Deze zaak hangt samen met de ontnemingszaak van verdachte met nummer 11/00007P waarin ik heden eveneens concludeer.
HR, 19-02-2013, nr. 10/04868
ECLI:NL:HR:2013:BY5216
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-02-2013
- Zaaknummer
10/04868
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BY5216
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BY5216, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑02‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY5216
ECLI:NL:PHR:2013:BY5216, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑10‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY5216
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑02‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO en strafvermindering i.v.m. de overschrijding van de redelijke termijn.
19 februari 2013
Strafkamer
nr. S 10/04868
ABG/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 oktober 2010, nummer 23/001234-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering van de hoogte daarvan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zestien maanden.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze veertien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 februari 2013.
Conclusie 30‑10‑2012
Mr. Silvis
Partij(en)
Nr. 10/04868
Mr. Silvis
Zitting: 30 oktober 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Verdachte is bij arrest van 21 oktober 2010 door het Gerechtshof te Amsterdam wegens onder meer 5. "medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden. Het arrest bevat voorts enige bijkomende beslissingen, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 5 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
4.
Ten laste van verdachte is onder 5 bewezenverklaard:
"dat hij in de periode van 14 december 2001 tot en met 5 september 2002, in de gemeente Amsterdam en elders in Nederland en in Luxemburg, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen een hoeveelheid geld tot een totaalbedrag van - omgerekend naar Euro's- ruim 616.000,- Euro voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, en verdachtes mededaders wisten, dat genoemd geld - onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf"
5.
Die bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
"3.
Een fotokopie van een proces-verbaal van 24 september 2002 (...), in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Op donderdag 29 augustus 2002 werd vanaf 20:16 uur, in het kader van het GAEA-onderzoek, een doorzoeking verricht in het perceel [a-straat 1]-IV te Amsterdam.
Tijdens deze doorzoeking werd in de inloopkast van de woonkamer een geldbedrag van in totaal $ 101,00 en € 25,00 aan bankbiljetten aangetroffen. In een trainingsbroek, welke in de woonkamer lag, werd een bedrag van 2300 Zwitserse franken aan bankbiljetten aangetroffen, alsmede 1 bankbiljet van 10 euro en één Oekraïns bankbiljet. Tevens werd er op het bed in de grote slaapkamer een bedrag van € 295,00 aan bankbiljetten aangetroffen.
Naast de eerder inbeslaggenomen bankbiljetten werd in twee sporttassen, in een plastic tas, in één envelop, in een doos, danwel "los" in een kledingkast, op hoofdeinde van een bed, grote hoeveelheden bankbiljetten aangetroffen. Deze bankbiljetten werden voornamelijk aangetroffen in de twee slaapkamers van de woning. In totaal werden er tijdens de doorzoeking aan bankbiljetten in beslaggenomen:
€ 391.120,00 (390.790,00 + 295,00 + 25,00 + 10,00)
$ 141.201,00 (141.100,00 + 101,00)
SFR 2300,00
4.
Een fotokopie van een proces-verbaal van 17 september 2002 (...), in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde verbalisant [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op donderdag 29 augustus 2002 werd een doorzoeking verricht in perceel [a-straat 1]-TV te Amsterdam. Als bijlage wordt een lijst met inbeslaggenomen goederen en een situatieschets bijgevoegd.
Lijst van inbeslaggenomen goederen:
Lettercode: E
Nummer: 03-01-08
Omschrijving: Bankafschriften Fortis Bank
Lettercode: E
Nummer: 01-03-02
Omschrijving: Stortingsbewijs BANCA DEL GOTTARDO [001]
5.
Een tot het dossier in de strafzaak behorend rapport inzake Strafrechtelijk Financieel Onderzoek contra [verdachte], afgesloten op 6 september 2004 en in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde rapporteurs [verbalisant 3] en [verbalisant 2]. Dit rapport houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van rapporteurs (...):
Ten tijde van de doorzoeking, op 29 augustus 2002, op het adres [a-straat 1] IV te [...] Amsterdam blijkt volgens informatie van de gemeentelijk basis administratie van de gemeente Amsterdam aldaar te staan ingeschreven: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952.
