Het zesde middel wordt in de schriftuur – kennelijk per abuis – als middel 5 aangeduid.
HR, 16-01-2024, nr. 22/01542
ECLI:NL:HR:2024:36
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-01-2024
- Zaaknummer
22/01542
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:36, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑01‑2024; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1019
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2022:3102
ECLI:NL:PHR:2023:1019, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 21‑11‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:36
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Vergismoord en voorbereiding van moord op beoogd doelwit in Utrecht in januari 2017. Medeplegen (voorbereiding) moord (art. 289 Sr), medeplegen brandstichting in personenauto (art. 157.1 Sr), medeplegen voorhanden hebben wapens en munitie, meermalen gepleegd (art. 26.1 WWM) en medeplegen schuldheling (art. 417bis.1.a Sr). 1. Bewijsklacht moord. Kon hof oordelen dat verdachte de derde persoon is die bij uitvoering vergismoord betrokken is geweest? 2. Gebruik voor bewijs van “de auditu”-verklaring overleden persoon. Ondervragingsrecht, art. 6 EVRM. 3. Bewijsklacht moord. Kon hof oordelen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, nu handelen van daders er kennelijk op was gericht een ander dan uiteindelijk slachtoffer te doden? 4. Bewijsklacht moord. Kon hof resultaten DNA-onderzoek m.b.t. biologische sporen aangetroffen op dop colafles en sporttas gebruiken voor bewijs? 5. Bewijsklacht medeplegen voorbereiding moord, art. 46 Sr. Kon hof oordelen dat verdachte mede beschikkingsmacht heeft gehad over gestolen personenauto met vals kenteken, die bestemd was tot begaan van misdrijf? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/01542
Datum 16 januari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 april 2022, nummer 21-001833-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste tot en met het vijfde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het zesde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 21 jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze twintig jaren en acht maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2024.
Conclusie 21‑11‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Vergismoord en poging tot moord van beoogd doelwit in Utrecht in januari 2017. Zes middelen. De eerste vier middelen zien op de bewezenverklaring van de vergismoord en klagen over resp. a) het gebruik van een de auditu-verklaring voor het bewijs, b) het gebruik van resultaten van DNA-onderzoek voor het bewijs, c) het oordeel over de betrokkenheid van de verdachte bij de vergmisoord, en d) het oordeel over voorbedachte raad. Het vijfde middel klaagt over de bewezenverklaring van het medeplegen van de voorbereiding van de moord op het beoogde slachtoffer. Deze middelen falen volgens de AG. Het zesde middel, dat klaagt over overschrijding van de redelijke termijn in cassatie, slaagt wel. De conclusie strekt uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf tot vernietiging, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/01542
Zitting 21 november 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte
I.Inleiding
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, zittingslocatie Amsterdam, heeft bij arrest van 21 april 2022 het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 27 maart 2019 conform het bepaalde in art. 423, eerste lid, Sv met aanvulling van gronden bevestigd, behalve voor zover het betreft de opgelegde gevangenisstraf en de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. De verdachte is door het hof veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 jaren, met aftrek van het voorarrest, wegens de volgende feiten:
- medeplegen van moord (parketnummer 16/705311-17, feit 1);
- medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is (parketnummer 16/659063-18, feit 1);
- medeplegen van voorbereiding van moord (parketnummer 16/659063-18, feit 3 primair onder B);
- de eendaadse samenloop van:
a. medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd; en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd (parketnummer 16/705311-17, feit 2);
b. medeplegen van schuldheling (parketnummer 16/659063-18, feit 2);
c. medeplegen van voorbereiding van moord (parketnummer 16/659063-18, feit 3 primair onder A)
2. Voorts heeft het hof de beslissingen van de rechtbank op de vorderingen van de benadeelde partijen bevestigd, en heeft het daarnaast schadevergoedingsmaatregelen als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd, een en ander zoals nader bepaald in het arrest.
3. Namens de verdachte heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, zes middelen van cassatie voorgesteld.1.
4. De eerste vier middelen hebben betrekking op het in de zaak met parketnummer 16/705311-17 onder 1 bewezenverklaarde medeplegen van de ‘vergismoord’ op het slachtoffer [slachtoffer] . Voordat ik toekom aan de bespreking van deze middelen – waarbij ik om cassatie-technische redenen een andere volgorde zal aanhouden –, geef ik hieronder eerst de bewijsvoering ten aanzien van dit feit weer.
II. De bewijsvoering aangaande feit 1; parketnummer 16/705311-17 (medeplegen van moord)
a. De bewezenverklaring
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“op 12 januari 2017 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte en een van zijn mededaders opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels in (de richting van) het lichaam van die [slachtoffer] geschoten/afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.”
b. De bewijsoverwegingen van de rechtbank waarmee het hof zich heeft verenigd
6. De door het hof bevestigde Promis-bewijsoverwegingen van de rechtbank houden het volgende in (hier met weglating van de voetnoten):
“4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1
Inleiding
Op 12 januari 2017 werd in [portiek] van een flatgebouw gelegen aan de [a-straat] te Utrecht [slachtoffer] doodgeschoten. Naar aanleiding daarvan werd een opsporingsonderzoek gestart onder de naam 09Roos. Op 14 januari 2017 is naar aanleiding van een 112-melding van [betrokkene 1] over een zich verdacht ophoudende Skoda Fabia op de [b-straat] , haaks op de [a-straat] , een tweede opsporingsonderzoek gestart, 09Doorn. De bevindingen in beide opsporingsonderzoeken gaven politie en justitie het vermoeden dat de beide incidenten verband houden met elkaar. Genoemde opsporingsonderzoeken zijn in februari 2019 gezamenlijk inhoudelijk ter terechtzitting behandeld. In het onderzoek 09Roos zijn, voor zover hier relevant, de personen [verdachte] en [betrokkene 2] verdachte. In het onderzoek 09Doorn zijn, voor zover hier relevant, naast eerdergenoemde [verdachte] en [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] verdachte.
[…]
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst het onderzoek 09Roos bespreken. Onder 4.4.1 worden de bewijsmiddelen genoemd, onder 4.4.2 zal de rechtbank bespreken tot welke feitelijke conclusies de bewijsmiddelen leiden. Onder 4.4.3 volgen vervolgens de juridische overwegingen. Het onderzoek 09Doorn zal de rechtbank daarna bespreken. Onder 4.4.4 de bewijsmiddelen, 4.4.5 de feitelijke conclusies en tot slot onder 4.4.6 de juridische overwegingen.
Het onderzoek 09Roos
4.4.1
Bewijsmiddelen
i. PGP-berichten voorafgaande aan 12 januari 2017
Onderstaande PGP-berichten zijn verzonden tussen 2 januari 2017 tot en met 12 januari 2017.
2 januari 2017 te 14:34 uur.
Afzender: [001]
“Broertje zo een jongen werkte by […] vroeger [betrokkene 1] kent u die?”
3 januari 2017 te 23:12 uur.
Afzender: [001]
“Salam broertje alles goed met u? Als die [betrokkene 1] by u in zaak is mail my even sir.”
7 januari 2017 te 22:02 uur.
Afzender: [001]
“Salaam sir, die track heeft een storing ik denk door de kou sir maar die hond is in [D] nu sir ze fiets staat daar voor de deur, kunt u niet achter komen waar die binnen zit sir en wat die aan heeft zodat we de juiste man kunnen filmen.”
7 januari 2017 te 22:15 uur.
Afzender: [001]
“Oké sir en zeg wat ie aanheeft dan laat ik hem opnemen dan weten we zeker zit.”
7 januari 2017 te 22:25 uur.
Afzender: [002]
“Volgens mij zit ie hier bro met zwart witte dsquared pet audi van z’n broertje staat ook voor de deur als dat hem is kan niet dichtbij komen is vol.”
7 januari 2017 te 22:26 uur.
Afzender: [002]
“ [betrokkene 5] zit ook aan die tafel die zie ik wel en tegenover hem zit denk ik die [betrokkene 1] ga je zo bevestigen."
7 januari 2017 te 22:38 uur.
Afzender: [002]
“Zwarte jas zwart pet met witte grote letters op z’n pet van dsquared hij is de enige er mee hij zit met [betrokkene 5] .”
