Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/9.2.2.5
9.2.2.5 Arbitraal geding met meer dan twee partijen
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS509692:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
MASSURAS, blz. 57.
Zie voor de positie van de tussenkomende partij M. YNZONIDES, Voeging en tussenkomst, in: Advocaat en praktijk, Zwolle (losbladige), B1030-12.
Aanleiding daartoe gaf de beslissing van Cour de Cassation 7 januari 1992 (BICM1 en Siemens/Dutco), Rev. Arb. 1992, blz. 470, m.nt. P. BELLET.
Een rechtsverhouding is (volgens Nederlands recht) processueel ondeelbaar als het gaat om een rechtsverhouding ten aanzien waarvan het noodzakelijk is dat de beslissing jegens alle bij de rechtsverhouding betrokkenen eensluidend is; in dat geval kan (volgend op de exceptio plurium litis consortium) niet-ontvankelijkverklaring volgen (zie bijvoorbeeld HR 21 mei 1999 Rinsma/Van Bakels Exploitatie Bedrijf c.$), NJ 2000, 291, m.nt. JBMV; vgl. voorts SNIJDERS, KLAASSEN & MEIJER, nos. 66 in fine en 144).
Indien arbitrage bij verschillende arbitrage-instituten en/of volgens verschillende arbitragereglementen is overeengekomen, geldt dit nog sterker; zo zal het scheidsgerecht in een dergelijk geval met betrekking tot één van de wederpartijen al spoedig onbevoegd zijn (zie daartoe art. 1052 leden 2 en 3 Rv).
Hetzelfde kan worden afgeleid uit art. 25 lid 2 NAI Reglement: '2. Een tegenvordering is toelaatbaar, indien daarop dezelfde arbitrageovereenkomst als die waarop de arbitrage-aanvrage is gebaseerd, van toepassing is dan wel door partijen uitdrukkelijk of stilzwijgend van toepassing is verklaard.' [cursief toegevoegd] (zie voor de tegenvordering voorts 10.2.4.2).
P. van BAAL, TvA 1996, 10 jaar NAI-ervaring met de arbitragewet, blz. 125.
Indien de — uit dezelfde personen bestaande — scheidsgerechten de zaken tegen de wens van één van de wederpartijen niettemin toch gezamenlijk behandelen, zal het arbitraal vonnis aan vernietiging kunnen blootstaan (bijvoorbeeld op de grond dat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt in de veronderstelling dat partijen slechts voor arbitrage hebben gekozen op de voorwaarde dat zij — behoudens de mogelijk niet uitgesloten optie van samenvoeging van art. 1046 Rv slechts met de bij de overeenkomst tot arbitrage betrokken wederpartij in een arbitraal geding worden betrokken) (zie 9.2.4.4 sub c).
Evenals de arbitrageovereenkomst waarbij het aantal partijen groter is dan twee, wordt het arbitraal geding met meer dan twee partijen ook wel aangeduid met "multi party arbitration" (meerpartijengeding).1
Indien een arbitraal geding plaatsheeft op grond van een overeenkomst tot arbitrage met meer dan twee partijen zal ook het aantal procespartijen in het arbitraal geding groter kunnen zijn dan twee. Zo kan bij een driepartijenovereenkomst (met arbitraal beding) één van de partijen beide anderen in één en hetzelfde arbitraal geding betrekken. Op dit punt is subjectieve cumulatie (waarbij aan één of beide zijden meer dan één procespartij optreedt) in arbitrage toegestaan. In het arbitraal "meerpartijengeding" kunnen de partijen veelal worden opgedeeld in twee groepen (één groep van eisers respectievelijk één groep van verweerders), doch dit is niet steeds mogelijk. Denk aan de tussenkomende partij die zich op een eigen recht beroept en die ten opzichte van beide groepen afzonderlijk als eisende partij moet worden aangemerkt en aldus een derde groep vormt.2
De "multi party arbitration" kent met name problemen met betrekking tot de samenstelling van het scheidsgerecht omdat alsdan de gelijkheid van partijen, gezien hun aantal, in gedrang kan komen. Wij kunnen hierbij denken aan een scheidsgerecht dat uit drie arbiters moet bestaan, terwijl wij met vier of vijf partijen van doen hebben. Bepaalde arbitragereglementen hebben hiervoor een voorziening getroffen (vgl. art. 10ICC en art. 18 WIP0).3 De problematiek van de samenstelling van het scheidsgerecht zal, gelet op het onderwerp van dit boek, in het vervolg buiten beschouwing blijven.
Het is overigens ook mogelijk dat één arbitrageovereenkomst met meer dan twee partijen, leidt tot een arbitraal geding waarin slechts twee procespartijen optreden. Het is immers niet in alle gevallen noodzakelijk dat een eisende partij alle bij de arbitrageovereenkomst betrokken partijen daadwerkelijk in het arbitraal geding betrekt. Zulks lijdt uitzondering als de rechtsverhouding waarop de arbitrageovereenkomst betrekking heeft processueel ondeelbaar is.4
Ten slotte zien wij in de praktijk wel dat een eisende partij in één arbitraal geding meer dan twee wederpartijen betrekt, terwijl tussen de eisende partij en elk van de wederpartijen een eigen (separate) arbitrageovereenkomst bestaat. De eisende partij kan dit bijvoorbeeld doen als zij meent dat de overeenkomsten samenhangen en uit dat oogpunt, ondanks het feit dat verschillende wederpartijen bestaan, gelijktijdig afdoening wenst. Het vorenstaande is, strikt juridisch bezien niet mogelijk, dit ongeacht of met de verschillende partijen arbitrage bij een zelfde instituut en/of volgens een zelfde reglement is overeengekomen.5 Juridisch zal bij een tweetal arbitrageovereenkomsten (tenminste) een tweetal zaken of gedingen aanhangig moet worden gemaakt en ook een tweetal scheidsgerechten moet worden samengesteld.
