Conclusie [naam 7], ECLI:NL:PHR:2021:1151, bij HR 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:159.
Rb. Rotterdam, 29-01-2016, nr. 10/604009-09
ECLI:NL:RBROT:2023:3636
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
29-01-2016
- Zaaknummer
10/604009-09
- Vakgebied(en)
Privacy (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2023:3636, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 20‑04‑2023; (Eerste aanleg - meervoudig)
ECLI:NL:RBROT:2016:735, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 29‑01‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2022:1322
Uitspraak 20‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Ontneming mega Pavo. Wederrechtelijk verkregen voordeel € 5.163.424,00. Betalingsverplichting vastgesteld op € 5.158.424,00.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/604009-09 (ontneming)
Datum uitspraak: 20 april 2023
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
raadsman mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam.
1. Onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 maart 2023.
2. Voorafgaande veroordeling
Bij arrest van het Gerechtshof Den Haag van 27 juni 2022 is [naam veroordeelde 1] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden wegens witwassen, meermalen gepleegd, medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, en opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, meermalen gepleegd, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen, deelnemen aan een criminele organisatie, medeplegen van het in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en medeplegen van het in geval van faillissement ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers, enig goed aan de boedel onttrekken.
Van dat arrest is een kopie als bijlage aan dit vonnis gehecht (bijlage I). Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
3. Vordering
De vordering van de officier van justitie, mr. A. Lodder - zoals deze na wijziging bij requisitoir is komen te luiden -, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat op € 5.473.424,- en tot het opleggen aan veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van dat geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel.
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e lid 2 (oud) en lid 3 (oud) Sr. De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel ingevolge artikel 36e lid 3 (oud) Sr moet worden ontnomen. Het is gelet op het uitgevoerde strafrechtelijk financieel onderzoek aannemelijk dat de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
4. Strafrechtelijk financieel onderzoek
Tegen de veroordeelde is met machtiging van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van 14 juni 2010 een strafrechtelijk financieel onderzoek (hierna te noemen: SFO) ingesteld.
5. Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
5.1
Inleiding
Naar aanleiding van het onderzoek Pavo is de verdachte veroordeeld voor diverse strafbare feiten waaronder het witwassen van grote geldbedragen en onroerend goed, hennepteelt en het onttrekken van onroerend goed aan de boedel.
5.2
Grondslag vordering en berekeningsmethode
Toepassing artikel 36e lid 3 (oud) Sr
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar de vordering verwijst, alsmede de ter zitting door de officier van justitie gegeven toelichting, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat het een vordering betreft die primair is gebaseerd op artikel 36e lid 3 (oud) Sr.
Op grond van dit artikellid, zoals dit luidde vóór 1 juli 2011, kan aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, en tegen wie als verdachte van dat misdrijf een strafrechtelijk financieel onderzoek (hierna: SFO) is ingesteld, een ontnemingsmaatregel worden opgelegd, indien gelet op dat onderzoek aannemelijk is dat dat feit of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank stelt vast dat aan deze voorwaarden is voldaan. De veroordeelde is veroordeeld voor misdrijven waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en er is een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld.
Berekeningsmethode
Voor het berekenen van wederrechtelijk verkregen voordeel zijn er twee berekeningsmethoden: de concrete berekeningsmethode (transactiebasis) en de abstracte berekeningsmethode (kasopstelling of vermogensvergelijking). De concrete berekeningsmethode is op het lijf geschreven van artikel 36e lid 2 Sr. De abstracte berekeningsmethode is bij uitstek toegesneden op voordeelsontneming op basis van artikel 36e lid 3 Sr.1.De rechter heeft echter de keuzevrijheid voor de te hanteren berekeningsmethode.2.Voorwaarde is dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel zo nauwkeurig mogelijk dient plaats te vinden.3.Nu het SFO is ingestoken via de concrete berekeningsmethode en op deze manier het wederrechtelijk verkregen voordeel zo nauwkeurig mogelijk kan worden geschat, zal de rechtbank deze methode hanteren bij het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
5.3
Algemene overwegingen
In het kader van het SFO is aannemelijk geworden dat de veroordeelde door het plegen van deze misdrijven wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
De schatting van het voordeel is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de (in de voetnoten vermelde) wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het financieel rapport vermeldt de wettige bewijsmiddelen waarop de berekening berust. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2013, zal de rechtbank deze bewijsmiddelen niet nader uitwerken of weergeven en volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van het rapport en de aanvulling daarop.
Verloop procedure
Voorafgaand aan de beoordeling van de ontnemingsvordering overweegt de rechtbank als volgt. Na het verstrekken van het financieel rapport ruim vijf jaar geleden heeft de verdediging volop gelegenheid gehad om daarop te reageren. Daartoe zijn in 2017 ook termijnen gesteld. Desondanks heeft de verdediging ervoor gekozen pas kort voor de zitting, in maart 2023, een brief naar de rechtbank te sturen, waarin een aantal kostenposten worden opgevoerd. De rechtbank constateert dat deze kostenposten weliswaar van enige onderbouwing zijn voorzien, maar dat de officier van justitie niet in de gelegenheid is geweest om deze nader te onderzoeken. De rechtbank zal in haar berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom uitsluitend de kostenposten meenemen waarvan zonder nader onderzoek aannemelijk is dat deze daadwerkelijk gemaakte kosten vertegenwoordigen.
Algemene overweging wederrechtelijk verkregen voordeel uit witwassen
De rechtbank overweegt dat aannemelijk is geworden dat de veroordeelde ten aanzien van de eerste drie gevorderde posten (5.4, 5.5 en 5.6) door middel van gekunstelde overeenkomsten [naam 1] (hierna: [naam 1]) bezittingen heeft laten overdragen van [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1]) aan hem, dan wel aan hem gelieerde vennootschappen. Met het juridisch kader waarbinnen de overdracht van het vermogen plaatsvond werden verrekeningsmogelijkheden gecreëerd. Op die manier werd vermogen van [naam bedrijf 1] / [naam 1] - dat oorspronkelijk afkomstig was uit oplichting van de Nederlandse Staat, waarvoor [naam 1] ook is veroordeeld - zonder tegenprestatie overgeheveld naar de veroordeelde. Dat betekent dat het verwerven van de gelden door de veroordeelde is samengevallen met het witwassen ervan.
5.4 € 1.392.907,- -
€ 1.392.907,- - witwassen geldbedrag [naam bedrijf 2]
5.4.1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot dit deel van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.4.2
Beoordeling
[naam bedrijf 1] heeft gelden ter beschikking gesteld als lening aan [naam bedrijf 3] (€ 560.000,-) en [naam bedrijf 4] (€ 1.290.000,-). Dit geld was indirect afkomstig uit een misdrijf, namelijk de in het verleden gepleegde oplichting van de Nederlandse Staat door [naam 1]. Op 24 juni 2005 heeft de veroordeelde middels de Zwitserse vennootschap [naam bedrijf 2] alle aandelen [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 4] van [naam bedrijf 1] gekocht, waarbij [naam bedrijf 1] de eerder genoemde vorderingen op deze vennootschappen overdroeg ter verrekening van een boete, die [naam bedrijf 1] volgens een overeenkomst van 24 juni 2005 verschuldigd zou zijn aan de veroordeelde en/of [naam bedrijf 2]. Op 1 september 2005 heeft de veroordeelde middels de Zwitserse vennootschap [naam bedrijf 2] de aandelen in [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] verkocht aan een derde, te weten [naam bedrijf 6] De aandelen zijn verkocht voor een symbolisch bedrag van € 1,-. De vorderingen op [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] zijn aan [naam bedrijf 6] verkocht voor een deel van de op dat moment geldende nominale waarde, respectievelijk voor € 491.782,- en € 951.123,-. Het bedrag van € 1.392.907,- is in deelbetalingen op 5 en 6 september 2005 van [naam bedrijf 6] ontvangen op de Nederlandse bankrekening 67.65.46.404 op naam van [naam bedrijf 2].4.Het hof heeft bewezenverklaard dat het bedrag van € 1.392.907,- door de verdachte is witgewassen.5.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bij het witwassen van € 1.392.907,-
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan het uit misdrijf afkomstige voorwerp ten aanzien waarvan witwasgedragingen worden verricht, niet gelden als voordeel dat met het verrichten van die witwasgedragingen wordt verkregen. Dat voorwerp is immers al uit misdrijf afkomstig - en vormt dus de opbrengst van dat misdrijf - maar is niet verkregen door middel van het verrichten van witwasgedragingen. Dat sluit niet uit dat het verrichten van witwasgedragingen op een andere wijze wederrechtelijk voordeel oplevert voor de betrokkene. Daarvan kan sprake zijn als bij de betrokkene als gevolg van het verrichten van witwasgedragingen een vermogensvermeerdering optreedt, bijvoorbeeld in de vorm van een beloning of een positief rendement.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Onweersproken is dat de veroordeelde de uit misdrijf verkregen gelden - in de vorm van vorderingen op [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] - heeft verkregen van [naam bedrijf 1] middels verrekening met een gefingeerde boete. Bij de verkoop van deze vorderingen heeft de veroordeelde deze vorderingen vervolgens contant gemaakt en zo de beschikking gekregen over een bedrag van € 1.392.907,-. Het doel van de gefingeerde financiële constructie, zoals weergegeven in het schema in het financiële rapport7., was om het geldbedrag in het bezit te krijgen. De veroordeelde heeft hiervoor niets betaald. Het bedrag is daarmee direct volledig ten bate gekomen aan de veroordeelde. De rechtbank is daarom van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 1.392.907,- gelijk kan worden gesteld aan het bewezenverklaarde witgewassen bedrag.
Toerekening voordeel [naam bedrijf 2] aan veroordeelde
Volgens vaste jurisprudentie dient voor de vaststelling of een natuurlijk persoon wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het handelen van een rechtspersoon te worden bezien of (1) die natuurlijke persoon volledige dan wel in belangrijke mate zeggenschap heeft over die rechtspersoon, (2) of hij over het vermogen van de rechtspersoon kon beschikken en (3) of het verkregen voordeel heeft kunnen strekken tot voordeel van de natuurlijke persoon.
De rechtbank overweegt ter zake het navolgende.
1. De veroordeelde was enig aandeelhouder van [naam bedrijf 2].8.Hij had daarmee in belangrijke mate zeggenschap over [naam bedrijf 2].
2) De veroordeelde was gemachtigde van de Nederlandse bankrekening van [naam bedrijf 2] waar het bedrag naar is overgeschreven.9.Daarmee kon de veroordeelde over het vermogen beschikken.
De veroordeelde kon derhalve beschikken over het vermogen van de vennootschap. Het wederrechtelijk verkregen voordeel strekt daarmee direct tot voordeel van de veroordeelde.
5.4.3
Conclusie
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 1.392.907,-.
5.5 € 2.415.535,- -
€ 2.415.535,- - witwassen geldbedrag [naam stichting]
5.5.1
Standpunt verdediging
Het hof heeft niet het witwassen van € 2.415.535,- bewezen verklaard, maar het witwassen van enig geldbedrag. Het hof heeft vastgesteld dat het totaalbedrag niet geheel maar “gedeeltelijk” van misdrijf afkomstig was. De achterliggende reden daarvan is volgens de verdediging dat [naam bedrijf 7] € 250.000,- eigen geld heeft overgemaakt aan [naam bedrijf 8], en dat dit eigen geld uiteindelijk door [naam bedrijf 8] naar [naam stichting] is overgemaakt als onderdeel van het totaalbedrag van € 2.415.534,-. Het bedrag van € 250.000,- is aldus niet afkomstig van [naam bedrijf 1] en/of de door [naam 1] gepleegde subsidiefraude.
5.5.2
Beoordeling
[naam bedrijf 1] heeft in 2005 vorderingen met een waarde van in totaal € 2.020.000,- overgedragen aan [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 9] In 2007 worden deze vorderingen middels een financiële constructie via verschillende tussenstappen voldaan met een betaling van € 2.415.535,- aan [naam stichting]. Hierbij zijn vorderingen omgezet naar liquide middelen.10.Het hof heeft bewezenverklaard dat dit bedrag als gevolg van vermenging van bedragen afkomstig van [naam bedrijf 1] als gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig is, namelijk oplichting van de Nederlandse Staat door [naam 1]. Het hof heeft bewezenverklaard dat de veroordeelde ‘enig geldbedrag’ heeft witgewassen.11.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bij het witwassen van € 2.415.535,-
De rechtbank is van oordeel dat het voordeelbedrag van € 2.415.535,- gelijk kan worden gesteld aan het bewezenverklaarde witgewassen bedrag. Immers betrof voorgaande werkwijze een schijnconstructie met kennelijk als doel de geldstroom te verhullen.
Toerekening voordeel [naam stichting] aan veroordeelde
Zoals onder 5.4 is overwogen, dient voor de vaststelling of een natuurlijk persoon wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het handelen van een rechtspersoon te zijn voldaan aan de genoemde criteria. De rechtbank is van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van [naam stichting] kan worden toegerekend aan de veroordeelde en overweegt daartoe als volgt:
1) De veroordeelde bekleedde zowel de rol van voorzitter als secretaris als penningmeester binnen [naam stichting].12.De veroordeelde had daarmee in belangrijke mate zeggenschap over [naam stichting].
2) De veroordeelde kon ook over het vermogen beschikken. Immers was de veroordeelde penningmeester van de stichting.13.
3) Het voordeel heeft gestrekt tot voordeel van de veroordeelde. Vanuit de stichting zijn er meerdere overboekingen gedaan naar de privébankrekening van de veroordeelde. Ook zijn er vanuit de stichting certificaten op naam van de kinderen van veroordeelde uitgegeven.14.
Bedrag afkomstig uit schuldvernieuwing
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake was van schuldvernieuwing van € 250.000,- en dat dit bedrag een legale herkomst had, namelijk eigen geld van [naam bedrijf 7] Ter onderbouwing heeft de verdediging een betalingsopdracht en een transactiebewijs overlegd. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat - gelet op de feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld - een grote kans bestaat dat het bedrag van € 250.000,- een illegale herkomst heeft. De rechtbank acht echter met de verdediging onvoldoende aannemelijk geworden dat dit bedrag een criminele herkomst heeft. Het bedrag van € 250.000,- zal daarom in mindering worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
5.5.3
Conclusie
Voorgaande komt neer op wederrechtelijk verkregen voordeel van (€ 2.415.535,- - € 250.000,) € 2.165.535,-.
5.6 € 1.375.000,- -
€ 1.375.000,- - witwassen onroerend goed [plaats 2]
5.6.1
Standpunt verdediging
In de koopovereenkomst is bepaald dat [naam bedrijf 1] het appartementencomplex vrij en onbezwaard moest leveren en het ongehinderde bezit ervan moest garanderen. Volgens de verdediging bleek van een vrije en onbezwaarde levering geen sprake te zijn, immers bleek een grote hoeveelheid crediteuren niet te zijn voldaan. De in totaal door [naam bedrijf 9] betaalde kosten voor crediteuren en kosten in verband met de overdracht van het appartementencomplex bedragen € 911.229,-. De gemaakte kosten zijn kosten zoals bedoeld in artikel 36e lid 8 Sr. Dit betreffen immers kosten die gemaakt zijn om de vrije en onbezwaarde eigendom van [plaats 2] te kunnen verkrijgen.
5.6.2
Beoordeling
Op 25 mei 2005 heeft [naam bedrijf 9] onroerend goed in [plaats 2] (Duitsland) voor
€ 1.375.000,- verkregen van [naam bedrijf 1] Zoals eerder overwogen is het geld van [naam bedrijf 1] van misdrijf afkomstig. De koopsom is voor een bedrag van € 1.000.000,- 'weggestreept' tegen de vorderingen die de veroordeelde uit hoofde van vaststellingsovereenkomsten had op [naam 1]. De resterende € 375.000,- zou per bank moeten worden betaald, maar niet is vastgesteld of dit bedrag ook daadwerkelijk is betaald.15.Het hof heeft bewezenverklaard dat de veroordeelde ‘onroerend goed te [plaats 2]’ heeft witgewassen en heeft geen daaraan verbonden bedrag bewezenverklaard.16.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bij het witwassen van onroerend goed ter waarde van € 1.375.000,-
Ook hier gaat het om een modus operandi die erop neerkomt dat er wordt witgewassen middels een schijnconstructie, namelijk het wegstrepen tegen gefingeerde vorderingen om een juridische titel te creëren waardoor het recht van de veroordeelde wordt gevestigd op het onroerend goed. De rechtbank is daarom van oordeel dat het voordeelbedrag van € 1.375.000,- gelijk kan worden gesteld aan het bewezenverklaarde witgewassen onroerend goed.
Toerekening voordeel [naam bedrijf 9] aan veroordeelde
De rechtbank is van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van [naam bedrijf 9] kan worden toegerekend aan de veroordeelde. De rechtbank overweegt daartoe aan de hand van de onder 5.4 besproken criteria als volgt:
1. De veroordeelde had in belangrijke mate zeggenschap over [naam bedrijf 9], immers was de veroordeelde de stille vennoot van [naam bedrijf 9] en hij was gevolmachtigde voor de vennootschap.17.
2) De veroordeelde kon beschikken over het vermogen van [naam bedrijf 9] De veroordeelde was gemachtigd tot de bankrekening van [naam bedrijf 9]18..