Blijkens een hercontrole (5 februari 2003) bij deze dienst blijkt genoemde [verdachte] nog steeds op bovenstaand adres te staan ingeschreven. Middels controle bij de woningbouwvereniging De Dageraad in Amsterdam blijkt dat de woning wordt verhuurd aan [verdachte] voornoemd. [Verdachte] heeft bij deze woningbouwvereniging een huurcontract vanaf 4 augustus 1990, in eerste instantie betrof het de woning [a-straat 1] III, echter door een renovatie werden de huisnummers aangepast en kreeg de woning het nummer [1] IV.
Tijdens de doorzoeking in de woning [a-straat 1] IV te Amsterdam werd in de inbouwkast van de woonkamer een map met bankafschriften aangetroffen. Het betreft hier de afschriften over de periode 19 januari 2000 tot en met de periode van 28 maart 2011.2. Het betreft hier de afschriften van de FORTIS Bank met rekeningnummer [002] ten name van [verdachte], [a-straat 1] III. Het betreffen hier kennelijk rekeningafschriften waarbij de adressering van vóór de renovatie werd gemeld.
6.
(...)
7.
Een tot het dossier in de strafzaak behorend rapport inzake Strafrechtelijk Financieel Onderzoek contra [verdachte], afgesloten op 6 september 2004 en in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde rapporteurs [verbalisant 3] en [verbalisant 2]. Dit rapport houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van rapporteurs (...):
In de woning [a-straat 1] IV te Amsterdam werd tijdens de doorzoeking op 29 augustus 2002 een stortingsbewijs aangetroffen van de Banca Del Gottardo. Het betreft hier een storting van € 85.000,- op rekeningnummer [001] op naam van [A]. Naar aanleiding van dit stortingsbewijs zijn twee rechtshulpverzoeken gedaan aan de bevoegde autoriteiten in Luxemburg. In het kader van de uitvoering van het tweede rechtshulpverzoek werden onder andere de navolgende van belang zijnde bescheiden door de Luxemburgse autoriteiten overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten:
Een openingsformulier. Hieruit blijkt onder andere: De rekeninghouder is [verdachte] met als adres [a-straat 1]/4 [...] Amsterdam NL.
Een zogenoemd "Due dilligence Profile" formulier dat door de bankmedewerker [...] is ingevuld bij de opening van de rekening [A] nummer [001] gedateerd 27 augustus 2002. Uit dit formulier blijkt onder meer dat bij de opening van de rekening een storting is verricht van € 85.000,-
Uit nader onderzoek is gebleken dat [betrokkene 1] tijdens zijn detentie op 3 februari 2003 aan [verdachte] schriftelijk bericht dat hij [verdachte] "power of attorney" verleent voor het openen en sluiten van individuele en gezamenlijke rekeningen. Op dezelfde datum bericht [verdachte] aan de Banco Del Gottardo dat de machtiging ten behoeve van [betrokkene 1] voor de rekening [A] wordt ingetrokken.
8.
Een geschrift, zijnde een kopie van het in beslag genomen stortingsbewijs getekend te Luxemburg d.d. 20 augustus 2002 van Banca Del Gottardo waaruit blijkt dat € 85.000,- is gestort op rekening [001] op naam van [A] (...).
9.
Een geschrift zijnde een openingsformulier, gedateerd 20 augustus 2002, van de rekening [001] (het hof begrijpt: [001]). Uit dit geschrift blijkt dat is geregistreerd als rekeninghouder: [verdachte], geboren [geboortedatum] 1952, adres: [a-straat 1]/4, [...] Amsterdam, NL. (...).