7 januari 2017 te 22:46 uur.
Afzender: [002]
“Oké ga hier met 5min wG dan stuur ikje kenteken.”
7 januari 2017 te 22:51 uur.
Afzender: [002]
“ [kenteken 1] dat is hem volgens mij staat geen andere hij staat precies op de hoek geparkeerd van die eettent hij staat op de stoep als je deur uitloopt rechts.”
7 januari 2017 te 23:02 uur.
Afzender: [001]
“Zit al tracker onder broertje.”
8 januari 2017 te 00:57 uur.
Afzender: [002]
“Hij is hier.”
8 januari 2017 te 01:00 uur.
Afzender: [002]
“Ga zo probere foto te maken.”
8 januari 2017 te 01:02 uur.
Afzender: [001]
“Ja aub sir maak foto voor zekerheid.”
8 januari 2017 te 02:28 uur.
Afzender: [002]
“Heb kar foto's gestuurd.”
9 januari 2017 te 19:49 uur.
Afzender: [001]
“Sir hond is thuis nog, hele dag niet bewogen ook sir, fietsen plaatsen alsnog sir of nog even wachten sir?”
9 januari 2017 te 19:58 uur.
Afzender: [001]
“Oké broertje top alles staat klaar gewoon.”
9 januari 2017 te 20:04 uur.
Afzender: [001] :
“Dank u broertje dan laat ik heads erop afgaan”
10 januari 2017 te 00:09 uur.
Afzender: [001]
“Pfff echt iedere dag is die er nu 3heads en driver staan er niks alles moekteb broertje.”
10 januari 2017 te 00:18 uur.
Afzender: [002]
“Is dat zyn vriend dus heads scherp laten zyn nu."
11 januari 2017 te 22:36 uur.
Afzender: [002]
“Ja bro die is gisteren op een haar na geglipt engeltje op z’n schouder’s jij sliep gisteren had toen kar gemailt van die dwerg is hier kun je het doorgeven precies toen ik het doorgaf kreeg kar ook mail binnen van hij is in lounge spotters zaten op hem.”
11 januari 2017 te 22:39 uur.
Afzender: [002]
“Ik weet ze waren al bij z’n deur hij is via andere ingang na binnen gegaan.”
12 januari 2017 te 00:42 uur.
Afzender: [002]
“ [betrokkene 5] komt nu binnen misschien komt ie zo bro.”
[betrokkene 1] is woonachtig aan de [a-straat] te Utrecht en heeft verklaard dat zijn bijnaam [betrokkene 1] is. Hij heeft zwarte petjes van het merk Dsquared, voorzien van letters. De auto van [betrokkene 1] is een Audi A3, kenteken [kenteken 1] , kleur donker grijs.
ii. Plaats delict [a-straat]
Op 12 januari 2017 om 01.45 uur werd er bij 112 melding gemaakt van schoten op de [a-straat] te Utrecht. Omstreeks 01.50 uur zagen twee verbalisanten in het [portiek] een man op de grond liggen die geen teken van leven vertoonde. Deze man bleek [slachtoffer] te zijn. Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] werd het intreden van de dood verklaard door verbloeding als gevolg van bij leven opgelopen inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld aan de romp (meerdere schotverwondingen).
Door forensisch onderzoekers werd in en rond de toegangshal van de flat aan de [a-straat] onderzoek verricht. In de centrale hal van de flat lagen twaalf hulzen. Op de bodemstempel van deze hulzen stond het kaliber 7.62x39 ingeslagen. Op al deze hulzen was een deuk in de zijkant van de huls te zien, hetgeen typisch is voor het verschieten van deze munitie met een AK47. De hulzen zijn veiliggesteld onder de SIN-nummers AAKA2136NL tot en met AAKA2147NL.
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) heeft een vergelijkend onderzoek naar de hulzen met SIN-nummers AAKA2136NL tot en met -47NL gedaan en daarbij de volgende hypothesen beschouwd:
1. De hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen.
2. De hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend huisonderzoek zijn minimaal zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. De hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een (semi-)automatisch werkend aanvalsgeweer van het type Kalasjnikov.
Op 12 januari 2017 om 01.53 uur werd getuige A ter plaatse gehoord. Om 04.00 uur werd deze getuige opnieuw gehoord onder nummer 1307884. De getuige zag dat [slachtoffer] uit de auto stapte en het portiek inliep. De getuige hoorde vier tot zes harde knallen, snel achter elkaar. Plots zag hij twee mannen uit het portiek komen. Beiden droegen bivakmutsen. De één droeg een handvuurwapen. Het wapen was zilver of zwart. De ander droeg een AK47, of sterk gelijkend. Het grotere wapen was een semiautomatisch vuurwapen. De twee mannen renden weg in de richting van de [b-straat] .
Getuige [betrokkene 6] verklaarde schoten te hebben gehoord. Hij hoorde twee salvo’s. Toen hij na twintig seconden uit het raam keek, zag hij een man wegrennen in de richting van de [b-straat] . Deze man had een lang voorwerp in zijn hand, hij liep naar een auto die midden op de weg stilstond en hij stapte achter de bestuurder in. Aan de achterlichten van deze auto zag de getuige dat het een Audi was.
iii. Plaats delict Pallas Athenedreef
Op 12 januari 2017 om 01.47 uur kregen verbalisanten de opdracht te gaan naar de Pallas Athenedreef te Utrecht waar een auto in brand stond. Om 01.55 uur waren de verbalisanten ter plaatse en zagen zij dat er een zwarte Audi A5 voorzien van het kenteken [kenteken 2] in brand stond.
Er zijn beelden bekeken van camera’s staande op het dak van een flat gelegen aan de Vulcanusdreef. Op de camerabeelden is (een stukje van) de Pallas Athenedreef te zien. Vanaf 00.10 uur op 12 januari 2017 totdat een auto om 01.45.09 uur het beeld in reed, is geen ander verkeer waargenomen. Op 12 januari 2017 om 01.45.09 uur reed een auto met verlichting over de Pallas Athenedreef, komende uit de richting van de Wolgadreef en gaande naar de plaats waar de in brand gestoken Audi A5 werd aangetroffen. Om 01.45.20 uur stopte het voertuig en om 01.45.24 uur werden de achterlichten van het voertuig uitgeschakeld. Om 01.46.08 uur was een ontploffing van vuur te zien op de plaats waar het voertuig is gestopt. De tijd tussen het uitschakelen van de verlichting en de ontploffing bedraagt 44 seconden.
Op 12 januari 2017 rond 02.00 uur zag getuige [betrokkene 7] op de Vulcanusdreef een auto. Hij zag twee gasten rennen. De achterste man maakte met zijn rechterhand een zwaaiende beweging. Hij gooide iets weg. Op het moment dat hij wat weggooide, rende hij naar de auto toe. Getuige [betrokkene 7] hoorde daarna een klap en zag de auto in brand staan.
De kortste route van de [a-straat] naar de Pallas Athenedreef is 1,2 kilometer lang. Een tweede mogelijke route is 1,3 kilometer lang. Bij normale snelheid rijdt men deze afstand in drie a vier minuten.
Op ongeveer één meter van de Audi A5 lag een zwarte bivakmuts op de grond. Op de kruising van de Pallas Athenedreef met de Vulcanusdreef lag een gele aansteker. Deze aansteker lag ongeveer vijf meter van de uitgebrande Audi. De bivakmuts is veiliggesteld onder het SIN-nummer AAFK2498NL. De aansteker is veiliggesteld onder het SIN-nummer AAFK2497NL. Op de stoep ter hoogte van de voorzijde van de Audi werd een rode dop van een Coca-Colafles aangetroffen. De binnenzijde van deze dop rook naar benzine. De dop is veiliggesteld onder het SIN-nummer AAKA2149NL. Een spoor op de dop is veiliggesteld onder het SIN-nummer AAKA2150NL. Op het zitvlak van de achterbank lag een zwart/grijs gekleurde sporttas. Deze sporttas is veiliggesteld en bemonsterd, waaronder het hengsel van de sporttas onder het SIN-nummer AAKL6738NL.