Kosten
Door de verdediging is aangevoerd dat er voor een bedrag van ongeveer € 60.000,- kosten zijn gemaakt voor de overdracht van het onroerend goed. De rechtbank overweegt dat het niet onaannemelijk is dat er bij de aankoop van onroerend goed kosten worden gemaakt en het bedrag komt de rechtbank niet onaannemelijk voor, zodat dit in mindering zal worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De overige door de verdediging aangevoerde kosten zijn niet aannemelijk geworden dan wel onvoldoende onderbouwd en kunnen in dit stadium niet meer nader worden onderzocht.
5.6.3
Conclusie
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt daarom geschat op (€ 1.375.000,- - € 60.000,- ) € 1.315.000,-.
5.7 € 89.982,- -
€ 89.982,- - opbrengsten hennepteelt
5.7.1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat er sprake is geweest van maximaal één oogst. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel gelijk moet zijn aan het wederrechtelijk verkregen voordeel in de ontnemingszaak van de veroordeelde [naam veroordeelde 2] (hierna: [naam veroordeelde 2]).
5.7.2
Beoordeling
De veroordeelde is in de strafzaak veroordeeld voor het meermalen kweken van hennep. De rechtbank is van oordeel dat de veroordeelde door middel van of uit de baten van dit strafbare feit, namelijk de hennepkwekerij aan de [adres 2], wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Tenzij anders vermeld neemt het de rechtbank bij de schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel als uitgangspunt de berekening zoals door het Gerechtshof Den Haag in het arrest van 27 juni 2022 de zaak van de veroordeelde [naam veroordeelde 2] is gehanteerd, in het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [naam veroordeelde 1]’ en de uitgangspunten uit het ‘BOOM rapport’ van april 2005.
Aantal oogsten
De rechtbank acht aannemelijk dat sprake is geweest van twee oogsten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking de in de strafzaak ten aanzien van onder meer de kwekerij aan de [adres 2] bewezenverklaarde periode van 1 december 2009 tot en met 10 juni 2010.19.Daarnaast bevindt zich in het dossier een afgeluisterd gesprek van 7 januari 2010 waarin [naam veroordeelde 1] (hierna: [naam veroordeelde 1]) zegt dat het ‘110 heeft opgebracht’.20.Dat het hier gaat om de kwekerij in [plaats 1] baseert de rechtbank op het feit dat in deze context gesproken wordt over ene ‘[naam 2]’ die ‘4 per oogst’ krijgt als hij zijn mond houdt.21.Met deze [naam 2] wordt - naar de rechtbank begrijpt - gedoeld op [naam 3] (hierna: [naam 3]).22.[naam 3] huurde in die periode een gedeelte van het pand aan de [adres 2] van [naam veroordeelde 1] en exploiteerde daar een restaurant23.. Nadat [naam 3] ter terechtzitting in eerste aanleg wordt geconfronteerd met zijn eerder afgelegde verklaringen over ‘zwijggeld’ voor de hennepplantage aan de [adres 2], verklaarde [naam 3] dat hij twee keer een bedrag van € 4.000,- heeft ontvangen.24.
Daarnaast is aannemelijk dat sprake is geweest van meerdere oogsten op basis van hetgeen tijdens het onderzoek in het pand is geconstateerd. Er lag dik stof op het doek van de koolstoffilters en hennepafval op de grond. Er zat hennepaanslag op de schaartjes. De filters van het irrigatiesysteem waren vervuild. Er zat een op kalk en/of algen gelijkende aanslag op het irrigatiesysteem. De vloer van de kweekruimte was vervuild. Er was sprake van een forse verkleuring van in de kweekruimte gebruikt purschuim. Er is een gebruikte, vervuilde, waterstofzuiger aangetroffen. De productiedata op gebruikt materiaal in de kweekruimte lag tussen 30 juni 2008 en 18 mei 2009.25.
Tot slot is de kwekerij ontmanteld op 14 april 2010.26.Toen werden er plantjes van ongeveer 3 weken oud aangetroffen.27.Gelet op het gesprek van 7 januari 2010 (toen blijkens voornoemd OVC-gesprek de kwekerij al ‘110 had opgebracht’) acht de rechtbank het aannemelijk dat voor 7 januari 2010 een oogst heeft plaatsgevonden en dus niet -zoals door de verdediging betoogd – op zijn vroegst in de tweede week van januari 2010 is begonnen. Ook acht de rechtbank het aannemelijk dat na de eerste oogst in de periode daarna (dus tot omstreeks medio maart 2010) nog een kweekcyclus en oogst heeft plaatsgevonden, waarna de plantjes als aangetroffen bij de ontmanteling van de kwekerij zijn geplant. Aldus gaat de rechtbank uit van twee oogsten.
Op grond van het voorgaande verwerpt de rechtbank het primaire verweer van de verdediging dat sprake is geweest van slechts één oogst. Hetgeen hiertoe door en namens de betrokkene is aangevoerd is niet aannemelijk geworden.
Opbrengst
Er zijn in totaal 2.000 hennepplanten aangetroffen en de oppervlakte van de in gebruik zijnde kwekerij was 100 m2.28.Aldus stonden in de kwekerij 20 hennepplanten per vierkante meter. Dit levert volgens het BOOM-rapport 2005 een opbrengst op van 25,7 gram hennep per plant. De verkoopprijs van hennep is blijkens het BOOM-rapport 2005 € 2.370,- per kilogram.29.
De totale bruto-opbrengst per oogst bedraagt aldus:
2.000 planten x 25,7 gram = 51,4 kilogram x € 2.370,- =
€ 121.818,-.
Kosten
De rechtbank brengt per oogst de volgende kosten in mindering op het wederrechtelijk verkregen voordeel:
- Afschrijvingskosten van gedane investeringen: € 1.000,- per oogst.30.
- De variabele kosten per plant bedraagt € 4,40,16 totaal aldus € 8.800,- per oogst.
- De afschrijvingskosten van de aangeschafte airconditioners van het merk Opticlimate, ten bedrage van € 800,- per oogst.31.
- De aan de [naam stichting] (waarvan de veroordeelde bestuurder was) berekende kosten van de ongemeten afgenomen elektriciteit bedraagt € 14.471,89 exclusief 19% BTW.32.Nu aannemelijk is dat [naam stichting] de BTW met de Belastingdienst heeft kunnen verrekenen, zal de rechtbank een afgerond bedrag van € 7.236,- per oogst aan elektriciteitskosten in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
- De arbeidskosten ad € 10.000,- per oogst.33.
- Het zwijggeld voor [naam 3] ad € 4.000,- per oogst.34.
De rechtbank houdt geen rekening met kosten van huisvesting, omdat gesteld noch gebleken is dat de veroordeelden of een ander hiervoor enig bedrag hebben betaald.
Het totaal in mindering te brengen bedrag aan kosten bedraagt aldus per oogst: € 31.836,-.
Tussenconclusie
Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat per oogst vast op:
€ 121.818,- -/- € 31.836,- = € 89.982,-.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel voor twee oogsten wordt geschat op: € 89.982,- x 2 = € 179.964,-.
Verdeling winst
De rechtbank acht aannemelijk dat de veroordeelde en [naam veroordeelde 2] deze hennepkwekerij gezamenlijk hebben gefinancierd. Zo zegt de veroordeelde in opgenomen vertrouwelijke communicatie op 30 november 2009: “als het op storten aan komt zijn wij altijd de lul, als het om wit gaat ben ik de lul en als het om zwart gaat is [naam veroordeelde 2] de lul”.35.De rechtbank leidt hieruit af dat de veroordeelde wit geld en [naam veroordeelde 2] (‘[naam veroordeelde 2]’) zwart geld ter beschikking heeft gesteld.
Nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen andere verdeelsleutel tussen de veroordeelde en [naam veroordeelde 2] aannemelijk is geworden, zal de rechtbank het voordeel in twee gelijke delen verdelen tussen beiden.
5.7.3
Conclusie
De rechtbank schat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel dus op een bedrag van € 179.964,-/ 2 = € 89.982,-.
5.8 € 200.000,- -
€ 200.000,- - opbrengst bedrieglijke bankbreuk onroerend goed Spanje
5.8.1
Standpunt verdediging
De veroordeelde is veroordeeld voor bedrieglijke bankbreuk. De faillissementsboedel is benadeeld doordat de grondpercelen aan de boedel zijn onttrokken, terwijl de boedel daarvoor geen koopprijs heeft ontvangen. In de ontnemingszaak is niet de vraag of de crediteuren van de boedel zijn benadeeld, maar welk voordeel de veroordeelde hieruit heeft genoten. Van een dergelijk voordeel is geen sprake, omdat de veroordeelde en zijn medekoper weliswaar de percelen hebben verkregen, maar daarvoor ook de koopprijs betaald. Als de rechtbank dit verweer passeert omdat de veroordeelde de koopprijs retour zou hebben ontvangen, dan geldt dat de veroordeelde de verkoopprijs uiteindelijk alsnog aan de boedel heeft betaald. De boedel is derhalve niet benadeeld en de veroordeelde heeft kosten gemaakt om het onroerend goed te verwerven. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging een vaststellingsovereenkomst van 29 november 2012 overlegd waarin is afgesproken dat de veroordeelde een bedrag van € 187.500,- aan de boedel zal voldoen ter verkrijging van het onroerend goed.
5.8.2
Beoordeling
Het hof heeft in het arrest bewezenverklaard dat de veroordeelde bij de aankoop van het onroerend goed in Spanje buiten de curator om opzettelijk de rechten van schuldeisers heeft verkort. Op 19 januari 2007 is door een Spaanse notaris een koopovereenkomst ten aanzien van het onroerend goed opgemaakt. Op 1 april 2008 werd een bedrag van € 200.000,-overgeschreven naar een bankrekening van de notaris. Het onroerend goed is zonder enig voorbehoud overgedragen door [naam 4] (hierna: [naam 4]) en [naam 5] (hierna: [naam 5]) aan de veroordeelde en [naam 6] (de medekoper). De verkoop vond plaats na de datum waarop [naam 5] in staat van faillissement is verklaard.36.De veroordeelde heeft voor de koop van het onroerend goed op 10 maart 2008 € 110.000,- overgemaakt. De koopsom van € 200.000,- is op 9 april 2008 door de notaris overgemaakt naar de bankrekening op naam van [naam 4]. Deze bankrekening is geopend door of op verzoek van de veroordeelde. [naam 4] heeft verklaard dat zij niets wist van deze bankrekening. Op 14 april 2008 is € 197.500,- overgeschreven vanaf de bankrekening van [naam 4] naar de bankrekening op naam van [naam bedrijf 10]. De veroordeelde heeft verklaard dat hij ultimate beneficial owner en 100% eigenaar van de aandelen van [naam bedrijf 10] was.37.Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, immers is het bedrag van € 200.000,- weer op een bankrekening gestort die klaarblijkelijk werd beheerd door de veroordeelde.
Ten aanzien van het subsidiaire verweer overweegt de rechtbank dat het bedrag in de vaststellingsovereenkomst ongeveer gelijk is aan de koopprijs en daarmee het wederrechtelijk verkregen voordeel. Op basis hiervan acht de rechtbank de mogelijkheid aanwezig dat de curator alsnog heeft geprobeerd het geldbedrag voor de boedel terug te halen. De rechtbank kan echter op basis van deze informatie - en de rechtbank verwijst in dit verband naar haar overweging onder 5.3 - niet vaststellen dat het bedrag in de vaststellingsovereenkomst door de veroordeelde daadwerkelijk is betaald. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer. Als later in de executiefase blijkt dat het geldbedrag daadwerkelijk aan de boedel is betaald, kan daar in die fase rekening mee worden gehouden.
5.8.3
Conclusie
Het bedrag van € 200.000,-, zal de veroordeelde als wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen.
5.9
Eindberekening
Gelet op het voorgaande is de uiteindelijke berekening als volgt:
Witwassen geldbedrag [naam bedrijf 2] € 1.392.907,-
Witwassen geldbedrag [naam stichting] € 2.165.535,-
Witwassen onroerend goed [plaats 2] € 1.315.000,-
Opbrengst hennepteelt € 89.982,-
Opbrengst onroerend goed Spanje € 200.000,-
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel € 5.163.424,-
6. Vaststelling van het te betalen bedrag
6.1
Redelijke termijn
De Hoge Raad heeft in het standaardarrest van 17 juni 200838.overwogen dat de redelijke termijn in ontnemingszaken begint op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. Dat moment zal in de regel niet samenvallen met dat waarop de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn in de met de ontnemingsvordering samenhangende strafzaak begint. Het is aan de feitenrechter om, gelet op de omstandigheden van het geval, dit moment vast te stellen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn in deze zaak aangevangen tijdens de behandeling van de hoofdzaak in november 2015, op het moment dat de officier van justitie bij requisitoir aankondigde dat een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel werd ingediend.
De rechtbank doet ruim zeven jaar na aanvang van genoemde datum uitspraak op de ontnemingsvordering, zodat de redelijke termijn van twee jaar met ruim vijf jaar is overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 6 van het EVRM is geschonden en dat die schending tot uitdrukking dient te komen in de hoogte van het aan de veroordeelde tot betaling op te leggen bedrag. De rechtbank zal de betalingsverplichting gelet op deze forse overschrijding verminderen met € 5.000,-.
6.2
Betalingsverplichting
Er zijn geen concrete feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan moet worden aangenomen dat de veroordeelde thans of in de (nabije) toekomst over onvoldoende draagkracht zal beschikken om het vastgestelde bedrag aan de staat terug te betalen. Bepaald zal worden dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald.
6.3
Conclusie
Het voorgaande leidt ertoe dat aan de veroordeelde, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting dient te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.158.424,-.
7. Gijzeling
Met ingang van 1 januari 2020 is het nieuwe elfde lid van artikel 36e Sr direct van toepassing geworden. De rechtbank zal daarom bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 5.163.424,00 (zegge: vijf miljoen honderddrieënzestigduizend vierhonderdvierentwintig euro);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van € 5.158.424,00 (zegge: vijf miljoen honderd achtenvijftigduizend vierhonderdvierentwintig euro);
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 (zegge: duizendtachtig) dagen;
- wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door: mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. L. Stevens en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.A.M Elst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 april 2023.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Arrest gerechtshof Den Haag van 27 juni 2022
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑04‑2023
Conclusie [naam 8], ECLI:NL:PHR:2021:570, bij HR 7 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1218.
Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [naam veroordeelde 1], rapportnummer [nummer 1] van 7 juli 2017, p. 11.
Arrest gerechtshof Den Haag van 27 juni 2022.
Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [naam veroordeelde 1], rapportnummer [nummer 1] van 7 juli 2017, p. 13.
Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [naam veroordeelde 1], rapportnummer [nummer 1] van 7 juli 2017, p. 11.
Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [naam veroordeelde 1], rapportnummer [nummer 1] van 7 juli 2017, p. 12.
Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [naam veroordeelde 1], rapportnummer [nummer 1] van 7 juli 2017, p. 15.
Arrest gerechtshof Den Haag van 27 juni 2022.
Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [naam veroordeelde 1], rapportnummer [nummer 1] van 7 juli 2017, p. 15.
Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [naam veroordeelde 1], rapportnummer [nummer 1] van 7 juli 2017, p. 15.
Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [naam veroordeelde 1], rapportnummer [nummer 1] van 7 juli 2017, p. 14.
Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [naam veroordeelde 1], rapportnummer [nummer 1] van 7 juli 2017, p. 17.
Arrest gerechtshof Den Haag van 27 juni 2022.
Proces-verbaal van bevindingen Levering vastgoed [plaats 2] door [naam bedrijf 1] aan [naam bedrijf 9], [nummer 2].
Proces-verbaal van bevindingen betreffende het door [naam veroordeelde 1] feitelijk leidinggeven binnen de [naam bedrijf 9], [nummer 3].
Arrest gerechtshof Den Haag van 27 juni 2022 in de zaak van [naam veroordeelde 2].
Proces-verbaal uitwerking opgenomen vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel, [nummer 4].
Proces-verbaal uitwerking opgenomen vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel, [nummer 4].
Relaaspv ZD3, [nummer 5] en [nummer 6].
Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 3] van 23 november 2010, [nummer 7] en proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 3] van 24 november 2010, [nummer 8].
Arrest gerechtshof Den Haag van 27 juni 2022 in de zaak van [naam veroordeelde 2].
Proces-verbaal aantreffen inwerking zijnde hennepkwekerij, [nummer 9] e.v.
Relaaspv ZD3, [nummer 10].
Aangifte [naam 9], ZD3, [nummer 11].
Relaaspv ZD3, [nummer 12] en [nummer 13].
BOOM-rapport 2005, p. 2 en 24.
Relaaspv ZD3, [nummer 12] en BOOM-rapport 2005, p. 3.
Relaaspv ZD3, [nummer 12] en BOOM-rapport 2005, p. 3.
Factuur Liander m.b.t. [adres 2], [nummer 14].
Relaaspv ZD3, [nummer 12] en Proces-verbaal uitwerking opgenomen vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel, [nummer 15].
Arrest gerechtshof Den Haag van 27 juni 2022 in de zaak van [naam veroordeelde 2], voornoemd.
Proces-verbaal uitwerking opgenomen vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel, [nummer 16].
Arrest gerechtshof Den Haag van 27 juni 2022.
Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [naam veroordeelde 1], rapportnummer [nummer 1] van 7 juli 2017, p. 24.
ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.12.2.