10.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 4] d.d. 15 mei 2003 (...), in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte (het hof begrijpt: [betrokkene 4]):
Vraag: wie is [verdachte]?
Antwoord: een kennis van [betrokkene 1].
Vraag: is [...] dezelfde als [verdachte]?
Antwoord: ja.
Vraag: wie z'n idee was het om die papieren voor dat geld te regelen. Als het niet [betrokkene 5] is, niet [betrokkene 1], niet [betrokkene 2], van wie was dat idee dan? Heeft [verdachte] jouw gevraagd deze papieren te regelen?
Antwoord: ja. Hij heeft mij gevraagd [betrokkene 6] te bellen om de papieren te regelen, zodat op dat papier komt te staan dat dat geld dat in de [a-straat] is gevonden niet van [betrokkene 1] afkomstig is, maar van iemand uit Litouwen. Dat heb ik gedaan omdat [verdachte] mij dat vroeg. Daar gaat dat gesprek over die u mij zojuist heeft laten horen."
(...) "
6.
Het Hof heeft voorts het volgende overwogen:
"Bewijsoverweging ten aanzien van feit 5
Het hof leidt uit een proces-verbaal van 24 september 2002 (map 13, pagina 694 e.v.) af dat op 29 augustus 2002 in de [a-straat 1]-IV te Amsterdam bedragen van respectievelijk 390.790 euro, 2.300 SFR en 141.100 dollar zijn aangetroffen. Het hof leidt uit het zich in het dossier bevindende Strafrechtelijk financieel onderzoeksrapport (hierna: SFO-rapport), afgesloten op 6 september 2004 voorts af, dat de betreffende woning, waarin medeverdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verbleven, op naam stond van de verdachte (pagina 6 SFO-rapport).
Mede gelet op de omstandigheid dat er geen enkel aanknopingspunt is dat sprake is geweest van een zakelijke (onder-)huurrelatie tussen de verdachte en [betrokkene 1] en [betrokkene 2], mag er naar het oordeel van het hof van uit worden gegaan dat de betreffende woning (mede) geheel ter beschikking stond van de verdachte en hij bekend was met, alsmede de beschikking had over de in voornoemde woning aangetroffen aanzienlijke geldbedragen. Dit wordt ondersteund door de omstandigheid dat zich in de woning diverse bescheiden bevonden die kunnen worden gerelateerd aan de verdachte, waaronder begrepen bankafschriften van de Fortis bank, rekeningnummer [002], ten name van de verdachte (map 13, pagina 00651 e.v. en pagina 6 SFO-rapport in combinatie met bijlage 13 van het SFO-rapport).
Voorts is blijkens het voornoemde SFO-rapport in de woning een stortingsbewijs d.d. 20 augustus 2002 gevonden dat betrekking heeft op een bedrag ter hoogte van 85.000 euro (map 13, pagina 00651 e.v. en pagina 7 SFO-rapport in combinatie met bijlage 16 van het SFO-rapport), waarbij de rechthebbende van de rekening de verdachte bleek te zijn, hetgeen evenzeer wijst op de betrokkenheid van de verdachte bij bedoelde woning.
Dat het de verdachte was die samen met anderen evenbedoelde bedragen ad 390.790 euro, 2.300 SFR en 141.100 dollar voorhanden had leidt het hof voorts af uit de omstandigheid dat uit de verklaring die [betrokkene 4] bij de politie op 15 mei 2003 heeft afgelegd (procesdossier map 02, pagina 000277 e.v.) - kort samengevat - kan worden afgeleid dat zij in opdracht van "[verdachte]"(het hof begrijpt: de verdachte) "fake papier" moest regelen om het te doen voorkomen dat het gevonden geldbedrag rechtmatig aan [betrokkene 1] (het hof begrijpt: medeverdachte [betrokkene 1]) toebehoorden.