In de bivakmuts zijn beschadigingen aangetroffen die zijn ontstaan door hitte-inwerking van een vlam of open vuur. Naar verwachting kon de drager aan het gezicht gewond zijn geraakt op de plaatsen waar de bivakmuts geen bescherming (meer) bood (op de kin, langs de rechterkaak en boven het rechteroog) en eventueel bij de openingen voor ogen en mond.
Het NFI heeft een DNA-onderzoek uitgevoerd naar bovengenoemde sporen. Dit leverde de volgende resultaten op:
SIN | Beschrijving DNA-profiel | DNA kan (mede) afkomstig zijn van | Matchkans |
AAFK2498NL#01 Bivakmuts | DNA-profiel van een man | [betrokkene 2] | Kleiner dan 1 op 1 miljard |
AAFK2497NL#01 Aansteker | DNA-profiel van een man | [betrokkene 2] | Kleiner dan 1 op I miljard |
AAKL6738NL#01 Hengsel van de tas | DNA-mengprofiel, minimaal 2 personen | [verdachte] | Zie hieronder |
AAKA2150NL#01 Coca-Coladop | DNA-mengprofiel, minimaal 2 personen | [verdachte] | Zie hieronder |
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht zijn wat betreft de onderste twee matches de volgende hypothesen beschouwd:
1. De bemonstering bevat DNA van [verdachte] en één willekeurige, onbekende persoon.
2. De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige, onbekende personen.
Ten aanzien van bemonstering AAKL6738NL#01 van het hengsel van de tas
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn ten minste 1 miljard maal waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is.
Ten aanzien van bemonstering AAKA2150NL#01 van een Coca-Coladop
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn ten minste 10 miljoen maal waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is.
Naast de Coca-Coladop (AAKA2149NL) zijn een stuk van het zitvlak van de bestuurdersstoel (AAKL6745NL) en een stuk van het zitvlak van de bijrijdersstoel (AAKH8794NL) van de Audi A5 veiliggesteld voor een onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen. In de monsters zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.
Verdachte [betrokkene 2] verklaarde dat ze met z’n drieën waren toen ze naar de plek in Utrecht reden waar de Audi is verbrand. Dit waren [betrokkene 8] , die is overleden, [betrokkene 2] en nog een ander. [betrokkene 8] zat linksvoor in de Audi. [betrokkene 2] heeft de Audi aangestoken. Zijn gezicht ging toen in de fik. [betrokkene 2] heeft niet de dop van de fles gehaald. Toen [betrokkene 2] de auto in de fik had gestoken, reed [betrokkene 8] de auto zodat [betrokkene 2] kon instappen. Hierna zijn ze naar Amsterdam gereden.
[betrokkene 8] is op 31 januari 2017 doodgeschoten.
Op 15 juni 2017 verklaarde [betrokkene 9] dat [betrokkene 10] hem had verteld dat hij de originele kentekenplaten van de auto (de rechtbank begrijpt: de uitgebrande Audi A5) in het water heeft gegooid. Getuige [betrokkene 9] denkt dat ze bij de Lauwerecht in het water zijn gegooid. Op 11 juli 2017 werden in de Vecht vlakbij het zitplateau aan de Lauwerecht twee kentekenplaten met opdruk [kenteken 3] opgedoken.
Aangever [betrokkene 11] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn personenauto, merk Audi, type A5, voorzien van het kenteken [kenteken 3] , gepleegd tussen 3 januari 2017 en 5 januari 2017.
iv. Onderzoek water Fort Blauwkapel
Op 25 februari 2017 omstreeks 10.30 uur zijn verbalisanten in de gracht van Fort Blauwkapel, gelegen langs de meest voor de hand liggende vluchtroute, door middel van een magneetdreg gaan zoeken naar wapens. Omstreeks 10.55 uur bevond zich een wapen aan een magneet, vermoedelijk een AK47. Omstreeks 13.45 uur bevond zich een wapen, vermoedelijk een handvuurwapen, aan een magneet. Bij het aan de oppervlakte komen van beide wapens ontstond een dun oliefilm op het oppervlaktewater.
Op het machinepistool stond het kenmerk R9-ARMS. De slede van het wapen stond naar achteren waardoor de kamer open was. In de kamer zat een patroon dat klem zat tussen het magazijn en een ander patroon. Hierdoor was het wapen geblokkeerd en bleef de slede naar achteren staan.
De wapens zijn veiliggesteld onder de SIN-nummers AAKF2423NL en AAKF2424NL. Tijdens een onderzoek daarvan is het volgende bevonden.
SIN-nummer AAKF2423NL betreft een aanvalsgeweer van het merk Zastava, model M70AB2, met het kaliber 7.62x39mm, zijnde een vuurwapen van categorie II sub 2. Uit de kamer van het geweer zijn zeventien patronen veiliggesteld. De zeventien patronen zijn voorzien van het kaliber 7.62x39 mm, zijnde munitie van categorie III. SIN-nummer AAKF2424NL betreft een machinepistool van het type R9-ARMS, kaliber 9mm Parabellum, zijnde een vuurwapen van categorie II sub 2. Uit de kamer en het patroonmagazijn zijn twintig patronen veiliggesteld. Deze patronen zijn van het kaliber 9mm Luger van het merk S&B, zijnde munitie van categorie III.
Sporen van drie van de op de [a-straat] verschoten munitiedelen (AAKA2140NL, -41NL en -43NL) zijn vergeleken met sporen die het vuurwapen AAKF2423NL (de rechtbank begrijpt: het aanvalsgeweer van het merk Zastava) achterliet. Het kaliber van deze munitiedelen past niet bij het wapen met SIN-nummer AAKF2424NL (de rechtbank begrijpt: het machinepistool van het type R9-ARMS). Voor elk van de drie hulzen en het vuurwapen zijn de volgende hypothesen beschouwd:
1. De huls is verschoten met het vuurwapen.
2. De huls is verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het vuurwapen.
De bevindingen van het vergelijkend huisonderzoek zijn minimaal zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
v. Plaats delict Amsterdam Osdorp
Op 12 januari 2017 omstreeks 03.40 uur stond op de David Wijnkoopstraat te Amsterdam een Toyota Auris zonder kentekenplaten in brand. Het chassisnummer van deze auto behoorde toe aan een auto voorzien van het kenteken [kenteken 4] . Aangever [betrokkene 12] heeft aangifte gedaan van diefstal van haar personenauto, merk Toyota, type Auris, voorzien van het kenteken [kenteken 4] , gepleegd tussen 25 september 2016 en 26 september 2016.
Verdachte [betrokkene 2] verklaarde dat de auto waarin ze dezelfde nacht zijn terug gereden in brand is gestoken op het Louis Visserplein. De David Wijnkoperstraat, waar de Toyota is aangetroffen, is een hofje gelegen naast de Louis de Visserstraat.
Uit de Toyota Auris werd een deel van het kapok voor de bestuurdersstoel veiliggesteld onder het SIN-nummer AAIO5271NL. In dit monster zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.
vi. Verdere betrokkenheid [verdachte] en [betrokkene 2]
Opname vertrouwelijke communicatie (OVC)
Op 28 maart 2017 werden [verdachte] en [betrokkene 2] aangehouden en werd hen bij de voorgeleiding medegedeeld: “Je wordt verdacht van de moord op [slachtoffer] , gepleegd op 12 januari 2017 te Utrecht.” Na de voorgeleiding vond op de binnenplaats een geregisseerd opstootje plaats, waarbij de verdachten in de gelegenheid waren om kort met elkaar te spreken. Dit gesprek is opgenomen en staat hieronder weergegeven.
[verdachte] = [verdachte]
[betrokkene 2] = [betrokkene 2]
[betrokkene 2] : ....Hai “Beer” (fon)...., klote man. (waardeloos). Als het een ...ver.. .ding is... dan is het ploffie...
[verdachte] : Hé?
[betrokkene 2] : plokkie
[verdachte] : Hmm?
[betrokkene 2] : plof, plof kraken.. (ntv).. dat wij de auto verkopen gewoon
[verdachte] : Hmm
[betrokkene 2] : die klote pa van die man die praat hé?
