Einde inhoudsopgave
De faillissementspauliana (O&R nr. 75) 2012/6.5.1
6.5.1 Algemeen
mr. R.J. van der Weijden, datum 26-10-2012
- Datum
26-10-2012
- Auteur
mr. R.J. van der Weijden
- JCDI
JCDI:ADS379582:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Voetnoten
Voetnoten
Zie Eggens 1947, p. 12, voetnoot 8 en p. 24.
Was op grond van de vernietigde overeenkomst niet een vordering maar een roerende zaak overgedragen, dan is het voor de schuldeiser die de actio Pauliana heeft ingeroepen (praktisch) niet mogelijk om slechts een gedeelte van de zaak te executeren. Ondanks dat de koper gedeeltelijk rechthebbende van de zaak is gebleven, zal de 'gehele' zaak executoriaal worden verkocht. Het eigendomsrecht van de koper vertaalt zich dan in een aanspraak op het executieoverschot, zie Damsteegt-Molier 2009, p. 151.
De schuldeisers zouden zich anders niet alleen weer op de paulianeus overgedragen vordering kunnen verhalen, maar tevens op de daarvoor betaalde koopsom.
Het antwoord op deze vraag is lange tijd onduidelijk gebleven, zie J.J. van Hees 1997, p. 575; Bakkerus 2000, p. 200; Faber 2005, nr. 328 en Damsteegt-Molier 2009, p. 68. Zie ook Toelichting Voorontwerp Insolventiewet, p. 225.
Zie Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 392.
HR 24 april 2009, NI 2009, 416, nt. PvS; JOR 2010/22, nt. NEDF (Dekker q.q./Lutèce).
R.o. 3.3.7.
Zie § 4.3.1 van dit hoofdstuk.
Met de objectief relatieve werking van de vernietiging wordt bedoeld dat de vernietiging niet verder werkt dan ter opheffing van het nadeel. De vernietiging treft slechts het gedeelte van de inhoud van de rechtshandeling (het 'object') dat tot benadeling van schuldeisers heeft geleid.1 Voor de actio Pauliana buiten faillissement volgt deze vorm van partiële nietigheid uit art. 3:45 lid 4 BW. De gevolgen die de objectief relatieve werking van de vernietiging heeft kunnen worden geïllustreerd aan de hand van het volgende voorbeeld.
Nadat de schuldenaar een aan hem toebehorende vordering van € 10.000 voor slechts € 7.000 aan een derde heeft gecedeerd, vernietigt een van zijn schuldeisers de overeenkomst tot cessie met de actio Pauliana. Stel dat het nadeel van die schuldeiser € 3.000 is, dan brengt art. 3:45 lid 4 BW mee dat de overeenkomst slechts in zoverre is vernietigd. De cessionaris blijft rechthebbende van de desbetreffende vordering voor zover de waarde daarvan de benadeling overstijgt (€ 7.000). De schuldeiser die zich op de actio Pauliana heeft beroepen kan zich verhalen op het andere deel van de vordering. Door de vernietiging heeft dit vanuit zijn perspectief altijd tot het vermogen van de schuldenaar behoord.2
Zou de overeenkomst tot cessie in het bovenstaande voorbeeld met de faillissementspauliana zijn vernietigd, dan leiden art. 51 lid 1 en lid 3 Fw praktisch bezien veelal tot een vergelijkbaar resultaat. De wijze waarop tot dit resultaat wordt gekomen, verschilt echter. Anders dan in het voorbeeld 'splitst' de overgedragen vordering zich niet. Het systeem van art. 51 lid 1 en lid 3 Fw brengt mee dat de schuldenaar vanuit het perspectief van de curator achteraf bezien steeds rechthebbende is geweest van de gehele vordering. Om te voorkomen dat de schuldeisers hierdoor beter af zijn dan in het geval de aangevochten rechtshandeling nooit zou zijn verricht, kan de cessionaris de door hem betaalde koopsom als onverschuldigd terugvorderen.3
Moet uit het voorgaande de conclusie worden getrokken dat aan de vernietiging op grond van de faillissementspauliana geen objectief relatieve werking is verbonden, maar deze volledig door art. 51 lid 1 en lid 3 Fw wordt beheerst?4 Een bevestigde beantwoording kan worden afgeleid uit de parlementaire geschiedenis. Hierin wordt opgemerkt dat art. 3:45 lid 4 BW vanwege het bepaalde in art. 51 lid 1 en lid 3 Fw niet in de regeling van de faillissementspauliana is opgenomen.5 De Hoge Raad komt in het arrest Dekker q.q./Lutèce echter tot een ander oordeel.6 Hij overweegt daarin met betrekking tot de vernietiging op grond van de faillissementspauliana dat:
"(...) de vernietiging geen verdere strekking heeft dan dat de rechtsgevolgen van de vernietigde rechtshandeling niet tegenover de boedel kunnen worden ingeroepen voorzover de boedel door die rechtsgevolgen wordt benadeeld."7
De vraag rijst welke (praktische) gevolgen er in dit verband aan objectief relatieve werking van de vernietiging verbonden zouden kunnen zijn. Zijn er gevallen waarin toepassing van de regel dat de vernietiging niet verder werkt dan ter opheffing van het nadeel tot een ander resultaat leidt dan strikte toepassing van art. 51 lid 1 en lid 3 Fw? Op deze vraag wordt in § 5.2 antwoord gegeven.
Bedacht moet overigens worden dat art. 51 lid 3 Fw alleen ziet op de prestatie die de schuldenaar op grond van een vernietigde overeenkomst heeft ontvangen.8 Dit artikellid is niet van toepassing op andere gevallen waarin de omvang van het door schuldeisers geleden nadeel kleiner is dan de waarde van hetgeen op grond van art. 51 lid 1 Fw aan de boedel moet worden gerestitueerd. Het spreekt mijns inziens voor zich dat een succesvol beroep op de faillissementspauliana ook in die gevallen niet tot gevolg mag hebben dat de schuldeisers beter af zijn dan in het geval de aangevochten rechtshandeling nooit zou zijn verricht.
In § 5.3 wordt ingegaan op de situatie waarin het nadeel dat de curator ongedaan wil maken gedeeltelijk door de aangevochten rechtshandeling zelf is veroorzaakt en gedeeltelijk door een ander rechtsfeit c.q. een andere rechtshandeling. Door het bepaalde in art. 51 lid 3 Fw is het dan mogelijk dat toch het volledige nadeel voor rekening komt van degene met of jegens wie de aangevochten rechtshandeling is verricht. De vraag die wordt gesteld is of dit zonder meer gerechtvaardigd is.