Ook uit art. 6 lid 3 (e) NAI Reglement lijkt voort te vloeien dat bij een aantal arbitrageovereenkomsten (tenminste) een overeenkomstig aantal arbitrale gedingen aanhangig wordt gemaakt: "De arbitrage-aanvrage bevat de navolgende gegevens:
(a) (...);
(-.);
(e) een verwijzing naar de arbitrage-overeenkomst waarbij een afschrift van deze overeenkomst wordt overgelegd;
(...)."6 [cursief toegevoegd]
Het vorenstaande is anders indien de overeenkomsten tot arbitrage tussen de verschillende partijen over en weer voorzien in één te volgen arbitraal geding (zie voorts 9.2.4.4 sub f; zie ook 9.2.4.4 sub a voor het geval dat een tweetal identieke overeenkomsten tot arbitrage bestaat tussen dezelfde partijen).
Het is overigens wel mogelijk dat per arbitrageovereenkomst tussen dezelfde partijen meer dan één arbitraal geding aanhangig wordt gemaakt. Een duidelijk voorbeeld vormt de opeenvolging van arbitrale gedingen omtrent geschillen die achtereenvolgens in de tijd ontstaan. Indien op een gegeven moment tussen partijen een bepaald geschil ontstaat en daaromtrent een arbitraal geding volgt (dat met een arbitraal vonnis wordt afgedaan), is geenszins uitgesloten dat later een tweede geschil ontstaat en daaromtrent een tweede arbitraal geding volgt. Het is ook mogelijk dat omtrent een zelfde of een ander geschilpunt gelijktijdig tussen partijen twee arbitrale gedingen aanhangig worden gemaakt op grond van één en dezelfde overeenkomst tot arbitrage tussen dezelfde partijen. Zo is het mogelijk dat partij A bij arbitrageovereenkomst A-B tegen partij B een arbitraal geding aanhangig maakt voor een vordering uit hoofde van de (hoofd)overeenkomst waarop arbitrageovereenkomst A-B betrekking heeft en dat partij B meent dat zij zelf ook een vordering heeft op partij A uit hoofde van dezelfde (hoofd)overeenkomst. Partij B besluit daartoe evenwel geen tegenvordering in te stellen in het arbitraal geding dat A tegen B aanhangig heeft gemaakt, doch maakt een afzonderlijk arbitraal geding aanhangig. Hierbij kan het gaan om eenzelfde geschilpunt (waarbij de tegenvordering van partij A het spiegelbeeld van de vordering van partij B vormt), doch ook om verschillende geschilpunten. Zie wel 9.2.4.4 voor de samenvoeging van arbitrale gedingen.
Indien een eisende partij één "arbitrage-aanvrage" tegen de verschillende wederpartijen indient, terwijl met de verschillende wederpartijen verschillende arbitrageovereenkomsten bestaan, gaat het de jure om een aantal arbitrage-aanvragen die de facto in één document zijn opgenomen. De arbitrage-aanvragen luiden elk een eigen zaak in waarin elk afzonderlijk een scheidsgerecht moet worden benoemd. De wederpartij die niet wil dat de zaken gezamenlijk worden afgedaan, kan weigeren mede te werken aan de benoeming van dezelfde arbiters in de beide zaken. Het is ook mogelijk dat de derde waaraan partijen de benoeming hebben opgedragen (bijvoorbeeld het arbitrage-instituut), of de voorzieningenrechter van de rechtbank, wordt gevraagd in beide zaken dezelfde arbiters te benoemen (art. 1027 leden 1 en 3 Rv), doch de derde of de voorzieningenrechter kan — op grond van het protest van één van de partijen — weigeren dezelfde personen als arbiters te benoemen. Ook als in de praktijk in elk van beide zaken één set arbiters wordt benoemd, gaat het eigenlijk om een aantal scheidsgerechten die "toevallig" uit dezelfde arbiters bestaan die op hun beurt "toevallig" beide zaken behandelen.7 Voorts kunnen de — uit dezelfde arbiters bestaande — scheidsgerechten, behoudens andersluidende overeenkomst tussen alle partijen op dit punt, niet beslissen dat de zaken gezamenlijk zullen worden afgedaan.8 Het bezwaar tegen benoeming van dezelfde personen en de gelijktijdige behandeling van de zaken kan overigens volstrekt legitiem zijn. Zo is het mogelijk dat de overeenkomsten (met arbitraal beding), anders dan de eisende partij wil doen geloven, helemaal niet samenhangen of dat bedrijfsgeheimen aan de orde zijn die men buiten het eigen arbitraal geding niet wil bekendmaken. Voorts is het mogelijk dat de beslechting van het geschil in elk van de zaken geheel eigen expertise verlangt. Indien in de separate zaken of arbitrale gedingen die plaatshebben op grond van een aantal overeenkomsten tot arbitrage niet dezelfde arbiters zijn benoemd, kan een partij soms wel de samenvoeging van de arbitrale gedingen bewerkstelligen op grond van art. 1046 lid 1 Rv (zie 9.2.4.4).