Hof Arnhem-Leeuwarden, 05-10-2017, nr. 200.188.800
ECLI:NL:GHARL:2017:11532
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
05-10-2017
- Zaaknummer
200.188.800
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:11532, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 05‑10‑2017; (Herroeping)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1233, Niet ontvankelijk
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Herroeping van een beschikking en (gedeeltelijke) heropening van de procedure wegens door de wederpartij gepleegde valsheid in geschrift.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.188.800
(zaaknummer rechtbank Gelderland 240930)
(zaaknummer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 200.157.721)
beschikking van 5 oktober 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [plaatsnaam] ,verzoekster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B.F.M. Bos te Nijmegen,
en
[verweerder] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
verweerder,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.R. Roethof te Arnhem.
1. Het geding in eerste aanleg en in hoger beroep
1.1
Op 16 juli 2014 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, een beschikking gegeven ten aanzien van de verdeling van de door echtscheiding ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen. Bij die beschikking heeft de rechtbank - kort gezegd - de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, bepaald dat de man aan de vrouw wegens zijn overbedeling een bedrag van € 43.292,- moet voldoen, bepaald dat partijen draagplichtig zijn voor de gemeenschappelijke schulden, bepaald dat de man aan de vrouw op grond van vergoedingsrechten € 1.586,- moet voldoen en bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
1.2
Van voormelde beschikking is de man op 16 oktober 2014 bij dit hof in hoger beroep gekomen. De mondelinge behandeling daarvan heeft op 7 juli 2015 (onder zaaknummer 200.157.721) plaatsgevonden. Bij eindbeschikking van 1 oktober 2015 heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre – uitvoerbaar bij voorraad – opnieuw beschikkende bepaald dat de vrouw wegens overbedeling met betrekking tot bepaalde zaken een bedrag van € 958,- aan de man moet voldoen, dat de man draagplichtig is voor het depotsaldo op de ING-bankrekening met nummer [rekeningnummer] , de beschikking aangevuld in die zin dat de man ter zake van in die beschikking onder rov. 5.9 genoemde kosten aan de vrouw € 3.372,65 dient te betalen en de beschikking van de rechtbank voor het overige bekrachtigd. De kosten zijn gecompenseerd zo dat iedere partij de eigen kosten draagt en het meer of anders verzochte is afgewezen.
1.3
De vrouw heeft een verzoek tot herroeping ex artikel 390 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingediend, ingekomen op 31 maart 2016.
Verder is ingekomen een journaalbericht van mr. Bos van 2 juni 2017 met een bijlage.
1.4
Op 26 juni 2017 is bij het hof ingekomen een faxbericht van de waarnemend bewindvoerder van de vrouw. Daaruit blijkt dat ten aanzien van de vrouw bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 28 november 2016 de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken met benoeming van [bewindvoerder] tot bewindvoerder. De bewindvoerder heeft de advocaat van de man gewezen op het bepaalde in artikel 27 Faillissementswet (Fw) in verbinding met artikel 313 Fw.
De advocaat van de man heeft desgevraagd de griffie van dit hof laten weten geen schorsing van het geding te verzoeken teneinde de bewindvoerder op te roepen tot overneming van het geding. De bewindvoerder heeft het hof bij faxbericht van 27 juni 2017 laten weten het geding niet over te zullen nemen en dat de vrouw bevoegd is, buiten bezwaar van de boedel, het geding voort te zetten.
1.5
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft op 29 juni 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De man heeft aldaar mondeling verweer gevoerd.
2. Het verzoek tot herroeping ex artikel 390 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
De vrouw verzoekt om herroeping van de beschikking van de rechtbank van 16 juli 2014 en de beschikking van dit hof van 1 oktober 2015, dan wel subsidiair uitsluitend herroeping van laatstgenoemde beschikking van het hof, omdat de man in de procedure bedrog (valsheid in geschrifte) heeft gepleegd. Ze beoogt met haar verzoek het geding geheel te heropenen zodat de verdeling van de door echtscheiding ontbonden huwelijksgemeenschap in volledigheid weer ter beoordeling aan het hof wordt voorgelegd, dan wel (subsidiair) het geding te heropenen voor zover het gepleegde bedrog en de valse stukken betrekking hebben op het specifieke onderdeel van de inboedelverdeling.
Zij baseert haar verzoek op de twee gronden als vermeld in artikel 382 onder a en b Rv.