Uitspraak 29‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Op vrijdag 29 januari 2016 heeft de rechtbank te Dordrecht uitspraak gedaan in de megazaak PAVO. Terechtstonden 19 verdachten, waaronder de ‘hoofdverdachte’ C.K. Ten aanzien van 2 van de 19 verdachten hadden de officieren van justitie ook nog een ontnemingsvordering ingediend. De rechtbank heeft daarom 21 vonnissen uitgesproken. Dat zijn alle de Promisvonnissen, hetgeen betekent dat in geval van een bewezenverklaring de bewijsmiddelen aan het vonnis zijn gehecht. De feiten op de tenlasteleggingen van de megazaak PAVO dateren uit de jaren 2004 tot en met 2011. Twee jaar geleden hebben twee regiezittingen van de rechtbank plaatsgevonden, waarna de rechter-commissaris een groot aantal getuigen heeft gehoord. In november 2015 – en voor een aantal verdachten ook nog begin januari 2016 – is de inhoudelijke behandeling geweest. Er is sprake van drie onderwerpen die in meerdere vonnissen terugkomen. 1. Allereerst de ontvankelijkheid van het OM. De advocaten van zes verdachten hebben bij wijze van preliminair verweer de niet-ontvankelijkheid van het OM bepleit. De rechtbank heeft dit verweer ontijdig verklaard, zodat er bij vonnis op is beslist. De rechtbank heeft het verweer verworpen. In het vonnis in de zaak van de hoofdverdachte valt in overweging 5.3 te lezen hoe de rechtbank die verwerping motiveert. 2. Er is een vordering ingediend door een benadeelde partij. De benadeelde partij heeft de vordering niet toegelicht. Met de officieren van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen nu volstrekt onduidelijk is waarop de vordering betrekking heeft. 3. Zoals uit het bovenstaande blijkt, gaat het hier om oude feiten. In de gevallen waarin de rechtbank is gekomen tot een strafoplegging, heeft het tijdsverloop een strafmatigende invloed gehad. Indien de verdediging een beroep heeft gedaan op overschrijding van de redelijke termijn, heeft de rechtbank geconstateerd dat daarvan sprake was en heeft dat tot een lagere straf geleid. De rechtbank heeft vijf verdachten (A.H., K. Holding BV, E.T., M.V. en J.W. jr.) integraal vrijgesproken. Zij werden verdacht van faillissementsfraude (drie verdachten), witwassen (één verdachte) en ambtelijke corruptie/schending van ambtsgeheim (één verdachte). De overige veertien verdachten zijn wel veroordeeld en wel als volgt: 1. Stichting D. is veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,- voor schuldwitwassen (eis OM was: € 60.000,-); 2. Aan K.L. is opgelegd een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden voor – kort gezegd – meineed en vuurwapenbezit (eis OM was: 150 u werkstraf en 1 maand voorwaardelijke gevangenisstraf); 3. P.M.: deze verdachte is vrijgesproken van witwassen. Hij is veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift tot een geldboete van € 5.000,- waarvan de helft voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar (eis OM was: 15 maanden gevangenisstraf waarvan 5 voorwaardelijk); 4. F.S. is veroordeeld voor het meermalen medeplegen van valsheid in geschrift tot een geldboete van € 5.000,- waarvan de helft voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar (eis OM was: boete van € 10.000,-); 5. W.V. is veroordeeld voor het meermalen medeplegen van valsheid in geschrift tot een geldboete van € 4.000,- waarvan € 2.500,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar (eis OM was: boete van € 5.000,- waarvan de helft voorwaardelijk); 6. J.J.: deze verdachte is veroordeeld voor medeplichtigheid aan – kort gezegd – hennepteelt en medeplegen van valsheid in geschrift tot een voorwaardelijke boete van € 1.750, - (eis OM was: boete van € 1.750,-). Hij moet voorts een bedrag van € 8.000,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen; 7. J.L. is vrijgesproken van diefstal van elektriciteit. Hij is – conform de eis van het OM – voor medeplegen van – kort gezegd – hennepteelt in drie hennepkwekerijen en vanwege deelneming aan een criminele henneporganisatie veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden en een taakstraf van 120 uren; 8. M.R. is vanwege - medeplegen van – kort gezegd – hennepteelt in drie hennepkwekerijen; - diefstal van elektriciteit t.b.v. die hennepkwekerijen; - deelneming aan een criminele henneporganisatie; - meermalen medeplegen van valsheid in geschrift en van gebruik maken van valse geschriften; - wapenbezit en - bezit van jammers veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden, proeftijd 1 jaar, en een taakstraf van 240 uren (eis OM was: 8 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf, proeftijd 2 jaar, en 240 u taakstraf); 9. J.S. is voor het meermalen medeplegen van valsheid in geschrift en van gebruik maken van valse geschriften veroordeeld tot een geldboete van € 7.500,- waarvan € 2.500,- voorwaardelijk (eis OM was: boete van € 7.500,-); 10. P.T. is vrijgesproken van diefstal van elektriciteit. Hij is – conform de eis van het OM – voor medeplegen van – kort gezegd – hennepteelt in drie hennepkwekerijen en vanwege deelneming aan een criminele henneporganisatie veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden en een taakstraf van 240 uren. Hij moet voorts een bedrag van € 133.196,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen; 11. J.W. sr. heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van bedrieglijke bankbreuk (faillissementsfraude). Hij krijgt daarvoor een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, waarbij ook rekening is gehouden met de gevorderde leeftijd van verdachte (eis OM was: 9 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf); 12. H.G. is vrijgesproken van bedrieglijke bankbreuk en veroordeeld voor het meermalen medeplegen van valsheid in geschrift tot een geldboete van € 5.000,- waarvan de helft voorwaardelijk (eis OM was: 8 maanden gevangenisstraf); 13. J.O. is vrijgesproken van betrokkenheid bij witwassen en een aantal valsheden in geschrift. Hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 164 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 u met bijbehorende vervangende hechtenis voor het meermalen medeplegen van valsheid in geschrift c.q. van gebruik maken van valse geschriften en voor deelneming aan een criminele henneporganisatie (eis OM was: 21 maanden gevangenisstraf waarvan 5 voorwaardelijk); 14. C.K. (de ‘hoofdverdachte’) is veroordeeld voor: - het (medeplegen van) schuldwitwassen van bedragen van ruim 2,4 miljoen euro, bijna 1,4 miljoen euro en van onroerend goed in Duitsland. Niet is bewezen dat de verdachte op enig moment wist (wetenschap had) dat de ten laste gelegde gelden uit misdrijf afkomstig waren, maar kan wel worden bewezen dat de verdachte in ieder geval vanaf een bepaalde datum redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gelden onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig waren; - het meermalen medeplegen van valsheid in geschrift c.q. van gebruik maken van valse geschriften; - meineed; - deelneming aan een criminele henneporganisatie; - medeplegen van – kort gezegd – hennepteelt in drie hennepkwekerijen; - medeplegen van bedrieglijke bankbreuk. Van de overige feiten is deze verdachte vrijgesproken, waaronder omkoping van medeverdachte E.T. De officieren van justitie hadden een gevangenisstraf van 6 jaar geëist. Gelet op de omstandigheid dat rechtbank minder feiten heeft bewezenverklaard dan de officieren van justitie hebben gevorderd, alsmede gelet op het tijdsverloop van de strafzaak heeft de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf opgelegd van 48 maanden. De officieren van justitie hadden eveneens onttrekking aan het verkeer van 134 valse Herman Brood-schilderijen geëist. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen.
Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/604009-09
Datum uitspraak: 29 januari 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres], [woonplaats].
Raadsman mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam.
1. Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 29 januari 2014, 2 november 2015, 3 november 2015, 4 november 2015, 10 november 2015, 12 november 2015, 16 november 2015, 25 november 2015, 4 januari 2016, 5 januari 2016 en 15 januari 2016.
Op voormelde data in november 2015, alsmede op 4 en 5 januari 2016 is de zaak tegen de verdachte inhoudelijk behandeld.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3. Eis officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 primair (gewoontewitwassen) tenlastegelegde;
- ontslag van alle rechtsvervolging van het onder 2 tenlastegelegde. Weliswaar kan
worden bewezen dat de verdachte het litigieuze schip voorhanden heeft gehad, wetende
dat dit van misdrijf afkomstig is, maar slechts door de verdachte zelf gepleegde feiten hebben ertoe geleid dat hij de boot onder zich heeft gekregen. Nu daarbij geen sprake is van het verbergen en of verhullen van de criminele herkomst van de boot, moet dit leiden tot het toepassen van de kwalificatie-uitsluitingsgrond;
- bewezenverklaring van het onder 3 (zaaksdossier 2) tenlastegelegde;
- bewezenverklaring van het onder 3 (zaaksdossier 3/3a) tenlastegelegde met betrekking tot de werkgeversverklaring en salarisstrook van [rechtspersoon 2], de (ver)koopovereenkomst van het pand gelegen aan de Papyrusdreef [nummer] te Utrecht, de huurcontracten van het pand aan de Patroonsweg te Zeewolde (op naam van Stichting [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] én Stichting [medeverdachte 1] en [betrokkene 4]) en het huurcontract van de woning aan de Ossendamweg [nummer] (op naam van Stichting [medeverdachte 1] en [betrokkene 5]);
- vrijspraak van het onder 3 (zaaksdossier 3/3a) tenlastegelegde met betrekking tot het
huurcontract van de woning aan de Papyrusdreef [nummer] te Utrecht (op naam van [medeverdachte 6] en [betrokkene 5]);
- bewezenverklaring van het onder 3 (zaaksdossiers 4, 5 en 8) tenlastegelegde;
- vrijspraak van het onder 3 (zaaksdossier 6) tenlastegelegde met betrekking tot de
bankverklaringen d.d. 23-11-2007 en 24-12-2007;
- bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde;
- bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde;
- bewezenverklaring van het onder 6 tenlastegelegde;
- bewezenverklaring van het onder 7 tenlastegelegde;
- vrijspraak van het onder 8 tenlastegelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest;
- onttrekking aan het verkeer van de 134 in beslag genomen schilderijen.
4. De verdediging
De raadsman heeft gepleit voor:
- ( primair) niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie;
- ( subsidiair) vrijspraak van het onder 1, 4 en 8 tenlastegelegde en ontslag van alle rechtsvervolging van het onder 2 tenlastegelegde;
- ( subsidiair) partiële vrijspraak van het onder 3, 6 en 7 tenlastegelegde;
- teruggave aan de verdachte van de 134 in beslag genomen schilderijen.
Omtrent het overige dat onder 3, 6 en 7 ten laste is gelegd en hetgeen onder 5 ten laste is gelegd heeft de raadsman zich niet uitgelaten.
5. Ontvankelijkheid openbaar ministerie
5.1. Standpunt verdediging
Namens de verdachte is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging. Volgens de verdediging zijn in het onderzoek naar de verdachte fundamentele inbreuken gemaakt waardoor het wettelijk systeem in de kern is geraakt. De Belastingdienst zou op structurele wijze zijn geheimhoudingsplicht hebben geschonden jegens de opsporingsautoriteiten, hetgeen de opsporingsautoriteiten bovendien hebben gefaciliteerd en/of waartoe zij hebben aangezet.
In de ogen van de verdediging stijgt deze kwestie uit boven schending van de individuele rechtsbelangen van een verdachte en raakt deze handelswijze het vertrouwen in de rechtspleging in zijn geheel. Het openbaar ministerie moet om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging tegen de verdachte.
5.2. Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet aan de orde is. Het vermeende vormverzuim zou niet in het kader van het strafrechtelijke vooronderzoek hebben plaatsgehad waardoor de toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) alleen al om deze reden buiten beeld blijft.
Voorts stellen de officieren van justitie dat, zo de rechtbank tot de conclusie komt dat er onrechtmatig is gehandeld door het uitwisselen van informatie, aan die conclusie geen gevolgen verbonden moeten worden, nu het strafrechtelijk onderzoek niet gebouwd is op informatie van de Belastingdienst die is verkregen tijdens een van de bijeenkomsten.
5.3. Beoordeling
Voor zover de verdediging een beroep heeft willen doen op artikel 359a Sv overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank laat in het midden of het vermeende vormverzuim in het kader van het strafrechtelijke vooronderzoek heeft plaatsgehad.
Onder een onherstelbaar vormverzuim dient te worden verstaan het niet naleven van procesrechtelijke geschreven en ongeschreven vormvoorschriften in het voorbereidend onderzoek die niet meer kunnen worden hersteld. Indien de rechtsgevolgen van het niet naleven van dergelijke vormvoorschriften niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en zo ja, welk rechtsgevolg. Daarbij dient de rechter rekening te houden met de in artikel 359a, tweede lid Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is het belang dat het geschonden voorschrift dient. De tweede factor is de ernst van het verzuim. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad (HR 19 februari 2013, BY5321).
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt, als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg, slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats indien aannemelijk is dat door toedoen van de met opsporing en vervolging belaste functionarissen in de loop van het voorbereidend onderzoek een ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, en daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort is gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
Het vorenoverwogene brengt mee dat van de verdediging, die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van genoemde drie factoren wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het door de verdediging gevoerde verweer niet aan de eisen, zoals die zijn geformuleerd in de rechtspraak van de Hoge Raad. Immers, slechts wordt gesteld dat ‘De betreffende informatie zonder meer een rol heeft gespeeld in het verdere opsporingsonderzoek tegen [verdachte], (…) bijvoorbeeld bij het bepalen van de onderzoeksrichting, bij het verhoren van verdachten etc. Hoever de daadwerkelijke invloed van de onrechtmatige verkrijging heeft geleid is niet te achterhalen, maar dat is ook niet van belang, omdat het evident niet om ondergeschikte puntjes gaat, het onderzoek is ervan doordrenkt, en omdat het belang van de schending zaaksoverstijgend is’. Enige concrete onderbouwing van dit door de verdediging geschetste scenario ontbreekt en is ook tijdens de behandeling ter terechtzitting niet gegeven.
Voorts is in het geheel niet onderbouwd waaruit het nadeel zou hebben bestaan dat is veroorzaakt door het door de verdediging gestelde onherstelbare vormverzuim. Hierbij merkt de rechtbank op dat het belang van de verdachte dat de door hem gepleegde strafbare feiten niet worden ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang (vgl. HR 4 januari 2011, BM6673). Het verweer behoeft derhalve geen verdere bespreking.
Voor zover de verdediging – buiten toepassing van artikel 359a Sv om – een beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie heeft willen doen, wordt dit verweer verworpen, nu niet aannemelijk is geworden dat een concreet belang van de verdachte op grove of doelbewuste wijze is geschonden of dat belang zo fundamenteel voor de strafrechtspleging is dat de officieren van justitie de toegang tot de strafvervolging dient te worden ontzegd.
6. Waardering van het bewijs
6.1 Feit 1 (zaaksdossier 1)
6.1.1. Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben bewezenverklaring gevorderd van gewoontewitwassen omdat (kort samengevat) de verdachte en zijn medeverdachten diverse malen gelden, vorderingen en bezittingen van [rechtspersoon 1] B.V. hebben witgewassen terwijl zij wisten van de criminele herkomst.
6.1.2. Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit omdat (kort samengevat) niet kan worden bewezen (i) dat de verdachte wist of wetenschap had dat [betrokkene 1] met crimineel geld handelde noch (ii) dat de verdachte daartoe (voorwaardelijk) opzet had.
6.1.3. Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan, zijn niet dan wel onvoldoende betwist en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
In 2002 heeft [betrokkene 1] namens de aan hem gelieerde Stichting [rechtspersoon 3] bij het Ministerie van VWS een zestal leningen aangevraagd. Later bleek dat [betrokkene 1]daarbij opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt.
In 2002 en 2003 zijn door tussenkomst van de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) aan [rechtspersoon 3] zes rijksgegarandeerde leningen verstrekt tot een totaalbedrag van bijna € 22 miljoen. Deze leningen zijn verstrekt om projecten te realiseren op het gebied van de gehandicaptenzorg.
Na ontvangst van de gelden heeft [rechtspersoon 3] de gelden direct overgeboekt/‘doorgeleend’ aan vennootschappen waarin [betrokkene 1] ook belangen had. Daarbij is € 21,6 miljoen terecht gekomen bij Beheer- en Exploitatiemaatschappij [rechtspersoon 1] B.V. [Betrokkene 1] was directeur-enig aandeelhouder van [rechtspersoon 1] B.V.
Door [rechtspersoon 1] B.V./[betrokkene 1] zijn de gelden gestoken in allerlei – niet zorggerelateerde - investeringen (leningen in relatie tot vastgoed).
In juni en september 2005 hebben het ministerie en de BNG aangifte gedaan tegen [betrokkene 1] wegens valsheid in geschrift en oplichting. Op 14 juni 2013 is [betrokkene 1] door het gerechtshof in Den Haag naar aanleiding van voornoemde feiten en aangiftes veroordeeld tot gevangenisstraf vanwege onder meer (kort samengevat) valsheid in geschrift, opzettelijk gebruik maken van valse geschriften, medeplegen van oplichting, gewoontewitwassen en verduistering. ’s Hofs arrest is inmiddels onherroepelijk.
De vier in de tenlastelegging genoemde geldbedragen zijn afkomstig van [rechtspersoon 1] B.V. en daarmee afkomstig van misdrijf, omdat [rechtspersoon 1] B.V. nimmer over andere gelden heeft beschikt. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het juist is dat voornoemde geldbedragen middels de in het strafdossier vermelde geldstromen uiteindelijk in bezit zijn gekomen van aan hem gelieerde vennootschappen en een stichting.
Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen heeft de rechtbank tevens het volgende kunnen vaststellen.
De getuige [getuige 1], die als financieel directeur van [rechtspersoon 9] B.V. op zoek was naar investeerders, heeft verklaard dat [betrokkene 1] in 2002 of 2003 in een gesprek op het kantoor van de verdachte, waarbij de verdachte aanwezig was, heeft verteld dat hij ([betrokkene 1]) beschikte over ongeveer € 20 miljoen uit een subsidieproject van de overheid.
De getuige [getuige 2], oud-bestuurslid/voorzitter van [rechtspersoon 3], heeft verklaard dat de verdachte hem in november 2004 heeft verteld dat [betrokkene 1] en zijn zakenpartner [betrokkene 2] hem hadden medegedeeld dat zij aan een deal € 20 miljoen hadden overgehouden. [getuige 2] heeft voorts verklaard dat hij wist van de herkomst van de geldstroom van [betrokkene 1] die van de BNG met staatsgarantie in [rechtspersoon 3] terecht kwam, dat de gelden waren bestemd voor bouwprojecten in de gezondheidszorg, dat de onder voorwaarden verstrekte gelden door [betrokkene 1] voor andere doelen werden aangewend, dat hij de verdachte hiervoor heeft gewaarschuwd en dat zijn mededeling bij de verdachte tot actie heeft geleid omdat daarna de ontvlechting tussen [betrokkene 1] en de verdachte is gaan spelen.
Tijdens een doorzoeking bij medeverdachte [medeverdachte 3] zijn aantekeningen van een gesprek tussen [medeverdachte 3] en verdachte gedateerd 27 november 2004 aangetroffen (dossierpagina’s 1237-1239). Uit die aantekeningen kan – in combinatie met de verklaring van [medeverdachte 3] – worden afgeleid dat de verdachte [medeverdachte 3] op die datum op de hoogte heeft gebracht van hetgeen hij eerder van [getuige 2] had vernomen.
In faxberichten en e-mails gedateerd 6 april 2005 (dossierpagina’s 1303-1310), die door de verdachte aan [betrokkene 1] en diens zakenpartner [betrokkene 2] zijn verzonden, deelt de verdachte hen mede dat hem uit onderzoek is gebleken dat zij met fondsen hebben gewerkt waarvan hij zich afvraagt of de herkomst en de aanwending volgens de juiste regels zijn geschied, dat hij zijn naam en faam niet wenst te verbinden aan ongeoorloofde transacties en dat hij zich aan het beraden is omtrent justitiële stappen.
Verder is in de administratie op het kantoor van de verdachte een gespreksverslag gedateerd 13 april 2005 aangetroffen van een bespreking waarbij onder meer [medeverdachte 3], [betrokkene 1] en de verdachte aanwezig waren (dossierpagina’s 1313-1325). Uit het verslag blijkt dat het gesprek gaat over de ontstane zakelijke samenwerking en de afwikkeling van de onderlinge verhoudingen. Aan het einde van het gesprek stelt de verdachte nog een aantal voorwaarden die ertoe leiden dat [betrokkene 1] een compensatie van € 600.000,= biedt aan de verdachte en waarbij de verdachte tenslotte opmerkt ‘[initialen verdachte] verklaart onder die voorwaarden hetgeen hij weet over [initialen betrokken 1]/[initialen betrokkene 2] mee te nemen in zijn graf'.
Uit het strafdossier blijkt verder dat in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar [betrokkene 1] op 12 juli 2005 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in het kantoorpand van de verdachte. Op 18 juli 2005 is de verdachte vervolgens voor de eerste keer als getuige gehoord in dat strafrechtelijk onderzoek. Uit het strafdossier blijkt voorts dat de geldstromen die betrekking hebben op de ten laste gelegde geldbedragen na 18 juli 2005 hebben plaatsgevonden.
Gelet op alle vorenstaande feiten en omstandigheden kan niet worden bewezen dat de verdachte op enig moment wist (wetenschap had) dat de ten laste gelegde gelden uit misdrijf afkomstig waren, maar kan wel worden bewezen dat de verdachte in ieder geval vanaf 18 juli 2005 redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gelden onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig waren.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder het tweede gedachtestreepje ten laste gelegde bedrag ad € 2.415.534,- opgemerkt dat een deel van dit bedrag (€ 395.534,90) is ontstaan tijdens het proces van schuldvernieuwing en dat het openbaar ministerie niet heeft onderbouwd waarom dat bedrag eveneens onder witwassen zou moeten worden begrepen.
De rechtbank overweegt in dit verband dat voor een bewezenverklaring van het bedrag van € 2.415.534,- niet is vereist dat het gehele bedrag uit het voorliggende grondmisdrijf afkomstig is. Ook voorwerpen die gedeeltelijk afkomstig zijn uit misdrijf kunnen worden witgewassen. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2010, NJ 2011/44. De rechtbank is van oordeel dat het bedrag van € 2.415.534,- als gevolg van vermenging van bedragen afkomstig van [rechtspersoon 1] B.V. met bedragen ontstaan als gevolg van schuldvernieuwing, als gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig moet worden aangemerkt. De rechtbank acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig, die ertoe zouden nopen het na de vermenging van met het van misdrijf afkomstige geld en de daarop volgende transacties bestaande vermogen dat uiteindelijk aan Stichting [medeverdachte 1] is betaald, desalniettemin niet aan te merken als ‘gedeeltelijk van misdrijf afkomstig’ in de zin van de witwasbepalingen.
Ten aanzien van het onder het vierde gedachtestreepje ten laste gelegde bedrag ad € 1.300.000,- is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van dit bedrag.
6.1.4. Conclusie
De verdachte zal worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en het subsidiair tenlastegelegde onder het vierde gedachtestreepje.
Het subsidiair tenlastegelegde onder het eerste, tweede en derde gedachtestreepje zal bewezen worden verklaard zoals nader te noemen, met dien verstande dat het wordt gesplitst in een deel waarin van medeplegen sprake is (medepleger: Stichting [medeverdachte 1) en een deel waarin van plegen sprake is.
6.2 Feit 2 (zaaksdossier 2)
Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat het schip onmiddellijk dan wel middellijk uit enig misdrijf afkomstig was.
Verdachte heeft willen doen voorkomen dat de medeverdachte [medeverdachte 2] B.V. de eigendom van het schip had verworven, terwijl in werkelijkheid deze eigendomsoverdracht niet heeft plaatsgevonden. Hieruit volgt echter niet dat het schip uit misdrijf afkomstig was. Ook overigens blijkt dit niet uit het dossier of het verhandelde ter terechtzitting.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit feit.
6.3 Feit 3 (zaaksdossier 3/3A)
6.3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde vervalsingen die zien op de (ver)koopovereenkomst van het pand gelegen aan de Papyrusdreef [nummer] te Utrecht en het huurcontract van de woning aan de Papyrusdreef [nummer] heeft begaan. Niet is gebleken dat de verdachte betrokken is geweest bij de totstandkoming van genoemde verkoopovereenkomst en genoemd huurcontract.
6.3.2. Huurovereenkomst Patroonsweg [nummer] te Zeewolde tussen Stichting [medeverdachte 1] en [betrokkene 4]
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het valselijk opmaken van bovengenoemde huurovereenkomst. Het enkele feit dat medeverdachte [medeverdachte 5] (eigenaar van [betrokkene 4]) geen huur betaalde, maakt de overeenkomst nog niet vals. De verhuurder kan zelf bepalen of hij de huur incasseert of niet, dat betekent nog niet dat het betreffende huurbedrag valselijk in de huurovereenkomst is opgenomen, aldus de verdediging.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. [medeverdachte 5] heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat was afgesproken dat hij geen huur hoefde te betalen en dat deze huurovereenkomst dus een ‘fake-overeenkomst’ was die hij ongezien heeft getekend. Gelet op deze verklaring en op het feit dat niet in geschil is dat [medeverdachte 5] nooit huur heeft betaald, is in strijd met de waarheid in de overeenkomst opgenomen dat [medeverdachte 5] huur verschuldigd was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de overeenkomst valselijk is opgemaakt. Voor zover de verdediging stelt dat de huurpenningen nog niet geïnd waren, maar dat verdachte ervoor zou kunnen kiezen dit op een later moment wel te doen, overweegt de rechtbank dat dit een speculatieve uitleg van de overeenkomst door de raadsman van de verdachte is. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat er geen huur verschuldigd was en verdachte zelf heeft over de betaling van de huurpenningen niets verklaard.
6.3.3. Huurovereenkomst Ossendamweg [nummer] te Soest - Stichting [medeverdachte 1] & [betrokkene 5]
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken voor het valselijk opmaken van de huurovereenkomst tussen Stichting [medeverdachte 1] en [betrokkene 5] die ziet op het pand Ossendamweg [nummer] te Soest. Hiertoe is aangevoerd dat [betrokkene 5] wel degelijk in de woning verbleef en op zijn naam huur werd betaald.
De rechtbank verwerpt dit verweer. In het door de verdachte aan de politie overhandigde huurcontract staat dat [bedrijf] als beheerder optreedt. Stichting [medeverdachte 1] – waarvan verdachte de bestuurder is – is eigenaar van het pand. Tijdens de doorzoeking bij [bedrijf] is geen huurovereenkomst aangetroffen tussen Stichting [medeverdachte 1] en [betrokkene 5]. De eigenaar van [bedrijf], [naam eigenaar], is gehoord en heeft verklaard dat de naam [betrokkene 5] hem niets zegt en dat – als er een overeenkomst zou zijn – deze in de hangmap “Ossendamweg [nummer]” zou moeten zitten. Na een controle in zijn administratie deelt [naam eigenaar] aan de politie mede dat de naam [betrokkene 5] hier niet in voorkomt. Als het pand ooit zou zijn verhuurd aan [betrokkene 5] is dit dus buiten [bedrijf] om gegaan en klopt het niet dat [bedrijf] als beheerder in de huurovereenkomst wordt genoemd. Daarnaast heeft [betrokkene 5] verklaard nooit een huurcontract voor de Ossendamweg [nummer] te hebben gezien of getekend. Hij heeft verklaard dat hij zich in opdracht van [medeverdachte 6] de dag na ontdekking van de kwekerij bij de politie heeft gemeld. Uit bovenstaande bevindingen blijkt naar het oordeel van de rechtbank de valsheid van het huurcontract. Dat verdachte betrokken is geweest bij het opmaken van deze huurovereenkomst volgt uit het opgenomen gesprek van 13 april 2010 tussen verdachte, zijn broer [betrokkene 6] en [medeverdachte 4]. In dit gesprek zegt verdachte dat [voornaam] (de voornaam van [betrokkene 5] is “[voornaam]”) morgen bij de politie moet komen als pandeigenaar maar dat ze een probleem hebben. Hierop zegt [medeverdachte 4] dat hij de betaling gisteren in orde heeft gemaakt. [medeverdachte 4] vraagt wat er gaat gebeuren als er ooit vragen worden gesteld. Verdachte antwoordt hierop dat die er niet komen. Verdachte zegt dat hij de huurder niet kent en dat hij de contracten op zijn kantoor heeft liggen. [medeverdachte 4] zegt dat dat een goed verhaal is. Ook zegt hij dat hij twee huurcontracten heeft liggen, die [voornaam] niet heeft.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde ten aanzien van het pand aan de Ossendamweg [nummer] heeft begaan.
6.4 Feit 3 (zaaksdossier 6)
Met de officieren van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 3 (zaaksdossier 6) ten laste gelegde vervalsingen van de gegoedheid-verklaringen van 2 oktober 2007, 23 november 2007 en 24 december 2007 niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Hoewel de rechtbank concludeert dat de gegoedheid-verklaring van 3 december 2009 een valse verklaring betreft, blijkt uit het dossier niet dat verdachte, al dan niet tezamen met een ander of anderen, verantwoordelijk is voor het opmaken hiervan. Voorts ontbreekt het bewijs dat de verdachte, op het moment dat hij deze verklaring heeft gebruikt, wist dat het een valse gegoedheid-verklaring betrof.
Het onderzoek van de digitale recherche heeft niet inzichtelijk gemaakt of de wijzigingen in het originele document plaatsvonden nádat dit document op de server van het kantoor van verdachte terecht kwam of dat dit document al was gewijzigd voordat het document op de server werd geplaatst. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting correspondentie overgelegd waaruit blijkt dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 4] dergelijke verklaringen per e-mail toegezonden kregen van de medewerkers van de ABN AMRO bank [naam 1] en [naam 2]. Bovendien heeft [naam 1] verklaard dat op kantoor bij de ABN AMRO verschillende eigen modellen voor gegoedheid-verklaringen circuleerden en het wel mogelijk is dat een medewerker een eigen model heeft geopend waarin de namen van [naam 2] en [naam 1] al stonden.
Gelet op het vorenstaande spreekt de rechtbank de verdachte vrij van het aan hem ten laste gelegde verwijt uit zaaksdossier 6.
6.5 Feit 3 (zaaksdossier 8)
6.5.1. Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat op basis van de bewijsmiddelen in het dossier wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte 7] schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift met betrekking tot de zogenaamde allonge II en de balansen van [rechtspersoon 4] c.v.
6.5.2. Standpunt verdediging
De verdediging heeft middels verwijzing naar het pleidooi van de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 7] het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot allonge II is gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat uit de e-mail van 22 januari 2009 van [medeverdachte 3] en uit de wijzigingsdatum van het bestand niet kan blijken dat allonge II valselijk is opgemaakt.
Met betrekking tot de balansen van [rechtspersoon 4] c.v. heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 8] dient te volgen waaruit blijkt dat de balansen zijn ondertekend op de datums zoals die op de stukken staan vermeld. Subsidiair is aangevoerd dat bij verdachte het oogmerk heeft ontbroken om deze balansen als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Verdachte heeft verklaard dat deze documenten enkel zijn gebruikt voor de interne administratie.
6.5.3. Beoordeling
I. allonge II
Blijkens de overeenkomst ‘commanditaire vennootschap [rechtspersoon 4]’ van 29 juni 2005 zijn [rechtspersoon 5] B.V., vertegenwoordigd door medeverdachte [medeverdachte 7] (als beherend vennoot) en verdachte (als commanditair vennoot) een commanditaire vennootschap aangegaan. Deze overeenkomst wordt hierna aangeduid als: de [rechtspersoon 4]-overeenkomst.
Op 22 januari 2009 heeft medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) een e-mail gestuurd aan verdachte waarin [medeverdachte 3] zijn mening geeft over de [rechtspersoon 4]-overeenkomst. Met name ten aanzien van de artikelen 6 en 11 van deze overeenkomst heeft [medeverdachte 3] opmerkingen en hij adviseert “de volgende keer strakker te formuleren van wat mag en wat niet”.
Allonge II betreft een door medeverdachte [medeverdachte 7] namens [rechtspersoon 5] B.V. en verdachte ondertekend stuk gedateerd 30 november 2007. In dit stuk worden wijzigingen overeengekomen op de [rechtspersoon 4]-overeenkomst. De wijzigingen die bij allonge II worden doorgevoerd zien alle op de artikelen 6 en 11. Eén van de deze wijzigingen betreft het feit dat de bevoegdheid van de beherend vennoot wordt beperkt in die zin dat toestemming van de commanditair vennoot (commandiet) is vereist voor het bezwaren van onroerende zaken.
Uit het dossier blijkt dat [rechtspersoon 15] B.V. eind 2008 een hypotheek heeft gevestigd op het Duitse onroerend goed in [rechtspersoon 4] c.v. Indien allonge II toen al was overeengekomen had [medeverdachte 7] (als beherend vennoot) hiervoor toestemming moeten vragen aan verdachte (als commandiet). Desgevraagd heeft [medeverdachte 7] echter bij de rechter-commissaris verklaard dat hij geen toestemming heeft gevraagd voor de hypotheekverstrekking aan [rechtspersoon 15] en hij ook niet zou weten waarom dat nodig was.
Nu [medeverdachte 7] eind 2008 nog handelde alsof de afspraken uit allonge II niet bestonden en nu aan de adviezen die [medeverdachte 3] op 22 januari 2009 heeft gegeven aangaande de [rechtspersoon 4]-overeenkomst uitvoering werd gegeven in allonge II, kan het niet zo zijn dat allonge II reeds op 30 november 2007 is overeengekomen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat allonge II in strijd met de waarheid is geantedateerd op 30 november 2007.
Uit de aangifte van de curator tegen medeverdachte [medeverdachte 7] blijkt dat de curator allonge II op 15 april 2010 heeft ontvangen van een advocaat van verdachte. Op grond van de informatie in deze allonge II heeft de curator besloten om in te stemmen met vervanging van de beherend vennoot, zijnde de failliete [rechtspersoon 5] B.V. door de commandiet zijnde verdachte.
II. balansen [rechtspersoon 4] c.v.
De balansen van [rechtspersoon 4] c.v. over de jaren 2005 tot en met 2008 zijn bij een doorzoeking op het kantoor van de verdachte aangetroffen. Deze balansen zijn gedateerd op respectievelijk 26 juli 2006, 25 april 2007, 23 april 2008 en 22 september 2009.
