Einde inhoudsopgave
De faillissementspauliana (O&R nr. 75) 2012/5.3.1.1
5.3.1.1 Algemeen
mr. R.J. van der Weijden, datum 26-10-2012
- Datum
26-10-2012
- Auteur
mr. R.J. van der Weijden
- JCDI
JCDI:ADS381987:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Voetnoten
Voetnoten
Zie Ankum 1962-11, p. 123 en Faber 2005, nr. 311. Zie voor een voorbeeld Hof 's-Hertogenbosch 13 november 2009, fOR 2010/314.
Zie F1R 11 maart 1964, Nl 1965, 380, nt. JHB (PHP/Ontvanger).
Zie Rb. Dordrecht 18 maart 2009, JOR 2009/178.
Zie Pari. Gesch. Boek 3, p. 274. Zie over toerekening van wetenschap ook Asser/Kortmann 2-1, nr. 80-82 en Faber 2005, nr. 306. Zie over toerekening van wetenschap bij banksyndicaten De Serière 1994, p. 81-82. Zie over toerekening van wetenschap van benadeling onder het oude recht HR 2 januari 1930, NJ 1930, p. 1254 e.v., nt. EMM (Van Dijk/Bankassociatie).
Voor zover degene met of jegens wie de schuldenaar handelde door de vernietiging wel nadeel leidt, bijvoorbeeld omdat hij het op grond van de aangevochten rechtshandeling ontvangene inmiddels heeft verbruikt, wordt dit door art. 42 lid 3 Fw ondervangen. Had hij geen wetenschap van benadeling, dan heeft de vernietiging jegens hem geen werking, voor zover hij aantoont dat hij ten tijde van de faillietverklaring niet door de aangevochten rechtshandeling was gebaat.
Van der Feltz I, p. 446.
Voor de vernietiging van een onverplicht verrichte rechtshandeling is in ieder geval vereist dat de schuldenaar wetenschap van benadeling had (art. 42 lid 1 Fw). Betreft het een rechtshandeling anders dan om niet die meerzijdig is, of eenzijdig en tot een of meer bepaalde personen gericht, dan geldt het vereiste van wetenschap van benadeling ook voor degene met of jegens wie de schuldenaar handelde (art. 42 lid 2 Fw). Van een rechtshandeling anders dan om niet is sprake als tegenover de door de schuldenaar verrichte prestatie een rechtens daarmee verband houdende tegenprestatie staat.1 Niet vereist is dat de tegenprestatie direct of indirect aan de schuldenaar ten goede komt.2 De prestatie van degene met of jegens wie de schuldenaar handelde kan dus bestaan in het betalen van een bepaald bedrag aan een derde (zonder dat de schuldenaar hier voordeel bij heeft).3 Worden een of meer van de bij de rechtshandeling betrokkenen bij het handelen vertegenwoordigd, dan kan zowel de wetenschap van de vertegenwoordiger als die van de vertegenwoordigde relevant zijn. Van belang is in dit verband het aandeel dat ieder van hen heeft gehad in de totstandkoming van de rechtshandeling en de bepaling van haar inhoud, zie art. (3:78 jo.) 3:66 lid 2 BW.4
Voor de vernietiging van een om niet verrichte rechtshandeling is niet vereist dat degene met of jegens wie de schuldenaar handelde wetenschap van benadeling had. De wetgever geeft hiervoor als reden dat laatstbedoelde partij door de vernietiging in beginsel geen nadeel zal ondervinden, wanneer men zijn situatie vergelijkt met die waarin de aangevochten rechtshandeling nooit zou zijn verricht:5
"Den begiftigde, die onder bepaalde omstandigheden verplicht wordt aan de schuldeischers des schenkers het ontvangene te restitueeren, wordt dus niet zoozeer een nadeel toegebracht, maar hem wordt veeleer een ongedachte winst weer onttrokken."6
Voor anders dan om niet verrichte rechtshandelingen geldt dit argument kennelijk niet. Het potentiële nadeel van degene met of jegens wie de schuldenaar handelde, zal er volgens de wetgever in gelegen zijn dat de wederprestatie ingevolge art. 51 lid 3 Fw niet volledig teruggegeven of vergoed wordt. Hij is dan slechter af dan in het geval de aangevochten rechtshandeling nooit zou zijn verricht.