De aangetroffen geldbedragen in de woning hadden (na hertelling) gezamenlijk - omgerekend naar euro's - een waarde van 531.557,10 euro (map 13, pagina 00704). (...)
Het hof stelt vast dat gelet op de hoogte van de geldbedragen sprake was van een in Nederland minder gebruikelijke wijze van voorhanden hebben, te weten het bewaren in een woning. Ten aanzien van het bedrag van 85.000 euro is sprake van storting op een bankrekening in het buitenland, te weten Luxemburg. De hoogte van de bij de verdachte aangetroffen contante geldbedragen en het geldbedrag op de rekening in Luxemburg kunnen niet verklaard worden door enig legaal inkomen dat hij, dan wel zijn mededaders hebben genoten, of enige andere legale bron van vermogen. Voorts leidt het hof uit de hierboven reeds aangehaalde verklaring van [betrokkene 4] af dat de verdachte de herkomst van de gelden heeft willen verhullen. Uit alle feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien leidt het hof af dat het niet anders kan zijn dan dat bedoelde geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren.
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte de rekening in Luxemburg heeft geopend voor een ander, omdat die niet over geldige identiteitspapieren zou beschikken om een dergelijke rekening te kunnen openen. Zelfs indien verdachte zou worden gevolgd in dit ingenomen standpunt laat dit onverlet dat ook de verdachte als rekeninghouder feitelijk de beschikking heeft gehad over dit geld, hetgeen reeds blijkt uit de omstandigheid dat hij ter zake een machtiging heeft afgegeven."
7.
Het middel valt uiteen in verschillende klachten. De eerste klacht houdt in dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte zodanige feitelijke zeggenschap had over de aangetroffen geldbedragen, dat hij die met anderen voorhanden had in de zin van art. 420bis Sr.
8.
Vooropgesteld kan worden dat de wetgever met de strafbaarstelling van heeft witwassen beoogd elke fase van het witwastraject onder de strafbepaling te brengen om op die wijze de opsporing en vervolging van witwassen te optimaliseren.3. Kern van het delict witwassen is het verbergen of verhullen van de misdadige herkomst van het voorwerp.4. De fasen waarin witwassen zich manifesteert zijn: plaatsing, versluiering en bestemming. De delictsomschrijving stelt elk van de fasen in een witwasconstructie zelfstandig strafbaar en sluit zo aan bij de internationale omschrijvingen van witwassen.5. Om die redenen is een groot aantal gedragingen in de delictsomschrijvingen opgenomen in onderdeel b van het eerste lid van artikelen 420bis en 420quater Sr: verweven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten en gebruik maken van. Dit ter aanvulling op het verbergen en verhullen uit onderdeel a van beide artikelen. Het delictsbestanddeel 'voorhanden hebben' heeft van alle beschreven gedragingen de grootste reikwijdte. De wetgever heeft het delictsbestanddeel 'voorhanden hebben' inhoudelijk gelijk gesteld aan diezelfde term in de helingbepalingen. 6. 'Voorhanden hebben' betekent: 'feitelijke zeggenschap ten aanzien van het voorwerp, al is niet vereist dat het voorwerp zich in de fysieke nabijheid bevindt.7. 'Voorhanden hebben', in de helingbepalingen ter vervanging van het vroegere vervoeren, bewaren en verbergen strekt zich uit tot ieder feitelijk voorhanden hebben, met welk doel of krachtens welke titel dan ook.8.