Op 23 maart 2010 is op het kantoor van de verdachte een gesprek opgenomen tussen [medeverdachte 7], verdachte, medeverdachte [medeverdachte 8] en [[betrokkene 6] (broer van verdachte). Tijdens dit gesprek is te horen dat balansen over de jaren 2005 tot en met 2008 worden besproken en daarna door [medeverdachte 7] moeten worden ondertekend, steeds net iets anders of op een andere plek en met een andere pen. De in het gesprek genoemde bedragen komen overeen met de bedragen die zijn vermeld in de aangetroffen balansen van [rechtspersoon 4] c.v.
Voorts is te horen dat datums worden opgezocht en dat deze zo worden gekozen dat deze niet in een weekend vallen. De in het gesprek genoemde datums komen overeen met de datums van ondertekening op voornoemde balansen van [rechtspersoon 4] c.v. [Medeverdachte 7] heeft bij de politie verklaard dat hij de handtekeningen op de balansen herkent als de zijne.
Gezien het feit dat de bedragen en de datums waarover op 23 maart 2010 op het kantoor van verdachte wordt gesproken aansluiten bij de gegevens op de later op zijn kantoor aangetroffen balansen van [rechtspersoon 4] c.v. gaat de rechtbank ervan uit dat op 23 maart 2010 de balansen van [rechtspersoon 4] c.v. over de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008 in strijd met de waarheid zijn geantedateerd.
De stelling van de verdediging dat bij verdachte het oogmerk heeft ontbroken om deze balansen als echt en onvervalst te (doen) gebruiken volgt de rechtbank niet. Anders dan de verdediging kennelijk meent, is hiertoe niet vereist dat het gebruik daadwerkelijk plaatsvindt, maar is voldoende dat het oogmerk is gericht op gebruik als ‘echt en onvervalst’. Dit laatste acht de rechtbank op grond van het voorgaande bewezen.
6.5.4. Conclusie
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met (een) ander(en), meermalen, schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift. Voorts acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de valse allonge II.
6.6 Feit 6 (zaaksdossier 3)
De verdediging heeft zich met betrekking tot de hennepkwekerijen in Zeewolde en Soest niet uitgelaten over de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte aldaar – al dan niet in vereniging met anderen – opzettelijk hennep heeft geteeld. Wel heeft de verdediging gesteld dat ten aanzien van het telen van hennep in de woning aan de Papyrusdreef [nummer] in Utrecht vrijspraak dient te volgen nu de precieze rol van verdachte onduidelijk is gebleven. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte medepleger is van het telen van hennep in de panden in Zeewolde en Soest. Dat verdachte ook weet had van de kwekerij in de woning aan de Papyrusdreef [nummer] te Utrecht vormt geen punt van discussie. In een tapgesprek van 20 januari 2010 spreekt verdachte met [medeverdachte 9] over deze kwekerij. Verdachte zegt dat ze pas willen beginnen als het op naam staat en dat [medeverdachte 10] er nu woont. [Medeverdachte 9] zegt hierop dat [voornaam medeverdachte 10] een ‘katvangertje’ is waarop verdachte zegt dat [voornaam medeverdachte 10] wel 10.000 euro per hok beurt om het bij te houden. Met ‘[voornaam medeverdachte 10]’ wordt [medeverdachte 10] bedoeld, de medeverdachte die volgens diverse getuigen aan de Papyrusdreef [nummer] heeft gewoond ten tijde van het bestaan van de kwekerij. Op 5 maart 2010 belt verdachte met [medeverdachte 11] en vraagt hem of er nog veel aan de woning gedaan moet worden. Hierop zegt [medeverdachte 11] dat dat het geval is maar dat ‘hij’ ([medeverdachte 6]) al aan de gang is en dat hij met verdachte van de week wel even een kijkje gaat nemen. Hierop zegt verdachte dat dat goed is.
Naar het oordeel van de rechtbank is de bijdrage van verdachte aan de hennepkwekerij in het pand aan de Papyrusdreef van voldoende gewicht zodat hij als medepleger voor dit feit kan worden aangemerkt. Verdachte onderhield frequent contact met [medeverdachte 11] die door de rechtbank wordt gezien als de man die verantwoordelijk was voor het aansturen van de personen die het fysieke werk in de kwekerijen verrichtten. In deze gesprekken bespraken zij de stand van zaken van de diverse panden waarin door de politie hennepkwekerijen werden aangetroffen. Verdachte sprak bovendien met [medeverdachte 11] af een kijkje te nemen in het pand aan de Papyrusdreef. Voorts had verdachte een grote rol in de voorbereiding nu hij – middels valse stukken – een hypotheek regelde voor de Papyrusdreef [nummer], wetende dat – als de woning eenmaal op naam van [medeverdachte 6] stond – in dit pand een hennepkwekerij zou worden opgebouwd. Gelet op het voorgaande en gelet op de omstandigheid dat verdachte nimmer een verklaring heeft willen geven of heeft willen reageren op de verdenkingen omtrent de aangetroffen hennepkwekerijen, is de rechtbank – mede gelet op de betrokkenheid van verdachte bij de kwekerijen in Zeewolde en Soest – van oordeel dat verdachte ook als medepleger van de hennepkwekerij aan de Papyrusdreef in Utrecht kan worden aangemerkt.
6.7 Feit 7 (zaaksdossier 7)
6.7.1. Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich – in het vooruitzicht van faillissement van [medeverdachte 12] dan wel nadat dit faillissement was uitgesproken – schuldig heeft gemaakt aan het onttrekken aan de boedel van onroerend goed in Spanje en Portugal (en de verkoopsommen daarvan) en een mortierorgel.
6.7.2. Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onttrekken aan de boedel van het onroerend goed in Portugal en het mortierorgel. De aankoop van deze goederen vond plaats vóór het faillissement van [medeverdachte 12] en de verdachte had destijds geen reden te vermoeden dat een faillissement onafwendbaar zou zijn.
Ten aanzien van het onroerend goed in Spanje meent de verdediging dat in geval van een bewezenverklaring slechts de vervreemding van een gedeelte van het perceel – het gedeelte waarop de koopovereenkomst van 19 januari 2007 ziet – bewezen kan worden.
6.7.3. Beoordeling
De rechtbank stelt de volgende feitelijke gang van zaken vast.
- -
Op 12 juni 2006 is beslag gelegd ten laste van medeverdachte [medeverdachte 12] vanwege een belastingschuld.
- -
Op 11 juli 2006 is er in het bijzijn van notaris mr. Schils een notariële akte opgemaakt die de overdracht van een mortierorgel door [medeverdachte 12] aan Stichting [medeverdachte 1] regelt. Stichting [medeverdachte 1] werd op dat moment vertegenwoordigd door verdachte [verdachte].
- -
Op 19 juli 2006 is ten overstaan van een Portugese notaris een koopovereenkomst getekend betrekking hebbende op de verkoop van onroerend goed in Portugal toebehorende aan [medeverdachte 12] en diens echtgenote. De kopende partij is genaamd Stichting [rechtspersoon 10]. Verdachte was naar eigen zeggen op dat moment de eigenaar van deze stichting.
- -
Op 20 september 2006 is [medeverdachte 12] in staat van faillissement verklaard.
- -
Op 22 en 23 september 2006 stuurt [medeverdachte 12] enkele faxen aan verdachte met daarin het vonnis van de rechtbank (dat ziet op de faillietverklaring) en krantenartikelen aangaande zijn faillissement.
- -
Op 2 oktober 2006 tekenen [medeverdachte 12] en diens echtgenote, verdachte en [betrokkene 7] een akte van volmacht. De volmachtgevers kennen [betrokkene 8] bevoegdheden toe met betrekking tot de (ver)koop van Spaans onroerend goed toebehorende aan [medeverdachte 12] en diens echtgenote.
- -
Op 19 januari 2007 is ten overstaan van [betrokkene 8] door een Spaanse notaris een koopovereenkomst opgemaakt betrekking hebbende op de verkoop van een gedeelte van het Spaans onroerend goed. Verdachte en [betrokkene 7] treden op als kopende partij.
Vrijspraak onroerend goed Portugal en mortierorgel
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van de failliet verklaarde [medeverdachte 12], onroerend goed in Portugal en de (ver)koopsom daarvan, alsmede een orgel aan de boedel heeft onttrokken. Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gekomen waaruit kan blijken dat verdachte voorafgaande aan het faillissement van [medeverdachte 12] wist dat een faillissement onafwendbaar zou zijn. Onvoldoende is gebleken dat verdachte daadwerkelijk wetenschap had van het gelegde beslag op 12 juni 2006 en de daaruit voortvloeiende juridische consequenties voor [medeverdachte 12]. Nu de overdracht van het onroerend goed in Portugal en die van het mortierorgel vóór het faillissement hebben plaatsgehad – en dus ook vóór 22 september 2006: de dag waarop verdachte de fax met het vonnis ontving – en niet bewezen kan worden dat verdachte wist dat een faillissement onafwendbaar zou zijn, spreekt de rechtbank de verdachte vrij van dit gedeelte van de tenlastelegging.
Onroerend goed Spanje
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat na het faillissement van [medeverdachte 12] niet slechts het gedeelte van het perceel beschreven in de koopovereenkomst van 19 januari 2007 aan verdachte en [betrokkene 7] is overgedragen. De rechtbank acht bewezen dat het gehele perceel na het faillissement van [medeverdachte 12] aan verdachte en [betrokkene 7] is overgedragen.
Bewijs voor de vaststelling dat de overdracht van het deel van het perceel groot 1400m² ná het faillissement van [medeverdachte 12] heeft plaatsgevonden, wordt geleverd door de koopovereenkomst van 19 januari 2007 die vermeldt dat [medeverdachte 12] en diens echtgenote dit gedeelte van het perceel overdragen aan verdachte en [betrokkene 7].
Het gegeven dat de overdracht van het resterende gedeelte van het perceel ook heeft plaatsgevonden volgt onder meer uit de verklaringen van verdachte, [betrokkene 7] en [medeverdachte 12]. Allen verklaren over de overdracht van het gehele perceel. Bovendien ziet de volmacht die partijen op 2 oktober 2006 aan [betrokkene 8] verlenen op bevoegdheden met betrekking tot de (ver)koop van het gehele perceel. De akte van volmacht spreekt namelijk over “welk perceel dan ook, gelegen op de Balearen, Palma de Mallorca”. En ook de correspondentie die verdachte en [medeverdachte 12] in april 2008 voeren met notaris Van Oevelen geeft blijk van overdracht van het gehele perceel, nu hierin wordt gesproken over een perceel groot circa 3100 m².
Dat ook de overdracht van het resterende gedeelte van het perceel ná het faillissement van [medeverdachte 12] heeft plaatsgevonden blijkt uit het feit dat de volmachtverlening aan [betrokkene 8] om het perceel te (ver)kopen, de correspondentie met notaris Van Oevelen en de betaling van de koopprijs alle hebben plaatsgevonden op tijdstippen gelegen ná 20 september 2006, de datum waarop [medeverdachte 12] in staat van faillissement is verklaard.
Op 1 april 2008 maken verdachte en [betrokkene 7] via een gezamenlijke rekening onder vermelding van “aankoop sonservera mallorca” een bedrag van € 200.000,00 over op de bankrekening van de notaris. Deze notaris boekt dit bedrag vervolgens op 9 april 2008 over naar een rekeningnummer op naam van de echtgenote van [medeverdachte 12]. Met deze laatste overboeking zijn het perceel en de (ver)koopsom aan de boedel onttrokken.
6.8 Feit 7 (zaaksdossier 8)
6.8.1. Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich samen met medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan het onttrekken van een goed aan de boedel van [rechtspersoon 5] B.V., wetende dat die vennootschap failliet zou gaan. De schuldeisers van [rechtspersoon 5] B.V. zijn benadeeld, nu het vennootschapsaandeel van de beherend vennoot van [rechtspersoon 5] B.V. in de commanditaire vennootschap [rechtspersoon 4] c.v. buiten de boedel is gehouden. Verdachte heeft – door middel van [rechtspersoon 4] c.v. – het appartementencomplex in Tecklenburg verworven en daarbij is de waarde op 1,375 miljoen euro gesteld. Ter zitting heeft verdachte herhaaldelijk aangegeven dat hij nog € 850.000 zou hebben geïnvesteerd in het complex. Uit de (concept-)koopovereenkomst met [rechtspersoon 12] B.V. van 2 september 2009 blijkt dat [rechtspersoon 4] c.v. het complex inclusief de daarop rustende ‘Belastungen’ ad ruim 1,6 miljoen euro overdraagt voor € 987.500.
6.8.2. Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte vrij dient te worden gesproken van dit feit, aangezien de overdracht van het vennootschapsaandeel niet is gedaan met het opzet de rechten van schuldeisers bedrieglijk te verkorten. Alle partijen wisten dat [rechtspersoon 5] B.V. per saldo een negatief aandeel in [rechtspersoon 4] c.v. had zitten. Partijen hoefden er dus ook geen rekening mee te houden dat aanstaande crediteuren van [rechtspersoon 5] B.V. benadeeld zouden kunnen worden, laat staan dat zij dat konden weten.
6.8.3. Beoordeling
Voor de beoordeling of handelingen die zijn gepleegd vóór het faillissement, zijn verricht ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers van [rechtspersoon 5] B.V. dient onder meer te worden bezien of de schuldeisers door die handelingen konden worden benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast:
- uit de overeenkomst ‘commanditaire vennootschap [rechtspersoon 4]’ van 29 juni 2005 blijkt dat [rechtspersoon 5] B.V. (waarvan medeverdachte [medeverdachte 7] enig aandeelhouder en bestuurder was) als beherend vennoot en verdachte als commanditair vennoot [rechtspersoon 4] c.v. zijn aangegaan, teneinde voor gezamenlijke rekening en onder gemeenschappelijke naam het project Tecklenburg [adres] (Duitsland) te gaan exploiteren;
- -
op 18 januari 2010 is het vennootschapsaandeel in [rechtspersoon 4] c.v. van de beherend vennoot [rechtspersoon 5] B.V. overgedragen aan Stichting [rechtspersoon 13];
- -
op 2 februari 2010 is het faillissement uitgesproken van [rechtspersoon 5] B.V.;
- -
op 9 februari 2010 is het vennootschapsaandeel in [rechtspersoon 4] c.v. van de beherend vennoot door Stichting [rechtspersoon 13] overgedragen aan Stichting [rechtspersoon 14];
- -
in de balansen tot en met 31 december 2008 en de conceptbalans per 31 december 2009 van [rechtspersoon 4] c.v. is het onroerend goed (‘materiële vaste activa’) steeds gewaardeerd op € 2.060.000. Het totaal aan passiva van [rechtspersoon 4] c.v. bedroeg per 31 december 2008 € 2.195.914, bestaande uit: € 1.601.797 vreemd vermogen, € 354.412 eigen vermogen van [rechtspersoon 5] B.V. en € 239.705 eigen vermogen van verdachte;
- -
uit de Duitstalige (concept-)koopovereenkomst tussen [rechtspersoon 4] c.v. en [rechtspersoon 11] B.V. van 2 september 2009 blijkt dat het onroerend goed van het project Tecklenburg werd gewaardeerd op € 987.500.
Met de fors lagere waardering van het onroerend goed-project Tecklenburg op € 987.500 ontstond een negatief eigen vermogen van [rechtspersoon 4] c.v. De nieuwe beherend vennoten (Stichting [rechtspersoon 13], respectievelijk Stichting [rechtspersoon 14]) verkregen door de overdracht van het vennootschapsaandeel van [rechtspersoon 5]B.V. in [rechtspersoon 4] c.v. per saldo dan ook een negatief vermogen. Derhalve was niet sprake van een vermogen waarmee de vorderingen van schuldeisers van [rechtspersoon 5] B.V. hadden kunnen worden voldaan. De stelling van de officieren van justitie dat uit de (concept-)koopovereenkomst tussen [rechtspersoon 4] c.v. en [rechtspersoon 11] B.V. zou blijken dat dit anders is, kan de rechtbank – gezien de inhoud van die overeenkomst – niet volgen, nu uit de ‘Weitere Vereinbarung’ 2 blijkt dat de overdracht van het onroerend goed ‘lastenfrei’ dient te geschieden.
6.8.4. Conclusie
Op basis van het voorgaande valt niet in te zien hoe met de overdracht van het vennootschapsaandeel van [rechtspersoon 5] in [rechtspersoon 4] c.v. aan Stichting [rechtspersoon 13] en/of Stichting [rechtspersoon 14] de schuldeisers van [rechtspersoon 5] B.V. konden worden benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden. Het bewijs dat de onttrekking aan de boedel ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ is geweest ontbreekt dan ook. De verdachte zal worden vrijgesproken van dit feit.