[verdachte] : hmm, .. ..wat doen (regelen afspreken)
[betrokkene 2] : ploffen we gaan de auto verkopen voor de rest weten we niets, we verkopen het, voor ploffie, voor 700, we kennen ze niet
[verdachte] : maar we hebben er toch wel in gezeten toch?
[betrokkene 2] : Hmm (bevestigend) want we hebben de ploffie gedaan maar het is mislukt, hebben de auto voor 700 verkocht, tot op het laatste moment hé? Je ziet dat die mannen gangster zijn toch zeggen we dat.
Verdachte [betrokkene 2] verklaarde over dit opstootje dat hij tegen [verdachte] zei wat gaan we zeggen. Toen zei [verdachte] van we dachten dat het om een ploffie ging, dat we hem voor 700 of zo hebben verkocht. Dat ze alleen die auto hadden verkocht, dat was het. [verdachte] zei dat dat goed is.
Getuige A
Bij de rechter-commissaris is benoemd dat getuige A in een vader-zoon relatie staat tot [betrokkene 8] (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 8] ). Getuige A verklaarde op 1 februari 2017 dat [betrokkene 8] hem heeft verteld wat er in Utrecht is gebeurd. [betrokkene 8] was betrokken bij een liquidatie. [betrokkene 8] is gaan rijden. [verdachte] en [betrokkene 2] gingen schieten op die jongen. Ze zijn weggereden en de Kalasjnikovs of wat dan ook, zijn in de sloot gegooid in Utrecht. De volgende dag moesten ze teruggaan, want ze hadden de verkeerde. [verdachte] en [betrokkene 2] konden niet meer mee.
4.4.2
Conclusies omtrent de feiten en omstandigheden
i. Wat was de bedoeling en wie was het beoogde doelwit?
De rechtbank concludeert op basis van de bewijsmiddelen dat er voorafgaand aan 12 januari 2017 werd gespot op een persoon met de bijnaam ‘ [betrokkene 1] ’ en dat er op meerdere momenten heads (schutters) klaarstonden om deze [betrokkene 1] te liquideren. De rechtbank stelt vast dat met [betrokkene 1] wordt bedoeld, op dat moment woonachtig aan de [a-straat] te Utrecht. Uit de inhoud van de PGP-berichten volgt dat het de bedoeling was om [betrokkene 1] te liquideren.
ii. Het schietincident
Op 12 januari 2017 om 01.45 uur werd aan de [a-straat] te Utrecht [slachtoffer] doodgeschoten.
iii. Welke auto is gebruikt?
De daders van de schietpartij zijn weggereden in een Audi. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de na de liquidatie vanaf de Faustdreefweggereden auto dezelfde auto is als de op de Pallas Athenedreef in brand gestoken auto. Eén minuut na de eerste melding van het schietincident, om 01.46 uur, werd immers op de Pallas Athenedreef, op iets meer dan één kilometer afstand van de [a-straat] , een gestolen Audi A5 met valse kentekenplaten in brand gestoken. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat het een gebruikelijke modus operandi is om na een liquidatie op korte afstand van de plaats delict de vluchtauto in brand te steken en over te stappen in een andere vluchtauto.
iv. Welke wapens zijn gebruikt?
Langs de meest voor de hand liggende vluchtroute, op korte afstand van de [a-straat] en de Pallas Athenedreef, zijn op 25 februari 2017 in het water wapens gevonden. Ten aanzien van één van deze wapens, de Zastava, is het zeer veel waarschijnlijker dat de hulzen die op de plaats delict op de [a-straat] zijn aangetroffen met dit wapen zijn verschoten dan met een ander, soortgelijk wapen. Daar komt bij dat getuige A heeft verklaard dat [betrokkene 8] aan hem heeft verteld dat na de liquidatie de wapens in een sloot in Utrecht zijn gegooid. Het tweede wapen was ten tijde van de vondst in het water geblokkeerd. Op de plaats delict op de [a-straat] zijn van dit wapen of een soortgelijk wapen ook geen hulzen aangetroffen. De rechtbank concludeert dat de wapens die in het water zijn aangetroffen de wapens zijn die bij de liquidatie zijn gebruikt, met dien verstande dat alleen uit de Zastava daadwerkelijk kogels zijn verschoten.
v. Wie waren op de Pallas Athenedreef?
Door [betrokkene 2] is verklaard dat hij op de Pallas Athenedreef de Audi A5 in brand heeft gestoken en dat toen zijn gezicht vlam heeft gevat. Deze verklaring vindt steun in het aantreffen van een bivakmuts met brandschade en een aansteker in de nabijheid van deze Audi A5, beide met daarop DNA van [betrokkene 2] .
[betrokkene 2] heeft verklaard dat ook [betrokkene 8] op de Pallas Athenedreef was. Hij reed. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige A.
[betrokkene 2] heeft verder verklaard dat hij de auto niet in zijn eentje in brand heeft gestoken. Hij was naar eigen zeggen niet degene die de dop van de fles benzine heeft gehaald. Op een naast de Audi A5 aangetroffen dop van een colafles, die naar benzine rook, is DNA gevonden van [verdachte] . Op een hengsel van de sporttas uit de in brand gestoken Audi A5 is eveneens DNA aangetroffen van [verdachte] .
Uit het OVC-gesprek, opgenomen op de binnenplaats, volgt dat [betrokkene 2] en [verdachte] praatten over de tenlastegelegde feiten, gepleegd op 12 januari 2017, en dat zij probeerden hun verklaringen op elkaar af te stemmen. Beiden zijn op verdenking van de moord op [slachtoffer] aangehouden en dat is hen ook kort daarvoor duidelijk gemaakt. Bovendien wordt midden in het gesprek gesproken over “die klote pa van die man praat”, hetgeen duidelijk gaat over de verklaringen van getuige A, de vader van de op 31 januari 2017 vermoorde [betrokkene 8] , die één dag na die moord bij de politie is gaan verklaren. Dat dit gesprek over een ander strafbaar feit gaat, zoals beide verdachten ter terechtzitting hebben betoogd, is in het licht van het voorgaande volstrekt ongeloofwaardig en verdachten hebben geen enkele concrete onderbouwing gegeven voor een dergelijk ander strafbaar feit. Tot slot heeft [betrokkene 2] bij de politie erkend dat [verdachte] en hij hun verklaringen op elkaar aan het afstemmen waren. Uit de inhoud van het OVC-gesprek leidt de rechtbank verder af dat beide verdachten in de Audi A5 hebben gezeten, gelet op de uitlating daarover van [verdachte] en de bevestiging daarvan door [betrokkene 2] .
Concluderend stelt de rechtbank op basis van deze bevindingen vast dat [betrokkene 2] , [verdachte] en [betrokkene 8] op 12 januari 2017 omstreeks 01.46 uur op de Pallas Athenedreef zijn geweest. [betrokkene 8] was de bestuurder van de Audi A5 en de Toyota Auris. [betrokkene 2] en [verdachte] hebben de auto in brand gestoken; [verdachte] heeft de colafles geopend, waarna [betrokkene 2] de auto daadwerkelijk in brand heeft gestoken.
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het DNA-bewijs niet kan worden gebruikt, omdat er mogelijk sprake zou zijn van directe of indirecte overdracht van het DNA van [verdachte] . [verdachte] heeft ter terechtzitting gesuggereerd dat het DNA via [betrokkene 8] op het hengsel van de tas en de coladop kan zijn gekomen, omdat hij geregeld met [betrokkene 8] een colaatje dronk en geregeld voor [betrokkene 8] zijn tas vasthield. Ook zou sprake kunnen zijn van indirecte overdracht.