Voor 'voorhanden hebben' in de zin van de witwasbepalingen is evenmin als in de helingbepaling nodig, dat men te allen tijde onverwijld over het goed kan beschikken. Het omvat ook het kunnen beschikken over iets dat elders is opgeslagen. Vgl. eveneens in deze zin de terminologie in de art. 214, 223 en 234: HR 19 juni 1916, NJ 1916/ 471; 30 maart 1942, NJ 1943/73. Of iemand daadwerkelijk kan beschikken over een op een bepaalde plaats opgeslagen voorwerp is dus in hoge mate ter feitelijke beoordeling. Bij die beoordeling kunnen algemene ervaringsregels een rol spelen. Wanneer iemand, op basis van vastgestelde omstandigheden en naar algemene ervaringsregels beoordeeld, alleen of met anderen kan beschikken over een voorwerp, is een loutere ontkenning van het voorhanden hebben zonder dat daarbij aannemelijke verklaring wordt gegeven voor de van algemene ervaringsregels afwijkende omstandigheid, onvoldoende om aan een bewezenverklaring van het voorhanden hebben in de weg te staan.9.
9.
Het Hof heeft in een bewijsoverweging geoordeeld dat verdachte weliswaar niet woonde in de woning waar hij wel ingeschreven stond als bewoner bij de gemeentelijke basisadministratie maar dat die woning wel geheel (mede) ter zijn beschikking stond. Het hof heeft in dat verband mede gelet op de omstandigheid dat er geen enkel aanknopingspunt is dat sprake is geweest van een zakelijke (onder-)huurrelatie tussen de verdachte en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] die kennelijk met zijn instemming in de woning verbleven. Bovendien werden in de woning persoonlijke bankbescheiden van de verdachte aangetroffen. In dat licht bezien kon het Hof met inachtneming van de overigens vastgestelde omstandigheden oordelen dat hij met anderen de beschikking had over de in de woning aangetroffen geldbedragen en het geldbedrag op de Luxemburgse bankrekening. Gezien de gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsoverweging, geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is het toereikend is gemotiveerd en niet onbegrijpelijk. De daarin genoemde feiten en omstandigheden kunnen in onderling verband en samenhang bekeken dat oordeel zonder meer dragen. Een aannemelijke alternatieve verklaring is door de verdachte niet aangedragen. Voor een verdere toetsing van het feitelijk oordeel is in cassatie geen plaats, gelet op de aan de feitenrechter voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal. De omstandigheid dat de steller van het middelen een en ander anders uitlegt of waardeert maakt dat oordeel niet onbegrijpelijk.
10.
Voorts wordt geklaagd dat het Hof de verklaring van getuige [betrokkene 4] heeft gedenatureerd. Van denaturering is sprake als de rechter aan een verklaring een geheel andere betekenis geeft, in weerwil van de bedoeling van degene die de verklaring heeft afgelegd. Kennelijk wordt niet geklaagd over de weergave van die verklaring van [betrokkene 4] in de aanvulling op het verkorte arrest (bewijsmiddel 10), maar over 's Hofs overweging dat uit haar verklaring kan worden afgeleid dat zij in opdracht van verdachte een "fake papier" moest regelen om het te doen voorkomen dat het gevonden geldbedrag rechtmatig aan [betrokkene 1] toebehoorde. In die overweging lees ik niet dat het Hof meent dat [betrokkene 4] in die zin heeft verklaard, maar dat het Hof dat uit haar verklaring afleidt. Dat stond het Hof vrij en dat oordeel is voorts, mede in het licht van de overige bewijsmiddelen, niet onbegrijpelijk. Van denaturering van de verklaring is derhalve geen sprake. Gelet op de daaruit blijkende bemoeienis van verdachte met de geldbedragen, en in aanmerking genomen dat de verklaring van [betrokkene 4] kennelijk ziet op de in de bewezenverklaring bedoelde geldbedragen die zijn aangetroffen in de woning aan de [a-straat 1]-IV te Amsterdam, heeft het Hof die verklaring mede redengevend kunnen achten voor zijn oordeel dat verdachte die geldbedragen samen met anderen voorhanden heeft gehad in de bewezenverklaarde periode. Daaraan doet niet af dat die verklaring eerst is afgelegd nadat de geldbedragen waren aangetroffen.
11.