6.9 Feit 8 (zaaksdossier 9)
Met de officieren van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 8 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
6.10 Bewezenverklaring
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 (zaaksdossier 4) tenlastegelegde heeft begaan.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Op grond van één en ander is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. subsidiair)
hij
in de periode van 25 november 2004 tot en met 19 juni 2007,
in Nederland en/of België en/of Duitsland en/of Zwitserland,
(A)
tezamen en in vereniging met een ander,
een voorwerp, te weten een geldbedrag van EUR 2.415.534,=
(zaaksdossier 1, bijlage 1E)
heeft verworven en voorhanden gehad , terwijl hij, verdachte en zijn mededader, redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat bovengenoemd voorwerp gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
EN
(B)
voorwerpen, te weten
- een geldbedrag van EUR 1.392.907,=,
(zaaksdossier 1, bijlage 1D) en
- onroerend goed ter waarde van enig geldbedrag
(zijnde een of meerdere pand(en) te Tecklenburg, )
(zaaksdossier 1, bijlage 1F)
heeft verworven en voorhanden gehad , terwijl hij, verdachte , redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de bovengenoemde voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
(zaaksdossier 2)
hij
op tijdstippen gelegen
in de periode van 01 november 2006 tot en met 12 mei 2010
in Nederland en/of Duitsland en/of Paraguay,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
- een factuur (gedateerd 6 november 2006, bijlage 31) en
- een brief (gedateerd 6 november 2006, bijlage 32) en
- een bankafschrift (gedateerd 11-30-2006/30 november 2006, bijlage 33) en
- een teboekstelling (gedateerd 30 november 2006, bijlage 34) en
- een brief (niet gedateerd, bijlage 35) en
- een brief (gedateerd 20 november 2006, bijlage 36) en
- een brief (gedateerd 8 januari 2007, bijlage 37) en
- een bankverklaring (gedateerd 1 september 2009, bijlage 39) en
- een partijverklaring (gedateerd 27 april 2010, bijlage 40),
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers hebben verdachte en/of zijn mededader(s) telkens valselijk
- op genoemde factuur (gedateerd 6 november 2006 en factuurnummer
WC20061106, bijlage 31) opgenomen dat [medeverdachte 2] BV EUR 600.000,=
heeft betaald aan [rechtspersoon 7] S.A. terwijl in werkelijkheid die betaling niet is
verricht en
- in genoemde brief (gedateerd 6 november 2006, bijlage 32) van [medeverdachte 2] BV
gericht aan [rechtspersoon 7] S.A. opgenomen dat aan [rechtspersoon 7] S.A voor
EUR 160.000 een motorjacht (type Searay 540 Sundancer) is verkocht en geleverd en de
koopprijs van genoemd motorjacht (EUR 160.000) is verrekend met de factuurnota
WC20061106 (gedateerd 6 november 2006), terwijl in werkelijkheid geen motorjacht
(type Searay 540 Sundancer) is verkocht en geleverd en
- op genoemd bankafschrift (gedateerd 11-30-2006/30 november 2006, bijlage 33) opgenomen dat USD 563.200,00 betaald is voor De Vries Lents Koter, terwijl in
werkelijkheid die betaling niet heeft plaatsgevonden en
- op genoemd teboekstellingsformulier (gedateerd 30 november 2006, bijlage 34)
verklaard dat [medeverdachte 2] B.V. eigenaar is van een schip in aanbouw (zijnde
W. De Vries Lentsch Spitsgatkotter) op scheepswerf van [rechtspersoon 6] B.V. te
Waalwijk en op dat genoemd formulier verzocht dat het genoemde schip (zijnde
W. De Vries Lentsch Spitsgatkotter) tot teboekstelling als zeeschip vatbaar is,
terwijl in werkelijkheid [medeverdachte 2]B.V. geen eigenaar is van dat schip
(zijnde W. De Vries Lentsch Spitsgatkotter) en
- in genoemde brief (niet gedateerd, bijlage 35) opgenomen dat {rechtspersoon 6] B.V.
verklaart dat [medeverdachte 2] B.V. eigenaar is van het schip W. de Vries Lentsch
Spitsgatkotter, terwijl in werkelijkheid [medeverdachte 2] B.V. geen eigenaar is
van dat schip en
- in genoemde brief (gedateerd 20 november 2006, bijlage 36) opgenomen dat [medeverdachte 2] B.V. van [rechtspersoon 7] S.A. een motorjacht (De Vries Lentsch Kotter) in aanbouw heeft gekocht voor EUR 600.000,=, terwijl in werkelijkheid [medeverdachte 2] B.V. geen eigenaar is van dat schip (zijnde De Vries Lentsch kotter) en
- in genoemde brief (gedateerd 8 januari 2007, bijlage 37) opgenomen dat [medeverdachte 13] en/of [betrokkene 13] verklaren dat de betaling met het factuurnummer WC20061106,
zijnde EUR 600.000,=, is geregeld door [medeverdachte 2] B.V., terwijl in werkelijkheid
geen betaling heeft plaatsgevonden en
- in genoemde bankverklaring (gedateerd 1 september 2009, bijlage 39) opgenomen dat
(op 2 november 2006) een (geld)transactie (ad USD 563.200.,=) heeft plaatsgevonden van
een bedrijf (zijnde [medeverdachte 2] BV) naar een bedrijf (zijnde [rechtspersoon 7] S.A.)
en (aldus) die voornoemde bankverklaring voorzien van een onjuiste datum en aankoop en
betaalbedrag terwijl in werkelijkheid die aankoop en/of betaling niet is verricht en
- in genoemde partijverklaring (gedateerd 27 april 2010, bijlage 40) opgenomen dat door de
[rechtspersoon 15] Ltda een (geld)transactie (van een bedrijf [medeverdachte 2] BV naar [rechtspersoon 7] S.A.) is verricht (in november 2006) en (vervolgens) voornoemde
bankverklaring (gedateerd 1 september 2009) afkomstig is van de [rechtspersoon 15] Ltda, terwijl in werkelijkheid die (geld)transactie niet is verricht,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en
hij
op tijdstippen gelegen
in de periode van 01 november 2006 tot en met 12 mei 2010
in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse
- een factuur (gedateerd 6 november 2006, bijlage 31) en
- een brief (gedateerd 6 november 2006, bijlage 32) en
- een bankafschrift (gedateerd 11-30-2006/30 november 2006, bijlage 33) en
- een teboekstelling (gedateerd 30 november 2006, bijlage 34) en
- een brief (niet gedateerd, bijlage 35) en
- een brief (gedateerd 20 november 2006, bijlage 36) en
- een brief (gedateerd 8 januari 2007, bijlage 37) en
- een bankverklaring (gedateerd 1 september 2009, bijlage 39) en
- een partijverklaring (gedateerd 27 april 2010, bijlage 40),
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift telkens echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat genoemde
- factuur (gedateerd 6 november 2006, bijlage 31) en
- brief (gedateerd 6 november 2006, bijlage 32) en
- bankafschrift (gedateerd 11-30-2006/30 november 2006, bijlage 33) en
- teboekstelling (gedateerd 30 november 2006, bijlage 34) en
- brief (niet gedateerd, bijlage 35) en
- brief (gedateerd 20 november 2006, bijlage 36) en
- brief (gedateerd 8 januari 2007, bijlage 37) en
- bankverklaring (gedateerd 1 september 2009, bijlage 39) en
- partijverklaring (gedateerd 27 april 2010, bijlage 40),
als bewijsstuk is ingebracht in civiele procedures
en bestaande die valsheid hierin dat
- op genoemde factuur (gedateerd 6 november 2006 en/of factuurnummer WC20061106, bijlage 31) opgenomen dat [medeverdachte 2] BV EUR 600.000,= heeft betaald aan [rechtspersoon 7] S.A. terwijl in werkelijkheid die betaling niet is
verricht en
- in genoemde brief (gedateerd 6 november 2006, bijlage 32) van [medeverdachte 2] BV,
gericht aan [rechtspersoon 7] S.A. opgenomen dat aan [rechtspersoon 7] S.A voor
EUR 160.000 een motorjacht (type Searay 540 Sundancer) is verkocht en geleverd en de
koopprijs van genoemd motorjacht (EUR 160.000) is verrekend met de factuurnota
WC20061106 (gedateerd 6 november 2006), terwijl in werkelijkheid geen motorjacht
(type Searay 540 Sundancer) is verkocht en geleverd en
- op genoemd bankafschrift (gedateerd 11-30-2006/30 november 2006, bijlage 33) opgenomen dat USD 563.200,00 betaald is voor De Vries Lents Koter, terwijl in werkelijkheid die betaling niet heeft plaatsgevonden en
- op genoemd teboekstellingsformulier (gedateerd 30 november 2006, bijlage 34)
verklaard dat [medeverdachte 2] B.V. eigenaar is van een schip in aanbouw (zijnde
W. De Vries Lentsch Spitsgatkotter) op scheepswerf van [rechtspersoon 6] B.V. te Waalwijk en op dat genoemd formulier verzocht dat het genoemde schip (zijnde W. De Vries Lentsch Spitsgatkotter) tot teboekstelling als zeeschip vatbaar is, terwijl in werkelijkheid [medeverdachte 2] B.V. geen eigenaar is van dat schip (zijnde W. De Vries Lentsch Spitsgatkotter) en
- in genoemde brief (niet gedateerd, bijlage 35) opgenomen dat [rechtspersoon 6] B.V.
verklaart dat [medeverdachte 2] B.V. eigenaar is van het schip W. de Vries Lentsch
Spitsgatkotter, terwijl in werkelijkheid [medeverdachte 2] B.V. geen eigenaar is van dat
schip en
- in genoemde brief (gedateerd 20 november 2006, bijlage 36) opgenomen dat [medeverdachte 2] B.V. van [rechtspersoon 7] S.A. een motorjacht (De Vries Lentsch Kotter) in aanbouw heeft gekocht voor EUR 600.000,=, terwijl in werkelijkheid [medeverdachte 2] B.V. geen eigenaar is van dat schip (zijnde De Vries Lentsch kotter) en
- in genoemde brief (gedateerd 8 januari 2007, bijlage 37) opgenomen dat [medeverdachte 13] en/of [betrokkene 9] verklaren dat de betaling met het factuurnummer WC20061106,
zijnde EUR 600.000,=, is geregeld door [medeverdachte 2] B.V., terwijl in werkelijkheid
geen betaling heeft plaatsgevonden en
- in genoemde bankverklaring (gedateerd 1 september 2009, bijlage 39) opgenomen dat (op
2 november 2006) een (geld)transactie (ad USD 563.200,=) heeft plaatsgevonden van een
bedrijf (zijnde [medeverdachte 2] BV) naar een bedrijf (zijnde [rechtspersoon 7] S.A.) en
(aldus) die bankverklaring voorzien van een onjuist(e) datum en betaalbedrag terwijl in
werkelijkheid die betaling niet is verricht en
- in genoemde partijverklaring (gedateerd 27 april 2010, bijlage 40) opgenomen dat door de
[rechtspersoon 15] Ltda een (geld)transactie (van [medeverdachte 2] BV naar [rechtspersoon 7] S.A.) is verricht (in november 2006) en (vervolgens) dat voornoemde bankverklaring (gedateerd 1 september 2009) afkomstig is van de [rechtspersoon 15] Ltda, terwijl in werkelijkheid die (geld)transactie niet is verricht,
en
(zaaksdossier 3/3a)
hij
op tijdstippen gelegen
in de periode van 31 augustus 2009 tot en met 18 juni 2010
te Nieuwegein en/of te Baarn en/of te Utrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
- een werkgeversverklaring en een salarisstrook (van [RECHTSPERSOON 2] BV) en
- huurcontracten van een pand gelegen aan de Patroonsweg ([nummers]) te Zeewolde en
een woning gelegen aan de Ossendamweg ([nummer]) te Soest,
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers hebben verdachte en zijn mededaders (telkens) valselijk
- ter verkrijging van een hypothecaire geldlening voor een pand gelegen aan de
Papyrusdreef [nummer] te Utrecht ten bedrage van EUR 215.000,- een werkgeversverklaring en een salarisstrook (van [RECHTSPERSOON 2] BV) opgemaakt (inhoudende onder meer een fictief loonverband en een fictieve functieomschrijving en een fictief salaris en
- op die huurcontracten een onjuiste huurder en/of huurperiode en/of huurpenningen en/of
opmaakdatum vermeld,
zulks (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en
(zaaksdossier 4)
hij
op tijdstippen gelegen
in de periode van 30 september 2009 tot en met 23 maart 2010
te Baarn en/of te Amsterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
telkens
- een werkgeversverklaring en
- een salarisspecificatie,
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers hebben verdachte en zijn mededaders telkens valselijk
- een werkgeversverklaring opgesteld en in strijd met de waarheid in die
werkgeversverklaring vermeld dat een werknemer (zijnde [betrokken 11]) voor onbepaalde tijd als accountmanager werkzaam was bij een bedrijf (zijnde [rechtspersoon 8] BV) en dat een werknemer (zijnde [betrokkene 11]) een
bruto-jaarsalaris van 45.780,- euro genoot en dat een werknemer (zijnde [betrokkene 11])
een vakantietoeslag van 3362,- euro genoot en/of dat een werknemer (zijnde [betrokkene
11]) een vaste 13e maand van 3.815,- euro genoot en
- een salarisspecificatie opgesteld en in strijd met de waarheid in die salarisspecificatie
vermeld dat een werknemer (zijnde betrokkene 11]) in de periode februari in het jaar 2010
160 uren had gewerkt voor een bedrijf (zijnde [rechtspersoon 8] BV) en dat een werknemer (zijnde [betrokkene 11]) tot en met de periode februari in het jaar 2010 een
bruto-salaris van 3.815,- euro genoot en dat een werknemer (zijnde [betrokkene 11]) over de
periode februari in het jaar 2010 een netto-salaris van 2.541,44 euro genoot,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
en
(zaaksdossier 5)
hij
in de periode van 22 februari 2008 tot en met 03 maart 2008
te Baarn en/of te Zwolle, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
een werkgeversklaring (van werkgever [rechtspersoon 12] BV), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededaders valselijk op die werkgeversklaring (op naam van [rechtspersoon 12] BV en terwijl [rechtspersoon 12] BV geen personeel in dienst had) onjuiste gegevens vermeld (inhoudende onder meer een (fictief) loonverband en een (fictieve) functieomschrijving en een (fictief) salaris),
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en
(zaaksdossier 8)
hij
in de periode van 22 januari 2009 tot en met 28 maart 2011
in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
- een overeenkomst (allonge II) en
- balansen van het bedrijf [rechtspersoon 4] c.v.,
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers hebben verdachte en zijn mededader(s) telkens valselijk
- die overeenkomst in strijd met de waarheid gedateerd op 30 november 2007 en
- de balansen van het bedrijf [rechtspersoon 4] c.v. per 31 december 2005 en 2006 en 2007
en 2008 in strijd met de waarheid gedateerd op (respectievelijk) 26 juli 2006 en 25 april
2007 en 23 april 2008 en 22 september 2009 ,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en
hij
in de periode van 09 maart 2010 tot en met 15 april 2010
in Nederland,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
een valse of vervalste overeenkomst (allonge II), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat die overeenkomst (allonge II) is ingebracht bij de curator van [rechtspersoon 5] B.V.
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die overeenkomst in strijd met de waarheid is gedateerd op 30 november 2007;
4.
(zaaksdossier 2)
hij
op 11 mei 2009
te Breda ,
ter terechtzitting van de rechtbank te Breda op 11 mei 2009 (rolnr. 184178/HA ZA 08-85)
als getuige in de zaak van [naam eiser] (eiser) tegen Mr L.Y. Pawlikowski in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van [rechtspersoon 6] BV (gedaagde),
nadat hij in handen van mr M. van de Wetering op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen,
mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
- " Op 6 november 2006 heeft [medeverdachte 2] BV het 27 meter lange schip van [rechtspersoon 7] SA gekocht" en
- " Het 27 meter lange schip is op 6 november 2006 aan mij geleverd en door mij betaald.
De levering bestond uit het feit dat ik voor het schip betaald had en dat ik een aankoopnota
van het schip kreeg" en
- " Het met de koop gemoeide bedrag van EUR 600.000,= is voorafgaand aan 6 november
2006 door [medeverdachte 2] aan [rechtspersoon 7] dan wel [rechtspersoon 16] SA overgemaakt";
5.
(zaaksdossier 3)
hij
in de periode van 01 juli 2009 tot en met 19 juni 2010
te Baarn en elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten:
[medeverdachte 11] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 10] en [medeverdachte 4],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk telen van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit betrekking had op grote hoeveelheden hennep;
6.
(zaaksdossier 3)
hij
op tijdstippen in de periode van 01 december 2009 tot en met 10 juni 2010
te Baarn en te Utrecht en te Zeewolde en te Soest,
tezamen en in vereniging met anderen,
meermalen, telkens opzettelijk heeft geteeld , in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
- in een woning/pand aan de Papyrusdreef ([nummer]) te Utrecht een hoeveelheid van (in
totaal) 561 hennepplanten en
- in een bedrijfspand aan de Patroonsweg ([nummer]) te Zeewolde een hoeveelheid van (in
totaal) 2000 hennepplanten en
- in een woning/pand aan de Ossendamweg ([nummer]) te Soest een hoeveelheid van (in
totaal) 848 hennepplanten,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders dat opzettelijk telen hebben gepleegd in de
uitoefening van een bedrijf;
7.
