Vgl. HR 9 december 2011 (LJN: BU7291).
HR, 23-03-2012, nr. 11/05319
ECLI:NL:HR:2012:BV3409
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
23-03-2012
- Zaaknummer
11/05319
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BV3409
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV3409, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 23‑03‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV3409
ECLI:NL:PHR:2012:BV3409, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑02‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BV3409
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑03‑2012
23 maart 2012
Eerste Kamer
11/05319
RM/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats], Suriname,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. L.C. Blok,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de beschikking met zaaknummer 388997 / HA RK 11-129 van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 september 2011.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het verzoekschrift tot cassatie is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het door verzoeker verschuldigde griffierecht is op 5 januari 2012 door de Hoge Raad ontvangen.
De advocaat van [verzoeker] heeft zich bij brief van 5 januari 2012 uitgelaten over de te late betaling van de griffierechten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 [Verzoeker] heeft bij verzoekschrift van 1 december 2011 beroep in cassatie ingesteld.
Ingevolge art. 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken had het griffierecht moeten zijn voldaan binnen vier weken na indienen van het verzoekschrift, derhalve uiterlijk op 29 december 2011. Het griffierecht is echter pas op 5 januari 2012 voldaan. Dit brengt mee dat [verzoeker] op grond van het bepaalde in art. 282a lid 2 in verbinding met art. 427b Rv. niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in zijn beroep.
3.2 De advocaat van [verzoeker] heeft zich bij brief van 5 januari 2012 uitgelaten over de te late betaling van de griffierechten. Hij stelt dat ten gevolge van de nieuwe regeling rond de betaling van de griffierechten iets is misgegaan in de communicatie met [verzoeker], die de griffierechten rechtstreeks zou voldoen, en verzoekt in verband met de aanloopproblemen bij de invoering van het nieuwe griffierechtenstelsel het verzuim als verschoonbaar aan te merken.
3.3 Deze brief heeft kennelijk tot strekking een beroep te doen op de hardheidsclausule van art. 127a lid 3 Rv. Dit beroep faalt. In cassatie worden partijen immers in alle gevallen vertegenwoordigd door een advocaat, en deze moet op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in cassatie zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijnen en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan. In dit licht zijn de in deze brief aangevoerde omstandigheden onvoldoende om een beroep op de hardheidsclausule te kunnen rechtvaardigen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door F.B. Bakels op 23 maart 2012.
Conclusie 03‑02‑2012
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
De Staat der Nederlanden
1.
Bij op 1 december 2011 ingediend verzoekschrift heeft [verzoeker] (tijdig) beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank te 's‑Gravenhage van 1 september 2011.
2.
Ingevolge artikel 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken diende [verzoeker] te zorgen dat het door hem verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de indiening van het verzoekschrift zou zijn bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad, dan wel ter griffie van de Hoge Raad zou zijn gestort. De termijn liep af op 29 december 2011, maar het griffierecht is eerst op 5 januari 2012 voldaan. Dat brengt mee dat [verzoeker] op grond van het bepaalde in artikel 282a lid 2 in verbinding met artikel 427b Rv niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in zijn beroep1..
3.
Bij brief van 5 januari 2012 heeft de advocaat van [verzoeker] zich uitgelaten over de te late betaling van de griffierechten. Hij stelt dat er ten gevolge van de nieuwe regeling rond de betaling van de griffierechten iets is misgegaan in de communicatie met [verzoeker], die de griffierechten rechtstreeks zou voldoen, en verzoekt in verband met de aanloopproblemen bij de invoering van het nieuwe griffierechtenstelsel het verzuim als verschoonbaar aan te merken.
4.
In de brief worden geen omstandigheden genoemd die nopen tot het buiten toepassing laten van artikel 282a lid 2 in verbinding met artikel 427b Rv op de in artikel 282a lid 4 Rv genoemde grond, hierna aangeduid als de ‘hardheidsclausule’. Ook anderszins is niet gebleken van omstandigheden die meebrengen dat toepassing van voornoemde artikelen, gelet op het belang van [verzoeker] bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Voor zover de advocaat van [verzoeker] heeft beoogd een beroep te doen op de hardheidsclausule, moet dat beroep dan ook falen.
5.
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑02‑2012