Het middel bevat voorts de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte de geldbedragen tezamen en in vereniging voorhanden heeft gehad. Die klacht faalt eveneens. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat nu de geldbedragen op diverse plaatsen in de woning zijn aangetroffen en een deel daarvan 'los' werd aangetroffen, terwijl verdachte niet in de op zijn naam staande woning woonde maar daar andere personen (te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2]) verbleven, die geldbedragen niet verborgen waren voor die personen maar dat zij van de aanwezigheid daarvan op de hoogte waren. Dit wordt ondersteund door de omstandigheid dat zich in de woning diverse bescheiden bevonden die kunnen worden gerelateerd aan de verdachte, waaronder begrepen bankafschriften van de Fortis bank, rekeningnummer [002], ten name van de verdachte (map 13, pagina 00651 e.v. en pagina 6 SFO-rapport in combinatie met bijlage 13 van het SFO-rapport). Voorts is blijkens het voornoemde SFO-rapport in de woning een stortingsbewijs d.d. 10 augustus 2002 gevonden dat betrekking heeft op een bedrag ter hoogte van 85.000 euro (map 13, pagina 00651 e.v. en pagina 7 SFO-rapport in combinatie met bijlage 16 van het SFO-rapport), waarbij de rechthebbende van de rekening de verdachte bleek te zijn, hetgeen evenzeer wijst op de feitelijke betrokkenheid van de verdachte bij bedoelde woning waarvan hij de huurder was. Daaruit heeft het Hof kunnen afleiden dat verdachte bij het voorhanden hebben van die geldbedragen bewust en nauw heeft samengewerkt met anderen. Ten aanzien van het geldbedrag op de Luxemburgse bankrekening, heeft het Hof dat eveneens kunnen afleiden uit het feit dat [betrokkene 1] 'power of attorney' heeft verleend aan verdachte voor het openen en sluiten van bankrekeningen, en dat verdachte op dezelfde datum aan de Banco Del Gottardo heeft bericht dat de machtiging ten behoeve van [betrokkene 1] voor de rekening [A], welke rekening verdachte heeft geopend en waarvan hij de rekeninghouder is, wordt ingetrokken (bewijsmiddel 7).
12.
Tenslotte wordt nog geklaagd over de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat verdachte en zijn mededaders wisten dat genoemd geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf. Met de overweging dat het gelet op de door het Hof genoemde omstandigheden, niet anders kan zijn dan dat de bedoelde geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren, heeft het Hof toereikend en niet onbegrijpelijk gemotiveerd dát het geld afkomstig was uit een misdrijf. Anders dan de steller van het middel meent, doet daaraan niet af dat de bewijsmiddelen niets inhouden omtrent inkomen of vermogen van verdachte en zijn mededaders. Het Hof heeft kunnen oordelen dat het aantreffen van dergelijke grote (contante) geldbedragen in een woning en op een Luxemburgse bankrekening, het vermoeden van witwassen rechtvaardigt. In dat geval is het aan de verdediging om een verklaring te geven voor de herkomst van het geld. Nu in casu een dergelijke verklaring niet is gegeven, is voor de bewezenverklaring voldoende dat uit de bewijsmiddelen volgt dat die grote geldbedragen zijn aangetroffen, en heeft het Hof voorts kunnen concluderen dat verdachten en zijn mededaders wisten dat het geld van misdrijf afkomstig was.10. Ik wijs er voorts nog op dat het Hof niet onbegrijpelijk heeft vastgesteld dat verdachte de herkomst van de aangetroffen gelden heeft willen verhullen, hetgeen eveneens een aanwijzing vormt dat verdachte wist dat het geld van misdrijf afkomstig was. Daarnaast brengt die vaststelling mee dat ook indien de geldbedragen uit eigen misdrijf afkomstig zijn, bewezenverklaring van witwassen mogelijk is en het Hof dus in het midden heeft kunnen of het misdrijf (mede) door verdachte is begaan. Het Hof was voorts, anders dan de steller van het middel kennelijk meent, niet gehouden om aan te geven om welk misdrijf het zou gaan. Als er geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, kan witwassen immers niettemin bewezen worden geacht als het niet anders kan zijn dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is.11.