De rechtbank stelt voorop dat het door [verdachte] geschetste scenario weinig concreet is en hij slechts een mogelijk scenario heeft geschetst. Dit mogelijke scenario is niet aannemelijk geworden. In de eerste plaats is in dit kader van belang dat er geen aanwijzingen zijn dat op de coladop en de sporttas DNA van [betrokkene 8] zit. In de tweede plaats is [betrokkene 8] niet degene geweest die op de Pallas Athenedreef de dop van de colafles heeft gedraaid of op de achterbank (bij de sporttas) heeft gezeten; hij reed immers. Indirecte overdracht ligt dus niet voor de hand. Daar komt bij dat de rechtbank het niet aannemelijk acht dat voor de liquidatie goederen van één van de direct bij de liquidatie betrokken personen worden gebruikt, juist om te voorkomen dat sporen op die goederen te herleiden zijn tot de daders. In dit verband is van belang dat uit het dossier volgt dat in de loods in Landsmeer verschillende goederen, geschikt voor het plegen van liquidaties (drie Coca-Colaflessen met rode dop, zonder etiket en vermoedelijk gevuld met benzine, een patroonhouder met daarin 25 patronen kaliber 7.62x39mm geschikt voor een Kalasjnikov en meerdere nieuwe aanstekers) zijn aangetroffen. Het verweer wordt aldus verworpen.
vi. Wie waren de schutters?
De rechtbank stelt ten eerste vast dat er twee schutters waren. Getuige 1307884 heeft immers verklaard dat er twee personen waren, elk met een wapen, die na het schieten uit het portiek kwamen rennen. Deze verklaring wordt ondersteund door de vondst van twee wapens in de nabijheid van de [a-straat] en de Pallas Athenedreef en tevens door de verklaring van getuige A.
Getuige [betrokkene 6] zag op de [a-straat] één persoon rennen naar een gereedstaande Audi. Eén minuut na de eerste melding van het schietincident bij de politie vatte de Audi vlam op de Pallas Athenedreef, 1,2/1,3 kilometer van de [a-straat] . Daar is gezien dat er twee mannen naar een andere auto rennen, instappen en dat de auto wegrijdt. [betrokkene 8] was de bestuurder.
Gelet op het zeer korte tijdsverloop tussen de melding van de liquidatie en het vlam vatten van de Audi A5, de afstand tussen beide plaatsen delict die is overbrugd en het gegeven dat op de Pallas Athenedreef geen andere auto’s zijn gezien, geen andere personen die de liquidatie gepleegd zouden kunnen hebben zijn waargenomen en de verdachten daarover ook niet hebben verklaard, concludeert de rechtbank dat [betrokkene 2] en [verdachte] de schutters zijn geweest. Deze conclusie wordt ondersteund door de verklaring van getuige A die heeft verklaard van [betrokkene 8] te hebben gehoord dat [betrokkene 8] degene was die reed en dat [betrokkene 2] en [verdachte] degenen zijn geweest die hebben geschoten.
4.4.3
Juridische duiding van de feiten en omstandigheden
Ten aanzien van 16/705311-17, feit 1 en 2 en 16/659063-18, feit 1 en 2
i. Het gebruik van de verklaringen van getuige A
Wat betreft het gebruik van de verklaringen van getuige A overweegt de rechtbank dat dit (belastende) de auditu-verklaringen betreffen. Met dergelijke verklaringen dient in de regel behoedzaam te worden omgegaan. De verdediging dient op grond van artikel 6 EVRM in de gelegenheid te worden gesteld om de getuige behoorlijk en effectief te kunnen bevragen. De rechtbank overweegt daartoe dat de verdediging in die gelegenheid is gesteld doordat getuige A bij de rechter-commissaris is gehoord over diens redenen en de mate van wetenschap omtrent hetgeen [betrokkene 8] aan hem heeft verklaard. Ten aanzien van de bron zelf, [betrokkene 8] , heeft de verdediging haar ondervragingsrechten niet kunnen uitoefenen. Dit kon niet meer omdat [betrokkene 8] is overleden.
De omstandigheid dat de verdediging niet ten volle gebruik heeft kunnen maken van haar ondervragingsrecht staat er niet aan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs kan worden gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. Het gaat er daarbij om dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces (“the overall fairness of the trial”). De rechter dient te beoordelen of een bewezenverklaring in beslissende mate op een door een getuige afgelegde verklaring wordt gebaseerd in die zin dat die verklaring daarvoor “the sole or decisive basis” is. Daarnaast komt betekenis toe aan de (compenserende) waarborgen voor de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing die in de nationale wettelijke regeling ter zake van – kort gezegd – het strafrechtelijk bewijsrecht besloten liggen.
De rechtbank overweegt in dat kader dat hoewel de verklaringen van getuige A er toe hebben geleid dat het onderzoek zich in een bepaalde richting ontwikkelde, dit niet maakt dat de bewezenverklaring in beslissende mate op deze verklaringen berust. Immers heeft de rechtbank slechts die stukken van de verklaring van getuige A gebruikt die reeds bevestiging hadden gevonden in objectief en/of technisch bewijs, zoals het aantreffen van wapens die bij de liquidatie zijn gebruikt op de vluchtroute en het aantreffen van DNA van de verdachten op de Pallas Athenedreef. Dit gegeven en het gegeven dat getuige A direct na het overlijden van [betrokkene 8] heeft verklaard over (bij [betrokkene 8] aanwezige) daderwetenschap, hetgeen hem via het onderzoeksteam dus nog niet ter ore kon zijn gekomen, maakt dat de rechtbank zijn verklaringen bovendien betrouwbaar acht. Dat de verklaringen van getuige A op andere punten inconsistenties bevatten, maakt niet dat deze verklaringen in het geheel niet betrouwbaar zouden zijn. Anders dan door de verdediging is gesteld, is evenmin aannemelijk geworden dat getuige A en/of [betrokkene 8] een motief hadden om over [betrokkene 2] en [verdachte] belastend te verklaren terwijl zij niet bij de liquidatie betrokken zouden zijn. Immers blijkt uit de verklaringen van getuige A niet dat [betrokkene 8] verklaard zou hebben dat getuige A de namen van [betrokkene 2] en [verdachte] in het kader van betrokkenheid bij het doden van [slachtoffer] zou moeten noemen als [betrokkene 8] wat zou overkomen, maar juist dat getuige A in dat geval zou weten wie er wat met de dood van [betrokkene 8] te maken zou hebben, mocht hem wat overkomen.
Dat [betrokkene 8] boos was op [verdachte] en daarom zijn naam ten onrechte zou hebben genoemd tegenover getuige A, is niet aannemelijk geworden. [verdachte] heeft hierover voor het eerst ter terechtzitting verklaard. Bovendien heeft [verdachte] hier niet specifiek over verklaard, waardoor deze verklaring als onvoldoende onderbouwd en niet verifieerbaar terzijde moet worden geschoven, zeker in het licht van de overige bewijsmiddelen, waaruit de betrokkenheid van [verdachte] bij deze liquidatie juist blijkt.
Het verweer om deze verklaringen uit te sluiten van het bewijs, wordt daarom verworpen.
ii. Medeplegen van moord
Voor een bewezenverklaring van het medeplegen van moord moet komen vast te staan dat er sprake is van:
a. opzet op de dood van het slachtoffer;
b. voorbedachte raad; en
c. een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verschillende mededaders, welke samenwerking is gericht op het voltooien van het delict.
a. Opzet op de dood
Het slachtoffer is van korte afstand en veelvuldig beschoten met een (semi-)automatisch vuurwapen. Het is duidelijk dat de schutters het slachtoffer dodelijk wilden raken. [slachtoffer] bleek uiteindelijk het slachtoffer te zijn, daarmee is er dus opzet op zijn dood.
Gebleken is dat [slachtoffer] niet het oorspronkelijk beoogde doelwit was. De omstandigheid dat er sprake is van een verwisseling maakt de beoordeling van het opzet evenwel niet anders. De rechtbank acht opzet op de dood bewezen.
b. Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat niet is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte moet de gelegenheid hebben gehad over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te hebben gegeven. Ook hier staat een verwisseling van het beoogde slachtoffer niet aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg. In dit geval is er kennelijk geen enkele voorzorgsmaatregel genomen om dit risico uit te sluiten.
