mogelijk acht, indien (slechts) boedelschuldeisers zijn benadeeld kan mogelijk worden afgeleid uit de Garantstellingsregeling curatoren (art. 43 lid 6 Fw jo. 2:138 lid 10 BW). Op grond van deze regeling kunnen curatoren de Minister van Justitie een voorschot vragen wanneer de boedel ontoereikend is om een rechtsvordering op grond van art. 42-48 Fw in te stellen, of een mogelijkheid daartoe te onderzoeken. Goed denkbaar is dat in veel van die gevallen sprake zal zijn van een negatieve boedel.
Ervan uitgaande dat met art. 42 e.v. Fw kan worden opgekomen tegen benadeling van boedelschuldeisers, rijst de vraag of zij op grond van art. (67 jo.) 69 Fw bij de rechter-commissaris een bevel kunnen uitlokken op grond waarvan de curator de faillissementspauliana moet instellen. Ondanks dat met betrekking tot de in art. 69 Fw gegeven mogelijkheid wordt aangenomen dat deze beperkt is tot faillissementsschuldeisers,11 zou ik deze vraag bevestigend willen beantwoorden.12In geval van een negatieve boedel zijn de boedelschuldeisers afhankelijk van de wijze waarop de boedel door de curator wordt beheerd. Het is dan gerechtvaardigd om aan deze schuldeisers, via toegang tot de procedure van art. (67 jo.) 69 Fw, invloed te geven op het beheer van de boedel en, zo zij menen dat bij dat beheer fouten worden gemaakt, deze te doen herstellen of voorkomen.13
Het aantal faillissementsschuldeisers of boedelschuldeisers dat door de aangevochten rechtshandeling is benadeeld, is niet relevant. Uit het gegeven dat art. 42 Fw — anders dan art. 3:45 BW — niet spreekt over benadeling van 'een of meer schuldeisers' mag niet worden afgeleid dat een beroep op de faillissementspauliana niet open zou staan als slechts één schuldeiser is benadeeld,14 of dat voor een succesvol beroep is vereist dat alle schuldeisers zijn benadeeld.15 Evenals ten aanzien van de actio Pauliana van art. 1377 BW (oud) gold, moet worden aangenomen dat het meervoud in art. 42 Fw — 'schuldeisers' — slechts wordt gebruikt voor de aanduiding van het soort van hen, die benadeeld moeten zijn.16