(zaaksdossier 7)
hij
in de periode van 04 februari 2006 tot en met 14 april 2008
in Nederland en in Spanje
tezamen en in vereniging met een ander
ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers, in geval van faillissement van
[medeverdachte 12] (door uitspraak van de arrondissementsrechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 20 september 2006), enig goed aan de boedel heeft onttrokken,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededader enig goed, te weten,
- onroerend goed (zijnde percelen grond en een pand (gelegen te Son Servera, Balearen,
op Mallorca in Spanje) gekocht en (vervolgens) de (ver)koopsom van die percelen grond
en dat pand (ter hoogte van EUR 200.000,=)
aan de boedel onttrokken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
7. Strafbaarheid feiten
De bewezen feiten leveren op:
1. subsidiair)
(A) MEDEPLEGEN VAN SCHULDWITWASSEN;
(B) SCHULDWITWASSEN, MEERMALEN GEPLEEGD
3. MEDEPLEGEN VAN VALSHEID IN GESCHRIFT, MEERMALEN GEPLEEGD;
en
MEDEPLEGEN VAN: OPZETTELIJK GEBRUIK MAKEN VAN EEN VALS GESCHRIFT, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 225, EERSTE LID, VAN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT, ALS WARE HET ECHT EN ONVERVALST, MEERMALEN GEPLEEGD;
en
OPZETTELIJK GEBRUIK MAKEN VAN EEN VALS GESCHRIFT, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 225, EERSTE LID, VAN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT, ALS WARE HET ECHT EN ONVERVALST, MEERMALEN GEPLEEGD;
4. IN DE GEVALLEN WAARIN EEN WETTELIJK VOORSCHRIFT EEN VERKLARING ONDER EDE VORDERT OF DAARAAN RECHTSGEVOLGEN VERBINDT, MONDELING, PERSOONLIJK OPZETTELIJK EEN VALSE VERKLARING ONDER EDE AFLEGGEN;
5. DEELNEMING AAN EEN ORGANISATIE DIE TOT OOGMERK HEEFT HET PLEGEN VAN EEN MISDRIJF ALS BEDOELD IN ARTIKEL 11, DERDE EN VIJFDE LID, VAN DE OPIUMWET;
6. MEDEPLEGEN VAN HET IN DE UITOEFENING VAN EEN BEDRIJF OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 3, ONDER B EN C, VAN DE OPIUMWET, GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD;
7. MEDEPLEGEN VAN HET IN GEVAL VAN FAILLISSEMENT TER BEDRIEGELIJKE VERKORTING VAN DE RECHTEN DER SCHULDEISERS, ENIG GOED AAN DE BOEDEL ONTTREKKEN.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
8. Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
9. Motivering straf
9.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich, al dan niet samen met zijn medeverdachte(n), schuldig gemaakt aan een aantal ernstige strafbare feiten:
schuldwitwassen, valsheid in geschrift, gebruik maken van valse/vervalste geschriften, faillissementsfraude, meineed, telen van hennep en deelneming aan een criminele henneporganisatie. Dit betreffen alle ernstige strafbare feiten.
Ten eerste heeft de verdachte een totaalbedrag van ongeveer € 3,8 miljoen en onroerend goed met een aanzienlijke waarde witgewassen. Het uitvoeren van transacties om illegale geldstromen te maskeren teneinde deze als legaal te kunnen gebruiken/besteden tast de integriteit van het financieel en economisch verkeer aan.
Ook heeft de verdachte veelvuldig documenten laten vervalsen en daarvan gebruik gemaakt. Hij heeft dit niet alleen beperkt tot zijn zakelijke activiteiten maar heeft ook niet geschroomd om speciaal voor juridische procedures valse documenten te laten vervaardigen en deze in te brengen in deze procedures. Dat men in het economisch, fiscaal, zakelijk en juridisch verkeer moet kunnen vertrouwen op de echtheid en juistheid van overgelegde stukken, is vanzelfsprekend en behoeft verder geen betoog.
In voornoemd beeld past ook dat de verdachte als getuige in een gerechtelijke procedure meineed heeft gepleegd en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude.
Daarnaast heeft de verdachte zich, teneinde financieel gewin te behalen, begeven in de hennepteelt door in drie panden hennepplantages op te laten zetten en deel te nemen aan criminele organisatie die zich bezig hield met de illegale hennepteelt. Dit is onaanvaardbaar en moet vanwege het belang van de volksgezondheid, om sociale en economische redenen en ter bestrijding van de bijkomende criminaliteit worden bestreden. De hennepteelt is voorts onaanvaardbaar omdat met de handel in hennep buiten de reguliere en legale economie om grote winsten worden gemaakt. Het gevolg is dat er allerlei andere vormen van criminaliteit door worden veroorzaakt en ermee samenhangen.
Daar komt bij dat de hennepteelt in woningen overlast, verloedering en (brand)gevaarlijke situaties in die woningen en daarmee in woonwijken veroorzaakt.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 november 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen terzake van soortgelijke strafbare feiten.
9.4.
Conclusie van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende straf.
De rechtbank is met de officieren van justitie van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten een gevangenisstraf rechtvaardigt. Gelet op de omstandigheid dat rechtbank minder feiten heeft bewezenverklaard dan de officieren van justitie hebben gevorderd, alsmede gelet op het tijdsverloop van de strafzaak zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest.
10. In beslag genomen voorwerpen
Onder de verdachte zijn de navolgende voorwerpen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven: 134 ([naam 3]) schilderijen en de doos met administratie met betrekking tot de schilderijen.
10.1.
Standpunt openbaar ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de 134 in beslag genomen ([naam 3]) schilderijen en de bijbehorende doos met administratie worden onttrokken aan het verkeer.
Volgens de officieren van justitie zijn de schilderijen vals, waren zij bestemd voor de handel en wilde de verdachte deze als echte schilderijen verhandelen op grond waarvan een verdenking van overtreding van artikel 326b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is ontstaan.
10.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft gesteld dat uit de jurisprudentie blijkt dat voor een verdenking van artikel 326b Sr vereist is dat de verdachte op het moment van het ter verkoop aanbieden van de schilderijen wist dat deze vals waren. Nu deze wetenschap niet kan worden vastgesteld, moet de vordering worden afgewezen. Daarnaast is het enkel en alleen bezitten van de al dan niet valse schilderijen niet in strijd met de wet of het algemeen belang. De schilderijen moeten dan ook worden teruggegeven aan de verdachte.
10.3.
Beoordeling
Hetgeen de raadsman heeft gesteld met betrekking tot het ontbreken van wetenschap bij de verdachte over de valsheid van de schilderijen doet niet ter zake. Gelet op het bepaalde in artikel 36d Sr (‘…indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten…’) is het ontbreken van die wetenschap namelijk geen voorwaarde voor het onttrekken aan het verkeer van voorwerpen.
Mede op grond van de verklaringen van getuigen – onder meer {getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] – die allen met zekerheid zeggen dat de schilderijen vals zijn, alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting acht de rechtbank aannemelijk geworden dat de in beslag genomen schilderijen vals zijn. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat niet alleen sprake is van een aanzienlijk aantal schilderijen (134 stuks) maar ook dat de verdachte heeft getracht (een aantal van) de schilderijen te verkopen. Dit betekent dat er sprake is van een ‘handelsindicatie’.
Uit het voorgaande volgt dat het ongecontroleerd bezit van de schilderijen in strijd is met het algemeen belang omdat de schilderijen alsdan wederom te koop kunnen worden aangeboden en op ‘de markt’ kunnen komen. Het betreffende verweer van de verdediging wordt verworpen.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de schilderijen onder de verdachte in beslag zijn genomen, dat zij aan de verdachte toehoren, dat zij bij gelegenheid van het onderzoek naar feiten waarvan de verdachte werd verdacht zijn aangetroffen en dat de schilderijen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten, te weten fraude en bedrog.
Nu aan alle in artikel 36d Sr genoemde voorwaarden is voldaan, zullen de in beslag genomen schilderijen worden onttrokken aan het verkeer.
De in beslag genomen doos met administratie met betrekking tot de schilderijen zal eveneens worden onttrokken aan het verkeer nu het een gezamenlijkheid van voorwerpen met voornoemde schilderijen betreft en de verdediging zich daartegen niet heeft verzet.
11. Vordering benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij] ([naam bedrijf] B.V.). De benadeelde partij heeft de vordering niet toegelicht. Uit het betreffende voegingsformulier valt slechts op te maken dat er op 30 juni 2003 een lening ter waarde van € 600.000,00 zou zijn verstrekt.
Met de officieren van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen nu volstrekt onduidelijk is waarop de vordering betrekking heeft.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 36b, 36d, 47, 55, 57, 63, 207, 225, 344 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
13. Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
14. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 8 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde , zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 (achtenveertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet terug gegeven voorwerpen, als volgt:
-verklaart onttrokken aan het verkeer: 134 stuks schilderijen en 1 doos administratie
m.b.t. [naam 3] schilderijen;
wijst af de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] ([naam bedrijf] B.V.), [adres] te [woonplaats];
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter,
en mrs. C. Vogtschmidt en D.L. Spierings, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Pagano Mirani en A. Gaal, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zaaksdossier 1
hij
in of omstreeks de periode van 25 november 2004 tot en met 19 juni 2007,
te Baarn en/of te Soest en/of te Zeist, althans in Nederland en/of te Belgie
en/of te Tecklenburg, althans in Duitsland en/of te Zwitserland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s),van (een)
voorwerp(en), te weten
- een geldbedrag ter waarde van EUR 1.392.907,=, althans enig geldbedrag
(zaaksdossier 1, bijlage 1D) en/of
- een geldbedrag ter waarde van EUR 2.415.534,=, althans enig geldbedrag
(zaaksdossier 1, bijlage 1E) en/of,
- onroerend goed ter waarde van EUR 1. 375.000,=, althans enig geldbedrag
(zijnde een of meerdere pand(en) te Tecklenburg, althans in Duitsland)
(zaaksdossier 1, bijlage 1F) en/of
- een geldbedrag ter waarde van EUR 1.300.000,=, althans enig geldbedrag
(zaaksdossier 1, bijlage 1G)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren op bovengenoemde voorwerp(en) en/of
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), verborgen en/of verhuld
wie bovengenoemde voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij,
verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat de bovengenoemde voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of
bovengenoemde voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of
overgedragen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en) dat de bovengenoemde voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
in of omstreeks de periode van 25 november 2004 tot en met 19 juni 2007,
te Baarn en/of te Soest en/of te Zeist, althans in Nederland en/of te Belgie
en/of te Tecklenburg, althans in Duitsland en/of te Zwitserland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van (een) voorwerp(en), te weten
- een geldbedrag ter waarde van EUR 1.392.907,=, althans enig geldbedrag
(zaaksdossier 1, bijlage 1D) en/of
- een geldbedrag ter waarde van EUR 2.415.534,=, althans enig geldbedrag
(zaaksdossier 1, bijlage 1E) en/of,
- onroerend goed ter waarde van EUR 1. 375.000,=, althans enig geldbedrag
(zijnde een of meerdere pand(en) te Tecklenburg, althans in Duitsland)
(zaaksdossier 1, bijlage 1F) en/of
- een geldbedrag ter waarde van EUR 1.300.000,=, althans enig geldbedrag
(zaaksdossier 1, bijlage 1G)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, althans heeft hij, en/of
zijn mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren op bovengenoemde voorwerp(en) en/of
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), verborgen en/of verhuld
wie bovengenoemde voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij,
verdachte en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat
de bovengenoemde voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
en/of
bovengenoemde voorwerp(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mederdader(s), redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat de bovengenoemde voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
zaaksdossier 2
hij
in of omstreeks 01 november 2006 tot en met 12 mei 2010,
te Baarn en/of te Waalwijk en/of elders in Nederland en/of te Luxemburg
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van een voorwerp, te weten
een motorjacht/kotter (type W. de Vries Lentsch Spitsgatkotter)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, althans heeft hij, en/of
zijn mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren op bovengenoemd voorwerp en/of
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), verborgen en/of verhuld
wie bovengenoemd voorwerp voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij,
verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den)
moeten vermoerden dat de bovengenoemde voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
en/of
bovengenoemd voorwerp heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mederdader(s), ten tijde van
het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen van bovengenoemd
voowerp, wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat de
bovengenoemd voorwerp onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
misdrijf;
3.
zaaksdossier 2
hij
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 01 november 2006 tot en met 12 mei 2010
te Baarn en/of Utrecht en/of Soest te Waalwijk, in elk geval in Nederland
en/of te Duitsland en/of te Paraguay,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- een factuur (gedateerd 6 november 2006, bijlage 31) en/of
- een brief (gedateerd 6 november 2006, bijlage 32) en/of
- een bankafschrift (gedateerd 11-30-2006/30 november 2006, bijlage 33) en/of
- een teboekstelling (gedateerd 30 november 2006, bijlage 34) en/of
- een brief (niet gedateerd, bijlage 35) en/of
- een brief (gedateerd 20 november 2006, bijlage 36) en/of
- een brief (gedateerd 8 januari 2007, bijlage 37) en/of
- een bankverklaring (gedateerd 1 september 2009, bijlage 39) en/of
- een partijverklaring (gedateerd 27 april 2010, bijlage 40),
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk
- op genoemde factuur (gedateerd 6 november 2006 en/of factuurnummer
WC20061106, bijlage 31) opgenomen dat [medeverdachte 2] BV EUR 600.000,=
heeft betaald aan [rechtspersoon 7] S.A. terwijl in werkelijkheid die betaling niet is
verricht en/of
- in genoemde brief (gedateerd 6 november 2006, bijlage 32) van [medeverdachte 2] BV,
gericht aan [rechtspersoon 7] S.A. opgenomen dat er aan [rechtspersoon 7] S.A voor EUR
160.000 een motorjacht (type Searay 540 Sundancer) is verkocht en geleverd en/of de
koopprijs van genoemd motorjacht (EUR 160.000) is verrekend met de factuurnota
WC20061106 (gedateerd 6 november 2006), terwijl in werkelijkheid er geen motorjacht
(type Searay 540 Sundancer) is verkocht en geleverd en/of
- op genoemd bankafschrift (gedateerd 11-30-2006/30 november 2006, bijlage 33) opgenomen dat er USD 563.200,00 betaald is voor De Vries Lents Koter,
terwijl er in werkelijkheid die betaling niet heeft plaatsgevonden en/of
- op genoemd teboekstellingsformulier (gedateerd 30 november 2006, bijlage 34) verklaard dat [medeverdachte 2] B.V. eigenaar is van een schip in aanbouw (zijnde W. De
Vries Lentsch Spitgatkotter) op scheepswerf van [rechtspersoon 6] B.V. te Waalwijk en/of
op dat genoemd formulier verzocht dat het genoemde schip (zijnde W. De Vries Lentsch Spitgatkotter) tot inboekstelling als zeeschip vatbaar is, terwijl in werkelijkheid [medeverdachte 2] B.V. geen eigenaar is dat schip (zijnde W. De Vries Lentsch Spitgatkotter) en/of
- in genoemde brief (niet gedateerd, bijlage 35) opgenomen [rechtspersoon 6] B.V.
verklaard dat [medeverdachte 2] B.V. eigenaar is van het schip W. de Vries Lentsch
Spitgatkotter, terwijl in werkelijkheid [medeverdachte 2] B.V. geen eigenaar is dat schip
en/of
- in genoemde brief (gedateerd 20 november 2006, bijlage 36) opgenomen dat [medeverdachte 2] B.V. van [rechtspersoon 7] S.A. een motorjacht (De Vries Lentsch
Kotter) in aanbouw heeft gekocht voor EUR 600.000,=, terwijl in werkelijkheid [medeverdachte 2] B.V. geen eigenaar is dat schip (zijnde De Vries Lentsch kotter) en/of
- in genoemde brief (gedateerd 8 januari 2007, bijlage 37) opgenomen dat [medeverdachte 13] en/of [betrokkene 9] verklaren dat de betaling met het factuurnummer WC20061106, zijnde EUR 600.000,=, is geregeld door [medeverdachte 2] B.V., terwijl in werkelijkheid er geen betaling heeft plaatsgevonden en/of
- in genoemde bankverklaring (gedateerd 1 september 2009, bijlage 39)
opgenomen dat (op 2 november 2006) er een (geld)transactie (ad USD 563.200.,=) heeft
plaatgevonden van een bedrijf (zijnde [medeverdachte 2] BV) naar een bedrijf (zijnde
[rechtspersoon 7] S.A.) en/of (aldus) die voornoemde bankverklaring voorzien van een
onjuiste datum en/of aankoop en/of betaalbedrag terwijl in werkelijkheid die aankoop
en/of betaling niet is verricht en/of
- in genoemde partijverklaring (gedateerd 27 april 2010, bijlage 40) opgenomen dat door
een bank (zijnde de [rechtspersoon 15] Ltda) een (geld)transactie (van een bedrijf
[medeverdachte 2] BV naar [rechtspersoon 7] S.A.) is verricht (in november 2006) en/of
(vervolgens) voornoemde bankverklaring (gedateerd 1september 2009) afkomstig is van een bank (zijnde de [rechtspersoon 15] Ltda), terwijl in werkelijkheid die (geld)transactie niet is verricht,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en/of
hij
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 01 november 2006 tot en met 12 mei 2010
te Baarn en/of Utrecht en/of Soest te Waalwijk, in elk geval in Nederland
en/of te Duitsland en/of te Paraguay,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
(een) vals(e) of vervalst(e)
- een factuur (gedateerd 6 november 2006, bijlage 31) en/of
- een brief (gedateerd 6 november 2006, bijlage 32) en/of
- een bankafschrift (gedateerd 11-30-2006/30 november 2006, bijlage 33) en/of
- een teboekstelling (gedateerd 30 november 2006, bijlage 34) en/of
- een brief (niet gedateerd, bijlage 35) en/of
- een brief (gedateerd 20 november 2006, bijlage 36) en/of
- een brief (gedateerd 8 januari 2007, bijlage 37) en/of
- een bankverklaring (gedateerd 1 september 2009, bijlage 39) en/of
- een partijverklaring (gedateerd 27 april 2010, bijlage 40),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat genoemde
- factuur (gedateerd 6 november 2006, bijlage 31) en/of
- brief (gedateerd 6 november 2006, bijlage 32) en/of
- bankafschrift (gedateerd 11-30-2006/30 november 2006, bijlage 33) en/of
- teboekstelling (gedateerd 30 november 2006, bijlage 34) en/of
- brief (niet gedateerd, bijlage 35) en/of
- brief (gedateerd 20 november 2006, bijlage 36) en/of
- brief (gedateerd 8 januari 2007, bijlage 37) en/of
- bankverklaring (gedateerd 1 september 2009, bijlage 39) en/of
- partijverklaring (gedateerd 27 april 2010, bijlage 40),
als bewijsstuk(ken) is/zijn ingebracht in een of meerdere civiele procedures
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- op genoemde factuur (gedateerd 6 november 2006 en/of factuurnummer WC20061106, bijlage 31) opgenomen dat [medeverdachte 2] BV EUR 600.000,= heeft betaald aan [rechtspersoon 7] S.A. terwijl in werkelijkheid die betaling niet is
verricht en/of
- in genoemde brief (gedateerd 6 november 2006, bijlage 32) van [medeverdachte 2] BV,
gericht aan [rechtspersoon 7] S.A. opgenomen dat er aan [rechtspersoon 7] S.A voor
EUR 160.000 een motorjacht (type Searay 540 Sundancer) is verkocht en geleverd en/of
de koopprijs van genoemd motorjacht (EUR 160.000) is verrekend met de factuurnota
WC20061106 (gedateerd 6 november 2006), terwijl in werkelijkheid er geen motorjacht
(type Searay 540 Sundancer) is verkocht en geleverd en/of
- op genoemd bankafschrift (gedateerd 11-30-2006/30 november 2006, bijlage 33) opgenomen dat er USD 563.200,00 betaald is voor De Vries Lents Koter, terwijl er in werkelijkheid die betaling niet heeft plaatsgevonden en/of
- op genoemd teboekstellingsformulier (gedateerd 30 november 2006, bijlage 34) verklaard dat [medeverdachte 2] B.V. eigenaar is van een schip in aanbouw (zijnde W. De
Vries Lentsch Spitgatkotter) op scheepswerf van [rechtspersoon 6] B.V. te Waalwijk en/of
op dat genoemd formulier verzocht dat het genoemde schip (zijnde W. De Vries Lentsch
Spitgatkotter) tot inboekstelling als zeeschip vatbaar is, terwijl in werkelijkheid [medeverdachte 2] B.V. geen eigenaar is dat schip (zijnde W. De Vries Lentsch Spitgatkotter) en/of
- in genoemde brief (niet gedateerd, bijlage 35) opgenomen [rechtspersoon 6] B.V.