3. De motivering van de beslissing
3.1
Ingevolge artikel 390 Rv kan een beschikking op verzoek van de oorspronkelijke verzoeker of van een belanghebbende worden herroepen op de gronden genoemd in artikel 382 Rv, tenzij de aard van de beschikking zich daartegen verzet.
3.2
Ingevolge artikel 382 Rv (in verbinding met artikel 390 en 391 Rv) kan een beschikking waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden aangewend worden herroepen indien:
a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd,
b. berust op stukken, waarvan de valsheid na de beschikking is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of
c. de partij na de beschikking stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
3.3
Gelet op onder meer de bepalingen in de artikelen 383 en 384 Rv is de vrouw ontvankelijk in haar verzoek. Het hof kan echter enkel zijn beschikking van 1 oktober 2015 herroepen, niet (ook) de beschikking van de rechtbank van 16 juli 2014. Voor zover het verzoek van de vrouw betrekking heeft op de beschikking van de rechtbank zal het hof dit afwijzen.
3.4
Bij arrest van de strafkamer van dit hof van 3 mei 2016 (parketnummer 21-004080-15) is de man veroordeeld ter zake van valsheid in geschrift en opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat hij ten aanzien van de tot de ontbonden gemeenschap behorende inboedelgoederen valsheid in geschrifte heeft gepleegd en dat hij in de procedure bij het hof (zaaknummer 200.157.721) stukken heeft overgelegd waaruit zou blijken dat de man de gehele inboedel aan een derde had verkocht en geleverd. Dit laatste is echter niet het geval geweest. De man is hiervoor bij voormeld arrest van de strafkamer van het hof strafrechtelijk veroordeeld tot tachtig uur taakstraf. Zowel de beslissing van de rechtbank als die van het hof ten aanzien van de verdeling van de inboedel berusten (deels) op die valse stukken (rov. 2.14 tot en met 2.19 in de beschikking van de rechtbank en rov. 5.11 en 5.12. in de beschikking van het hof). Het hof is daarom van oordeel dat is voldaan aan het vereiste voor herroeping als bedoeld in artikel 382 onder b Rv.
3.5
Uit artikel 387 Rv volgt dat de rechter die de voor herroeping aangevoerde grond of gronden juist bevindt, het geding geheel of gedeeltelijk heropent. Het hof volgt de vrouw niet in haar stelling dat het geding geheel heropend dient te worden. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof niet aangegeven of duidelijk gemaakt in welk opzicht de valse stukken invloed hebben gehad op hetgeen behoudens de beslissing ten aanzien van de inboedel verder is beslist. In de beschikking van het hof gaan de rechtsoverwegingen 5.11 en 5.12 specifiek over de inboedelgoederen en vormen een afgescheiden geheel, zonder dat daaruit enig verband blijkt met overige beslissingen die de verdeling betreffen. Het hof zal daarom het geding gedeeltelijk heropenen, namelijk voor zover dit betrekking heeft op de verdeling van de inboedelgoederen. Het hof zal partijen ten dien aanzien in de gelegenheid hun stellingen en verweren te wijzigen en aan te vullen, een en ander conform artikel 387 Rv.
4. De beslissing
Het hof, beschikkende op het verzoek tot herroeping:
wijst de verzoeken van de vrouw voor zover deze betrekking hebben op de beschikking van de rechtbank van 16 juli 2014 af;
wijst het subsidiaire verzoek van de vrouw toe voor zover dat betrekking heeft op de beschikking van dit hof van 1 oktober 2015;
heropent de procedure met zaaknummer 200.157.721 van dit hof voor zover die procedure betrekking heeft op de verdeling van de inboedelgoederen (rechtsoverwegingen 5.11 en 5.12 van die beschikking);
laat partijen op grond van artikel 387 Rv toe hun stellingen en verweren ten aanzien van de verdeling van de inboedelgoederen te wijzigen en aan te vullen in die zin dat eerst de vrouw binnen vier weken na de datum van deze beschikking daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, waarna de man vervolgens vier weken daartoe de tijd heeft;
verzoekt partijen bij die gelegenheid tevens aan te geven of zij na afloop van de voormelde termijnen een mondelinge behandeling wensen of dat het hof de zaak op grond van de overgelegde/over te leggen stukken kan afdoen;
verzoekt de griffier beide partijen het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij dit hof van 7 juli 2015 (onder zaaknummer 200.157.721) te doen toekomen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.H.A. Moes, M.L. van der Bel en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 5 oktober 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.