Dat sprake was van voorbedachte raad leidt de rechtbank reeds af uit de professionele voorbereiding, waarbij in ieder geval in de periode van 11 en 12 januari 2017 sprake was van spotters, communicatie met behulp van PGP's, twee vluchtauto’s voorzien van brandversnellende middelen en aanstekers, alsmede van twee (semi-)automatische vuurwapens met munitie en het opwachten van het (beoogde) slachtoffer bij zijn woning.
c. Medeplegen
De rechtbank overweegt dat [betrokkene 2] en [verdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt en dat deze samenwerking gericht was op de voltooiing van het delict. Zij waren immers in Utrecht om daar samen met [betrokkene 8] een moord te gaan plegen. De rol van [betrokkene 8] zag op dat moment op het besturen van de auto. [betrokkene 2] en [verdachte] zijn ter uitvoering van het plan om een moord te gaan plegen beiden met een wapen in de hand(en) naar het latere slachtoffer gegaan en hebben op dit slachtoffer geschoten, waarna hij is komen te overlijden. De rechtbank oordeelt aldus dat beide verdachten gezamenlijk uitvoeringshandelingen voor de moord hebben verricht en dus dat sprake is van medeplegen. Dat ter plaatse alleen hulzen/patronen van de Zastava zijn aangetroffen, maakt dat oordeel niet anders. Uit het onderzoek aan het andere wapen, het machinepistool, blijkt immers dat dit wapen geblokkeerd was en de slede naar achteren stond. Hieruit leidt de rechtbank af dat het wel degelijk de bedoeling was om ook met dit wapen te schieten maar dat het door een technische omstandigheid niet is gelukt.
iii. Heling van de Audi A5
[…]
iv. Conclusie
De rechtbank acht op basis van hetgeen in de bewijsmiddelen is weergegeven en hetgeen daaromtrent is overwogen het medeplegen van moord, het medeplegen van het voorhanden hebben van wapens en munitie, het medeplegen van brandstichting in een auto en het medeplegen van schuldheling van een auto wettig en overtuigend bewezen.”
c. De aanvullingen van het hof
7. Het hof heeft de gronden van de rechtbank, voor zover hier van belang, als volgt aangevuld:
“Aanvulling van de gronden
Verklaring getuige A
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van de verklaring van getuige A voor het bewijs in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De verdediging heeft in dit verband een beroep gedaan op de jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten voor de mens (EHRM), waaronder de zaak Schatschaschwili tegen Duitsland. De verklaring van getuige A is een de auditu-verklaring, namelijk van wat hij heeft gehoord van [betrokkene 8] . De verdediging heeft [betrokkene 8] niet kunnen horen, omdat hij is overleden. Getuige A is door de politie en bij de rechter-commissaris ondervraagd, maar hij is niet de oorspronkelijke bron. Volgens de verdediging is de verklaring van getuige A doorslaggevend voor de bewezenverklaring. Nu er geen sprake is van voldoende compenserende factoren voor het ontbreken van de ondervragingsmogelijkheid van de verdediging is het gebruik van de verklaring voor het bewijs in strijd met artikel 6 van het EVRM. Daarom moet de verklaring van getuige A van het bewijs worden uitgesloten.
De rechtbank heeft over het gebruik van de verklaring van getuige A het volgende overwogen:
[…]
In aanvulling hierop overweegt het hof dat het gebruik van de verklaring van getuige A geen schending van artikel 6 EVRM oplevert als de procedure die tot de einduitspraak heeft geleid in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan.
Vaststaat dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om [betrokkene 8] te ondervragen, omdat hij is overleden. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de verklaring van getuige A niet op zichzelf staat. Het is een belangrijke verklaring, maar de bewezenverklaring is niet uitsluitend of in beslissende mate op deze verklaring gebaseerd, waarbij de bewezenverklaarde feiten en de daarvoor gebruikte bewijsmiddelen in onderlinge samenhang dienen te worden bezien. Er is dan ook geen sprake van een verklaring die ‘sole or decisive’ is.
De verdediging heeft opnames van de politieverhoren van de getuige A kunnen beluisteren. Op verzoek van de verdediging heeft de politie delen van de politieverklaringen van getuige A woordelijk uitgewerkt. Daarna is getuige A in de onderhavige zaak gehoord bij de rechter-commissaris. De verdediging is bij dat verhoor aanwezig geweest en heeft de getuige uitgebreid kunnen bevragen. Verdachte wordt ook vervolgd in het onderzoek Charon. Dat is het onderzoek naar de gewelddadige dood van [betrokkene 8] . In die zaak is getuige A ook nog een keer door de rechter-commissaris gehoord en daarbij is de verdediging ook aanwezig geweest. Het proces-verbaal van dit verhoor is bij de stukken van deze zaak gevoegd. Getuige A is weliswaar gehoord zonder dat zijn gegevens bekend zijn, maar bij beide verhoren kreeg de verdediging ruim de gelegenheid vragen te stellen die relevant waren voor de beoordeling van de verklaring van de getuige. Voor de verdediging was de relatie die getuige A ten opzichte van [betrokkene 8] had ook duidelijk. Dat getuige A tijdens zijn verhoren was geschminkt en dat de verhoren via een videoverbinding hebben plaatsgevonden, levert ook geen wezenlijke beperking van het ondervragingsrecht op. De verdediging is daarmee in de gelegenheid geweest om getuige A te bevragen over zowel zijn afgelegde de auditu-verklaring als over al datgene dat betrekking heeft op (de totstandkoming van) de verklaring die [betrokkene 8] tegenover getuige A heeft afgelegd.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de procedure als overall fair kan worden aangemerkt en dat het gebruik van de verklaring van getuige A voor de bewezenverklaring niet in strijd is met artikel 6 EVRM.
DNA-bewijs
De verdediging heeft uitvoerig bepleit dat behoedzaam moet worden omgegaan met het gebruik van DNA-bewijs, omdat DNA in het algemeen onterecht zekerheid geeft. Daartoe is onder meer aangevoerd dat uit onderzoek is gebleken dat DNA besmettelijk is. Niet valt uit te sluiten dat het DNA van verdachte op het hengsel van de tas en de dop van de colafles terecht is gekomen via directe of indirecte overdracht door [betrokkene 8] of [betrokkene 2] . [betrokkene 8] en [betrokkene 2] kunnen beiden wel op de plaats delict op de Pallas Athenedreef geplaatst worden. Verdachte had in die periode veelvuldig contact met zowel [betrokkene 8] als [betrokkene 2] . Ze zagen en spraken elkaar vaak. Indirecte overdracht van of via de tas is dan ook een niet uit te sluiten mogelijkheid. Het is de vraag wanneer de overdracht van het DNA van verdachte heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft over het DNA het volgende overwogen:
De rechtbank stelt voorop dat het door [verdachte] geschetste scenario weinig concreet is en hij slechts een mogelijk scenario heeft geschetst. Dit mogelijke scenario is niet aannemelijk geworden. In de eerste plaats is in dit kader van belang dat er geen aanwijzingen zijn dat op de coladop en de sporttas DNA van [betrokkene 8] zit. In de tweede plaats is [betrokkene 8] niet degene geweest die op de Pallas Athenedreef de dop van de colafles heeft gedraaid of op de achterbank (bij de sporttas) heeft gezeten; hij reed immers. Indirecte overdracht ligt dus niet voor de hand. Daar komt bij dat de rechtbank het niet aannemelijk acht dat voor de liquidatie goederen van één van de direct bij de liquidatie betrokken personen worden gebruikt, juist om te voorkomen dat sporen op die goederen te herleiden zijn tot de daders. In dit verband is van belang dat uit het dossier volgt dat in de loods in Landsmeer verschillende goederen, geschikt voor het plegen van liquidaties (drie Coca-Colaflessen met rode dop, zonder etiket en vermoedelijk gevuld met benzine, een patroonhouder met daarin 25 patronen kaliber 7.62x39mm geschikt voor een Kalasjnikov en meerdere nieuwe aanstekers) zijn aangetroffen. Het verweer wordt aldus verworpen.
In aanvulling daarop overweegt het hof dat het DNA-bewijs alleen is gebezigd in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
[…]”
III. Het tweede middel en de bespreking daarvan
Het middel
8. Het tweede middel klaagt dat het hof in strijd met art. 6 EVRM de voor de verdachte belastende verklaring van getuige A voor het bewijs van de moord op [slachtoffer] heeft gebruikt.