verklaard dat [medeverdachte 2] B.V. eigenaar is van het schip W. de Vries
Lentsch Spitgatkotter, terwijl in werkelijkheid [medeverdachte 2] B.V. geen
eigenaar is dat schip en/of
- in genoemde brief (gedateerd 20 november 2006, bijlage 36) opgenomen dat [medeverdachte 2] B.V. van [rechtspersoon 7] S.A. een motorjacht (De Vries Lentsch
Kotter) in aanbouw heeft gekocht voor EUR 600.000,=, terwijl in werkelijkheid
[medeverdachte 2] B.V. geen eigenaar is dat schip (zijnde De Vries Lentsch kotter) en/of
- in genoemde brief (gedateerd 8 januari 2007, bijlage 37) opgenomen dat [medeverdachte 13] en/of [betrokkene 9] verklaren dat de betaling met het factuurnummer WC20061106, zijnde EUR 600.000,=, is geregeld door [medeverdachte 2] B.V., terwijl in werkelijkheid er geen betaling heeft plaatsgevonden en/of
- in genoemde bankverklaring (gedateerd 1 september 2009, bijlage 39) opgenomen dat (op
2 november 2006) er een (geld)transactie (ad USD 563.200.,=) heeft plaatgevonden van
een bedrijf (zijnde [medeverdachte 2] BV) naar een bedrijf (zijnde [rechtspersoon 7] S.A.)
en/of (aldus) die voornoemde bankverklaring voorzien van een onjuiste datum en/of aankoop en/of betaalbedrag terwijl in werkelijkheid die aankoop en/of betaling niet is
verricht en/of
- in genoemde partijverklaring (gedateerd 27 april 2010, bijlage 40) opgenomen dat door een bank (zijnde de [rechtspersoon 15] Ltda) een (geld)transactie (van een bedrijf [medeverdachte 2] BV naar [rechtspersoon 7] S.A.) is verricht (in november 2006) en/of (vervolgens) voornoemde bankverklaring (gedateerd 1 september 2009) afkomstig is van een bank (zijnde de [rechtspersoon 15] Ltda), terwijl in werkelijkheid die (geld)transactie niet is verricht,
en/of
zaaksdossier 3/3a
hij
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 31 augustus 2009 tot en met 18 juni 2010
te Nieuwegein en/of te Baarn en/of te Utrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- een werkgeversverklaring en/of (een) salarisstro(o)k(en) (van [RECHTSPERSOON 2]
BV) en/of een (ver)koopovereenkomst (van het pand gelegen aan de Papyrusdreef
[nummer] te Utrecht) en/of
- een of meerdere huurcontract(en) (van een woning gelegen aan de Papyrusdreef
(nummer]) te Utrecht en/of een pand gelegen aan de Patroonsweg ([nummers]) te
Zeewolde en/of een woning gelegen aan de Ossendamweg ([nummer]) te Soest),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte en/of
zijn mededader(s) (telkens) valselijk
- ( ter verkrijging van een geldbedrag (hypothecaire geldlening van een pand gelegen aan de
Papuyrusdreef [nummer] te Utrecht) (ten bedrage van EUR 215.000,-) een werkgeversverklaring en/of (een) salarisstro(o)k(en) (van [RECHTSPERSOON 2] BV) opgemaakt (inhoudende onder meer een (fictief) loonverband en/of een (fictieve) functieomschrijving en/of een (fictief) salaris) en/of een (fictief) (ver)koopovereenkomst opgemaakt (inhoudende de verkoop van het pand gelegen aan de Papyrusdreef [nummer] te Utrecht aan koper [naam 4]) en/of
- op dat/die huurcontract(en) een onjuiste huurder en/of huurperiode en/of huurpenningen en/of opmaakdatum vermeld,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en/of
zaaksdossier 4
hij
op één of meer tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 30 september 2009 tot en met 23 maart 2010
te Baarn en/of te Amsterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens)
- een werkgeversverklaring en/of
- een salarisspecificatie,
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk
- een werkgeversverklaring opgesteld en/of in strijd met de waarheid in die
werkgeversverklaring vermeld en/of dat werknemer (zijnde [betrokkene 11]) voor
onbepaalde tijd als account manager werkzaam was bij een bedrijf (zijnde
[rechtspersoon 8] BV) en/of dat werknemer (zijnde [betrokkene 11]) een
bruto-jaarsalaris van 45.780,- euro genoot en/of dat werknemer (zijnde [betrokkene 11]) een vakantietoeslag van 3362,- euro genoot en/of dat werknemer
(zijnde [betrokkene 11]) een vaste 13e maand van 3.815,- euro genoot en/of
- een salarisspecificatie opgesteld en/of in strijd met de waarheid in die salarisspecificatie
vermeld dat werknemer (zijnde [betrokkene 11] in de periode februari in het jaar 2010 160
uren had gewerkt voor een bedrijf (zijnde [rechtspersoon 8] BV) en/of dat werknemer
(zijnde [betrokkene 11]) tot en met de periode februari in het jaar 2010 een bruto-salaris
van 3.815,- euro genoot en/of dat werknemer (zijnde [betrokkene 11]) over de periode
februari in het jaar 2010 een netto-salaris van 2.541,44 euro genoot,
zulks (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te
gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
en/of
zaaksdossier 5
hij
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 14 februari 2008 tot en met 03 maart 2008
te Baarn en/of te Zwolle, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een werkgeververklaring (van werkgever [rechtspersoon 12] BV), zijnde een geschrift dat
bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt
of vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk
op die werkgeververklaring (op naam van [rechtspersoon 12] BV en/of terwijl [rechtspersoon 12] BV geen personeel in dienst had) onjuiste gegevens vermeld (inhoudende onder meer een (fictief) loonverband en/of een (fictieve) functieomschrijving en/of een (fictief) salaris),
zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en/of
zaaksdossier 6
hij
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 01 oktober 2007 tot en met 03 december 2009
te Baarn en/of te Soest, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
een (ge)goedheid-verklaring (van een bank), - (elk) zijnde een geschrift dat
bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt
of vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens)
valselijk
- op (blanco) briefpapier van de ABN AMRO Bank N.V. voor een of meer
rechtsperso(o)n(en) (onder meer Stichting [medeverdachte 1]) een verklaring
opgesteld (inhoudende een zogenaamde verklaring van (ge)goedheid) en/of
- die (ge)goedheid-verklaring voorzien van een of meer handtekening(en) en/of
van een of meer referentie(s) en/of datum en/of een investeringsbedrag (EUR
7.000.000 en/of EUR 2.500.000,00 en/of EUR 3.500.000),
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en/of
hij
op een of meerdere tijstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 03 december 2009 tot en met 15 juni 2010
te Baarn en/of te Soest, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
(een) vals(e) of vervalst(e) (ge)goedheid-verklaring (gedateerd op 3 december
2009), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig
feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat die (ge)goedheid-verklaring is
overhandigd aan [naam 5] (ten behoeve van een aankoop van een saunacomplex)
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die (ge)goedheid-verklaring
is voorzien van een onjuiste datum en/of handtekening(en) en/of een
investeringsbedrag;
en/of
zaaksdossier 8
hij
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 22 januari 2009 tot en met 28 maart 2011
te Baarn en/of te Soest en/of te Harderwijk, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- een overeenkomst (zogenaamde allonge II) en/of
- een of meer balans(en) (van het bedrijf [rechtspersoon 4] C.V.),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte en/of
zijn mededader(s) (telkens) valselijk
- in die overeenkomst de woorden in een of meer artikelen (6 en/of 11)
aangevuld en/of gewijzigd (ten gunste van de commandiet) en/of die
overeenkomst in strijd met de waarheid gedateerd op 30 november 2007 en/of
voorzien van een of meer handtekening(en) en/of
- de balans(en) (van het bedrijf [rechtspersoon 4] C.V.) (per 31 december 2005 en/of 2006
en/of 2007 en/of 2008) in strijd met de waarheid gedateerd op
(respectievelijk) 26 juli 2006 en/of 25 april 2007 en/of 23 april 2008 en/of
22 september 2009 en/of die balans(en) voorzien van een handtekening,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en/of
hij
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 09 maart 2010 tot en met 15 april 2010
te Baarn en/of te Soest en/of te Nijkerk, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
(een) vals(e) of vervalst(e)
- overeenkomst (zogenaamde allonge II),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat
die overeenkomst (zogenaamde allonge II) is ingebracht bij de curator
(van [rechtspersoon 5] B.V.) (waardoor de curator is bewogen in te stemmen
met vervanging van de beherend vennoot, zijnde de failliete besloten
vennootschap door de commandiet)
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
in die overeenkomst (zogenaamde allonge II) de woorden in een of meerdere
artikelen (6 en/of 11) zijn aangevuld en/of gewijzigd (ten gunste van de
commandiet) en/of die overeenkomst in strijd met de waarheid is gedateerd op
30 november 200 en/of is voorzien van een of meer handtekening(en);
4.
zaaksdossier 2
hij
op of omstreeks 11 mei 2009
te Breda en/of elders in Nederland,
ter terechtzitting van van de rechtbank te Breda op 11 mei 2009 (rolnr.
184178/HA ZA 08-85)
als getuige in de zaak van [naam eiser] (eiser) tegen Mr L.Y. Pawlikowski in
hoedanigheid van curator in het faillissement van [rechtspersoon 6] BV
(gedaagde),
nadat hij in handen van Mr M. van de Wetering op de bij de wet voorgeschreven
wijze de eed/belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid
te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift
een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt,
mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd
met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
- " Op 6 november 2006 heeft [medeverdachte 2] BV het 27 meter lange schip van
[rechtspersoon 7] SA gekocht" en/of
- " Het 27 meter lange schip is op 6 november 2006 aan mij geleverd en door mij
betaald. De levering bestond uit het feit dat ik voor het schip betaald had
en dat ik een aankoopnota van het schip kreeg" en/of
- " Het met de koop gemoeide bedrag van EUR 600.000,= is voorafgaand aan 6
november 2006 door [medeverdachte 2] aan [rechtspersoon 7] dan wel [rechtspersoon 16] SA
overgemaakt";
5.
zaaksdossier 3
hij
in of omstreeks de periode van 01 juli 2009 tot en met 19 juni 2010
te Baarn en/of elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een
samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten:
[medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 10] en/of [betrokkene 5]
en/of [medeverdachte 4],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het in
de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereidenen/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van die wet, terwijl dit betrekking had op een of meer grote
hoeveelhe(i)d(en) hennep;
6.
zaaksdossier 3
hij
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 01 december 2009 tot en met 10 juni 2010
te Baarn en/of te Urecht en/of te Zeewolde en/of te Soest, in elk geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
- in een woning/pand aan de Papyrusdreef ([nummer]) te Utrecht (een)
hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer 561, althans een groot
aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of
- in een bedrijfspand aan de Patroonsweg ([nummer]) te Zeewolde (een)
hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer 2000, althans een groot
aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of
- in een woning/pand aan de Ossendamweg ([nummer]) te Soest (een)
hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer 848, althans een groot
aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk telen en/of
bereiden en/of bewerken en/of verwerken heeft/hebben gepleegd in de
uitoefening van een beroep of bedrijf;
7.
zaaksdossier 7
hij
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 04 februari 2006 tot en met 14 april 2008
te Nuland, gemeente Maasdonk, en/of te Soest en/of te Hilvarenbeek, althans in
Nederland, en/of te Benidorm en/of te Son Servera, althans in Spanje en/of
te Oliveira do Hospital, althans in Portugal
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers, in geval van
faillissement van [medeverdachte 12] of in het vooruitzicht daarvan, terwijl het
faillissement van [medeverdachte 12] is gevolgd (door uitspraak van de
arrondissementsrechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 20 september 2006)
enig(e) goed(eren) aan de boedel onttrokken,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) enig(e) goed(eren), te
weten,
- onroerend goed (zijnde een of meerdere perce(e)l(en) grond en/of een pand
(gelegen te Son Servera, Balearen, op Mallorca in Spanje) en/of (vervolgens)
de (ver)koopsom van die perce(e)l(en) grond en/of dat pand (ter hoogte van
EUR 200.000,=) en/of
- onroerend goed (zijnde een pand gelegen te Oliveira do Hospital in
Portugal) en/of (vervolgens) de (ver)koopsom van dat pand (ter hoogte van
EUR 75.000,-) en/of
- een orgel (zogenaamde mortierorgel van Theophile Mortier)
aan de boedel onttrokken;
en/of
zaaksdossier 8
hij
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 17 februari 2010
te Baarn en/of te Soest en/of te Harderwijk en/of te Hierden (gemeente
Harderwijk) en/of te Amsterdam, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van [rechtspersoon 5] B.V.,
in geval van faillissement van [rechtspersoon 5] B.V. of in het vooruitzicht daarvan,
terwijl het faillissement is gevolgd op 2 februari 2010, enig(e) goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken, door een/het vennootschapsaandeel van de beherend vennoot [rechtspersoon 5] B.V. in [rechtspersoon 4] C.V. aan een ander, te weten Stichting [rechtspersoon 13] over te dragen;
8.
zaaksdossier 9
hij
op een of meer tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 15 juni 2010
te Baarn en/of te Soest en/of te Kootwijkerbroek en/of te Laren en/of (elders:
in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
aan een ambtenaar, te weten aan [medeverdachte 14], zijnde vertegenwoordiger (van
de Afdeling) van Faillissementen Insolventie Faillissementsfraude en Aansprakelijkstellingen bij de belastingdient), een gift of belofte heeft gedaan dan wel een dienst heeft verleend of aangeboden met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening in strijd met zijn plicht iets te doen of na te laten
immers, heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een of meermalen (een)
gift(en) gedaan, dan wel (een) dienst(en) verleend en/of aangeboden, te weten
- kledingdonatie (sponsering) van een voetbalelftal en/of
- een of meerdere bezoeken aan een seksclub en/of
- een of meerdere bezoeken aan sportwedstrijden,
(telkens) met het oogmerk om die ambtenaar te bewegen in zijn bediening, al
dan niet in strijd met zijn plicht, iets te doen en/of na te laten, en/of
(telkens) tengevolge of naar aanleíding van hetgeen door die ambtenaar in zijn
bediening, al dan niet in strijd met zijn plicht, is gedaan of nagelaten, te
weten
- het (initiëren van het) in ontvangst nemen door die ambtenaar van een lijst met vragen
en/of opmerkingen met betrekking tot het faillissement van [rechtspersoon 5] B.V. en/of
- het (het initiëren van het) op zoek gaan naar informatie terzake het faillissement [rechtspersoon 5] B.V, zoals correspondentie en/of bescheiden en/of verslagen, door die
ambtenaar.