13.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
14.
Het tweede middel klaagt dat de behandeling van de zaak in cassatie net heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn nu de inzendtermijn is overschreden.
15.
Het cassatieberoep is ingesteld op 2 november 2010. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 22 maart 2012 bij de Hoge Raad binnengekomen, zodat de inzendtermijn van acht maanden met ruim acht maanden is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Ik wijs er voorts ambtshalve op dat de Hoge Raad in deze zaak uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, zodat ook in zoverre de redelijke termijn is overschreden. Een en ander moet leiden tot strafvermindering.
16.
Het eerste middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
17.
Andere gronden dan de hiervoor onder 15 genoemde grond waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
18.
Deze conclusie strekt tot strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn in de mate die de Hoge Raad passend acht, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑10‑2012
Opm. JS: Het rapport houdt in dat het gaat om de periode 19 januari 2000 tot en met 28 maart 2001, en de als bijlage 13 bij dat rapport gevoegde (kopieën van die) bankafschriften betreffen eveneens die periode. Het jaartal 2011 in de weergave van dat rapport in de bewijsmiddelen, is dus kennelijk een verschrijving van het Hof.
Zie voor een informatief overzicht D.J. van Leeuwen, 'Witwassen naar Nederlands recht. Over voorhanden hebben en het bewijs van witwassen', in: DD 2011, 23.
D.J. van Leeuwen, o.c. HR 2 oktober 2007, LJN BA7923, NJ 2008, 16, m.nt. Borgers. P.C. van Duyne, 'Money laundering policy. Fears and facts', P.C. van Duyne e.a. (eds.), Criminal finances and organising crime in Europe, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2003, p. 69. Kristen noemt dit de fenomenologische kern van witwassen, zie: F.G.H. Kristen, 'Maatschappelijk verantwoord ondernemen en strafrecht', in: Maatschappelijk verantwoord ondernemen (Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging 2010-I), Deventer: Kluwer 2010, p. 147.
Kamerstukken II 1999/2000, 27 159, nr. 3, p. 4 (MvT).
In dit verband wijst Schaap erop dat bij de helingsbepalingen 'verbergen' juist werd vervangen door 'voorhanden hebben', zie C.D. Schaap, Heling getoetst (diss. Rotterdam)', Deventer: Gouda Quint 1999, p. 238.
Kamerstukken II 1999/2000, 27 159, nr. 3, p. 15 (MvT). Vgl. omtrent voorhanden hebben bij heling: Kamerstukken II 1989/90, 21 565, nr. 3, p. 4 (MvT) en J.W. Fokkens, aant. 3 op artikel 416 (suppl. 109, juli 2000), in Noyon, Langemeijer, Remmelink, Wetboek van Strafrecht, Deventer: Kluwer (losbl.), red. A.J.A. van Dorst, J.W. Fokkens & A.J.M. Machielse.
Bij heling valt ook het gebruiken van een misdrijfgoed valt onder voorhanden hebben. Bij witwassen zijn voorhanden hebben en gebruiken twee van elkaar losstaande gedragingen. Vgl. Kamerstukken II 1999/2000, 27 159, nr. 3, p. 15 (MvT) en Kamerstukken II 1989/90, 21 565, nr. 3, 4 (MvT).
Overeenkomstig wanneer uit feiten en omstandigheden het vermoeden kan worden afgeleid dat een voorwerp uit misdrijf afkomstig is. Vgl. HR 29 maart 2011, LJN BO2628, rov 3.4.
HR 13 maart 2012, LJN BU6933, NJ 2012/189.
HR 13 maart 2012, LJN BU6933, NJ 2012/189 en HR 17 april 2012, LJN BW1481.