Het verweer van de verdediging
9. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2022 het volgende over getuige A en diens verklaring naar voren gebracht:
“De verdachte verklaart – zakelijk weergegeven – :
Het klopt dat ik niets met de tenlastegelegde feiten te maken heb, dat ik nooit in Utrecht ben geweest. Het klopt ook dat [betrokkene 8] mijn naam heeft genoemd omdat hij boos op mij was, dat ik nooit bij de moeder van [betrokkene 4] langs ben geweest, maar wel bij de vader van [betrokkene 8] . […]
In antwoord op vragen van mr. Roethof verklaart de verdachte – zakelijk weergegeven – :
[…]
Mijn raadsman merkt op dat een idee is dat getuige A de vader van [betrokkene 8] zou zijn en vraagt mij of ik kan aangeven welke delen van de verklaring van getuige A die over mij gaan sowieso niet kloppen. Alles wat getuige A met betrekking tot en over mij heeft verklaard klopt niet. Eén punt dat pertinent niet klopt is dat ik in het bezit van een motor ben geweest. Dat klopt niet. Ik heb geen auto- of motorrijbewijs. Hoe makkelijk is het om iets te verzinnen om iemand zwart te maken? De voorzitter merkt op dat getuige A heeft verklaard dat [betrokkene 8] mijn naam tegenover hem heeft genoemd. Het is maar de vraag of [betrokkene 8] dat tegen zijn vader heeft verteld. Alle punten die getuige A over mij heeft verklaard kloppen niet. Bijvoorbeeld de verklaring dat ik de sleutel van [betrokkene 8] heb gestolen om zijn huis binnen te gaan klopt niet. Dat ik vier kilo cocaïne bij [betrokkene 8] zou hebben bewaard klopt niet. Dat ik cocaïne uit Zuid-Amerika zou hebben geïmporteerd en dat ik de schutter bij de liquidatie zou zijn geweest klopt ook niet. [betrokkene 8] heeft kennelijk gezegd dat hij in de portiek een persoon voor zich zag neervallen. Maar kijkend naar de verklaring van de getuigen waar zij de Audi hebben zien staan, ervan uitgaande dat [betrokkene 8] de bestuurder was, dan kan dat niet kloppen. Of de schutter. De oudste raadsheer merkt op dat ik tijdens het OVC-gesprek van 28 maart 2017 heb gezegd dat die klote pa van die man praat. Ik moet dat corrigeren. Dat heb ik niet gezegd. Dat was [betrokkene 2] . Op dat moment heb ik totaal niet begrepen waar dat over ging. Het OVC-gesprek nu teruglezende begrijp ik dat [betrokkene 2] mij misschien probeerde te instrueren. Maar op dat moment zelf begreep ik er niets van. Ik heb ook niets verklaard over een plofkraak of iets dergelijks. Nee, ik had totaal geen band met de vader van [betrokkene 8] . Ik heb die man twee keer gezien. Dat was een keer in de zomer van 2016 bij die vader thuis. Toen heb ik hem een half uur tot een uur gezien. De tweede keer dat ik de vader van [betrokkene 8] heb gezien, was toen ik met [betrokkene 2] bij hem aan de deur stond. Dat was na de gebeurtenis in Utrecht. Voor zover ik weet kende de vader van [betrokkene 8] mij niet bij naam. [betrokkene 8] was heel populair. Hij kende veel mensen en veel mensen kenden hem. Er kwamen veel vrienden bij [betrokkene 8] thuis over de vloer. Mijn raadsman vraagt mij hoe de verhouding tussen [betrokkene 8] en zijn vader was, of er sprake was van een vertrouwensband. Ik heb [betrokkene 8] een jaar gekend. In die periode heeft hij zijn vader één keer in mijn bijzijn gezien. Ik weet dat [betrokkene 8] en zijn vader geen band met elkaar hadden. Dat heb ik van [betrokkene 8] zelf gehoord. Ik vond dat jammer.
10. De raadslieden van de verdachte hebben ter terechtzitting overeenkomstig de door hen aan het hof overgelegde en aan het proces-verbaal van die zitting gehechte pleitnota aangevoerd dat het gebruik van de verklaring van getuige A in strijd is met art. 6 EVRM en derhalve van het bewijs moet worden uitgesloten. De pleitnota houdt daaromtrent het volgende in (hier met weglating van de voetnoten):
“CONCLUSIE: GETUIGE A: BEWIJSUITSLUITING/ ONVOLDOENDE BETROUWBAAR
104. Ik meen dat het gebruik van de verklaringen van getuige A voor het bewijs strijd met art. 6 lid 3 sub d EVRM zou opleveren. Het EHRM gaat eigenlijk uit van het in het Duitse en Angelsaksische recht gebruikelijke procedure dat het bewijsmateriaal in beginsel op zitting naar voren wordt gebracht. Bewijs van horen zeggen dat niet namens de verdachte ter discussie gesteld kan worden is ongewenst, zelfs wanneer opgetekend door een opsporingsambtenaar – dus laat staan een vooringenomen familielid. Dat is vaste rechtspraak.
105. Volgens het Schatschashwili-stappenplan moet de rechter zich afvragen a) was er een goede reden om [betrokkene 8] niet te ondervragen – dat lijkt me helder. Getuige A is wel ondervraagd, maar hij is niet de oorspronkelijke bron.
106. b) is het bewijs dat [betrokkene 8] via getuige A levert het enige, of het doorslaggevende bewijs? De rechtbank heeft in 4.4.3. gedaan alsof het bewijs reeds voortvloeit uit het DNA-bewijs en getuige A slechts ondersteunend is, hierbij aansluiting zoekend bij Nederlandse jurisprudentie. Als u goed de argumentatie leest, is dat een schijnargument. De verklaring van getuige A is leidend, was leidend in het opsporingsonderzoek, het scenario dat hij schetst is onderzocht en er is onvoldoende onderzoek gedaan naar andere scenario’s, en het DNA-bewijs is in die verklaring gepast. Louter op technisch bewijs is er alleen DNA in/bij twee auto’s, dat door een derde persoon kan zijn overgebracht. In Nederland wordt standaard met dit soort DNA-bewijs vrijgesproken. Ik verwijs u naar de bij dit pleidooi gevoegde jurisprudentiebijlage. Er is geen bewijs dat [verdachte] verbindt met het portiek, of de hulzen, of de wapens. De verklaring van [betrokkene 8] via getuige A is daardoor doorslaggevend.
107. c) Is er voldoende compensatie? De verdediging meent van niet, de verklaring van [betrokkene 8] is nergens vastgelegd maar zit in het hoofd van getuige A, en getuige A verwijst frequent naar zijn eerdere verklaringen. Getuige A was vijandig naar de verdediging toe. [betrokkene 8] verklaring richting A wordt niet ondersteund door soortgelijke verklaringen richting andere getuigen.
108. Als wij ons dan dieper de jurisprudentie van het EHRM m.b.t. getuigenbewijs verdiepen, dan zien wij dat Nederland binnen Europa hardleers is. Elk decennium wel wordt Nederland door het EHRM op de vingers getikt. Denk aan onder meer de zaken Kostovski, Van Mechelen, Visser, Bocos Cuestas, Vidgen, Cabral en Keskin.
109. In de praktijk komt het erop neer dat in de visie van het EHRM – uitgaande van deze veroordelingen – Nederland te makkelijk en te snel veroordeelt op basis van verklaringen die niet getoetst zijn, dan wel niet goed genoeg getoetst konden worden. Omdat er anoniem verklaard wordt bijvoorbeeld, dan wel omdat de getuigen waar het om draait niet gehoord – kunnen – worden.
110. Hoe zit dat nu in deze zaak?
111. De verdediging herhaalt en benadrukt. Cruciaal is getuige A. Zonder getuige A was er geen zaak tegen cliënt. Er zijn geen ooggetuigen, geen camerabeelden, geen taps, geen medeverdachten ter zitting, geen peilbakengegevens, en geen – niet verplaatsbare – DNA-sporen die client hard aan deze zaak koppelen.
