NJB 2020/2519:Medeplegen in een geval waarin de verdachte niet aanwezig was op de plaats delict en niet duidelijk is wie van de wel aanwezige betrokkenen de fatale steek heeft toegebracht, art. 47 Sr: in de bewezenverklaring naar aanleiding van een op medeplegen toegespitste tenlastelegging hoeft niet te worden vermeld of en zo ja welke feitelijke handelingen de verdachte zelf dan wel zijn mededader of mededaders hebben verricht. Aan de bewezenverklaring van het medeplegen staat niet in de weg de enkele omstandigheid dat naast de in de tenlastelegging en bewezenverklaring genoemde persoon of personen, ook nog een andere persoon of andere personen betrokken zijn geweest bij het strafbare feit. In casu kon het hof oordelen dat sprake is van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking door de verdachte. Daartoe telt onder meer dat de verdachte een initiërende rol heeft gehad, tegen diverse personen heeft gezegd dat het slachtoffer maar beter dood kon zijn, goederen mee heeft aangeschaft waarvan een gedeelte bestemd was voor de uitvoering van het tegen het slachtoffer te gebruiken geweld, en een van de betrokkenen bij de woning van het slachtoffer heeft uitgelegd hoe hij binnen kon komen. Daarbij komt dat de verdachte wist dat die betrokkene samen met een ander op de avond van de moord naar Enschede ging, zij na de uitvoering van de moord onderdak aan hen heeft geboden en zij heeft ingestemd met een betaling aan de andere betrokkene. Aan het vorenstaande doet niet af dat het hof niet heeft vastgesteld wie van de twee betrokkenen de dodelijke messteek heeft toegebracht. Uit de bewijsvoering van het hof volgt immers dat, ongeacht wie van hen de dodelijke messteek heeft toegebracht, de verdachte met haar gedragingen een bijdrage van voldoende gewicht aan de moord op het slachtoffer heeft geleverd