Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad
Einde inhoudsopgave
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/5.2:5.2 De zorgvuldigheidsnorm buiten oplichting en flessentrekkerij
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/5.2
5.2 De zorgvuldigheidsnorm buiten oplichting en flessentrekkerij
Documentgegevens:
mr. A. Karapetian, datum 01-01-2019
- Datum
01-01-2019
- Auteur
mr. A. Karapetian
- JCDI
JCDI:ADS346100:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Bij de behandeling van de delicten van oplichting en de voor koopovereenkomsten geldende flessentrekkerij bleek dat voor de toepassing van die bepalingen vereist is dat de bestuurder bij het verrichten van de rechtshandeling opzet heeft op de wanprestatie en derhalve weet dat de vennootschap haar verplichtingen niet zal nakomen. Bij oplichting is voor aansprakelijkheid verder – kort gezegd – nodig dat de bestuurder door het gebruik van een oplichtingsmiddel de schuldeiser heeft bewogen tot het aangaan van de uit de rechtshandeling voortspruitende overeenkomst. Het vereiste van een oplichtingsmiddel brengt het uitgangspunt van de wetgever tot uitdrukking dat de enkele leugen niet strafbaar behoort te zijn. Ook de andere oplichtingsmiddelen zoals dat van het aannemen van een valse hoedanigheid kennen hun beperkingen.1
De zorgvuldigheid die deelnemers aan het rechtsverkeer ingevolge art. 6:162 BW jegens elkaar dienen in acht nemen, wordt vanzelfsprekend niet uitsluitend bepaald door normen die uit het strafrecht stammen. Het is voor aansprakelijkheid van de bestuurder in Beklamel-situaties dus niet steeds vereist dat hij voldoet aan de bestanddelen van oplichting en flessentrekkerij. Dit blijkt reeds uit de omstandigheid dat de door de Hoge Raad ontwikkelde Beklamel-norm ook het ‘behoren te weten’ dat de vennootschap niet zal nakomen de bestuurder aanrekent.2 De strafrechtelijke bepalingen maken wel aanschouwelijk dat de bestuurder een op hem persoonlijk rustende norm schendt indien hij de daarin omschreven gedragingen verricht. Vanuit deze gedachte kan dan ook de vraag worden gesteld of de bestuurder in de meest gesimplificeerde situatie waarin hij een onware mededeling doet richting de wederpartij (van de vennootschap) over de financiële staat van de vennootschap zonder dat hij zich hiermee schuldig maakt aan oplichting dan wel flessentrekkerij niet een zorgvuldigheidsnorm overtreedt waardoor hij aansprakelijk is. Hoewel het in de praktijk dikwijls zal gaan om een combinatie van juiste en onjuiste mededelingen en uitlatingen, is de vraag naar de gevolgen van een enkelvoudige onwaarheid van belang omdat daarmee de grenzen kunnen worden verkend van de aansprakelijkheid wegens het doen van een onjuiste mededeling.