112. De huidige verdediging van cliënt heeft getuige A op geen enkel moment in dit onderzoek kunnen horen. Er is uitdrukkelijk om verzocht. In eerste aanleg is er wel een verhoor geweest, doch het is een verhoor geweest met grote beperkingen. Protesten van de advocaten boden geen soelaas. De RC overwoog als volgt:
113. “De daadwerkelijke identiteit van getuige A, zoals de naam en woonplaats, en het huidige uiterlijk zijn naar het oordeel van de rechter-commissaris niet genoegzaam bekend bij de procesdeelnemers. Om die reden acht de rechter-commissaris het van belang dat door middel van grimage wordt voorkomen dat het huidige uiterlijk van de getuige bij anderen bekend wordt. De getuige is dan ook voor het verhoor door middel van een pruik, bril of andere hulpmiddelen onherkenbaar gemaakt. Voorts vindt het verhoor van getuige A plaats op een geheime locatie via videoverbinding, ..”
114. In een ander onderzoek heeft de huidige verdediging getuige A wel kunnen horen, doch dat biedt geen enkele compensatie. Naast de vijandigheid waar eerder tijdens dit pleidooi over gesproken is, heeft de verdediging bij dat verhoor met name kunnen bemerken hoe enorm beperkt het verhoor eigenlijk was.
115. We weten op basis van onderzoeken dat communicatie voor een heel groot deel non-verbaal plaatsvindt. Door een getuige te schminken, in een aparte ruimte te plaatsen, en met een stemvervormer te horen, wordt een gigantisch groot deel van de communicatiemogelijkheden weggenomen. Cruciale signalen mis je daarmee. Door verder een getuige anoniem te horen, wordt doorvragen naar achtergronden om maar een haakje te krijgen om de betrouwbaarheid te toetsen, feitelijk illusoir gemaakt.
116. Om het belang van het één en ander te benadrukken, wens ik één punt te herhalen. In de kern is het horen van getuige A het horen van een persoon die zegt het één en ander te hebben gehoord van de getuige waar het in deze eigenlijk om draait; [betrokkene 8] . [betrokkene 8] zou de bron zijn van de belastende informatie die getuige A geeft. [betrokkene 8] is eigenlijk de getuige die de verdediging in deze zaak wil en wenst te horen. Om de bewijswaarde van de verklaring van getuige A te kunnen waarderen, zou getuige [betrokkene 8] gehoord dienen te worden. Maar hij leeft niet meer.
117. Bas de Wilde heeft een zeer belangrijk proefschrift geschreven over getuigenbewijs (Stille getuigen). Hoe beslissender de verklaring is, hoe meer compensatie dient te worden geboden (paragraaf 2.8.3). Hoe hoger de strafbedreiging is, hoe meer compensatie geboden dient te worden (paragraaf 2.8.4). Hoe groter de beperking op het ondervragingsrecht is, hoe meer compensatie geboden dient te worden (paragraaf 2.8.5). Hoe potentieel minder betrouwbaar de getuige is, hoe meer compensatie geboden dient te worden (paragraaf 2.8.6).
118. Alle juridische alarmbellen zouden moeten gaan rinkelen bij de wens om juist deze verklaring in een bewijsconstructie te gebruiken. Uw hof zou dit niet moeten willen doen.
119. Nu zou nog een idee kunnen zijn dat toch ook in de zaak Al-Khawaja het EHRM de verklaring van horen zeggen van een overleden persoon voor het bewijs goedkeurde, doch dat was echt met “hakken over de sloot”. Aanvankelijk keurde het EHRM de verklaringen af. Bij de einduitspraak van de zgn. Grote Kamer waren er terecht “dissenting opinions”.
120. De zaak Al-Khawaja (een zedenzaak) mag echter niet gelijk worden gesteld met de zaak van client. Ten eerste waren daar veel meer getuigen die rechtstreeks belastend verklaarden. Daarnaast lag er naast de verklaringen van horen zeggen, ook een politieverklaring van het slachtoffer. Tevens was er een ander slachtoffer dat verklaarde. De verdediging in die zaak kreeg alle ruimte om de anderen te ondervragen. Het ondervragingsrecht werd niet aan beperkingen verbonden. Tenslotte, en dat is een zeer belangrijk punt, het EHRM lijkt, net zoals de Nederlandse rechtspraak, te accepteren dat bij bepaalde type zaken (zedenzaken), er met minder bewijs genoegen genomen mag worden. Dit speelt allemaal niet in de zaak van client.
121. Dat het EHRM nog immer echte compensatie wenst indien de bron niet zelf gehoord kan worden en in dat kader erg kritisch blijft, blijkt uit rechtspraak gewezen na de Al-Khawaja zaak.
122. Bijvoorbeeld de zaak Hümmer. Het gaat om een mishandelingszaak waarbij een man een aantal van zijn gezinsleden zou hebben aangevallen. De gezinsleden hebben later aangifte gedaan, maar beroepen zich op hun familiaire verschoningsrecht op het moment dat ze door de verdediging gehoord kunnen worden. De eerste vraag uit het model van het Hof ligt in lijn met de vorige twee zaken: een verschoningsrecht voor familieleden staat het EHRM toe. Vervolgens stelt het Hof dat de verklaringen van de familieleden van Hümmer uit het vooronderzoek van doorslaggevend belang zijn geweest voor de veroordeling. Het Hof gaat daarna uitgebreid in op de slotvraag, betreffende de aanwezigheid van compenserende factoren. De Duitse regering voert het volgende aan. Er is steunbewijs in de vorm van: de ‘spontane’ uitingen door de moeder bij de politie, verwondingen bij de broer, de verklaring van de arts over de verwondingen en de bijl die door de broer bij de politie was aangeleverd. Ook kon de verdediging de onderzoeksrechter, de agenten en de arts zien verklaren en ondervragen en zodoende de betrouwbaarheid toetsen. Tot slot had de onderzoeksrechter nog verklaard dat er geen aanwijzingen waren dat de getuigen niet naar waarheid hadden verklaard.
123. Het Hof overweegt over deze factoren achtereenvolgens dat het gaat om: verklaringen ‘van horen zeggen’ die de beschuldigingen slechts indirect ondersteunen, getuigen die inconsistent en tegenstrijdig verklaren en ‘spontane’ uitlatingen van de moeder die pas drie maanden later zijn gedaan. De arts heeft voorts niet kunnen vaststellen of de verwondingen van de broer door de bijl zijn veroorzaakt. De zus is in het geheel niet door een arts onderzocht; enig bewijs voor haar verwondingen ontbreekt dan ook. Tot slot hebben de rechters, noch de procespartijen zich zelfstandig een oordeel kunnen vormen over de betrouwbaarheid van de getuigen. Dit alles zorgt er uiteindelijk voor dat er geen goed oordeel kan worden gegeven over de betrouwbaarheid van de verklaringen. Het Straatsburgse Hof acht dat evenwel noodzakelijk. De slotsom is zodoende dat art. 6 lid 1 en 3 sub d EVRM is geschonden.
124. Ook in de Nederlandse zaak Vidgen komt het Hof tot een schending. Vidgen stond in zijn strafzaak terecht voor drugssmokkel. Bij zijn bewezenverklaring maakt de rechter gebruik van een verklaring van een medeverdachte. Later beriep – net als in de vorige zaak – de getuigende medeverdachte zich op zijn verschoningsrecht. Het Hof oordeelt daarna dat deze getuige het enige bewijs voor de bewezenverklaring vormde. Via toepassing van de nieuwe lijn stelt het EHRM vervolgens in twee zinnen een schending vast.
“Although it must be accepted that, as the Government state, reasonable attempts were made to allow the applicant to obtain answers from M., his persistence to remain silent made such questioning futile. The handicaps under which the defence laboured were therefore not offset by effective counterbalancing procedural measures.”
125. En daar draait het in deze zaak om. De vraag of voldoende compensatie gekregen is gezien het feit dat [betrokkene 8] niet gehoord kon worden. Dat is in deze niet het geval.
126. President, geacht college. Nederland is, met name na Keskin, kritischer geworden als het gaat om getuigenbewijs van niet gehoorde getuigen. Er is in de afgelopen periode een reeks van uitspraken gewezen waarin de Hoge Raad het belang van het ondervragingsrecht onderstreept. Ik verwijs naar:
Concl. A.G. D.J.M.W. Paridaens 2 februari 2021, ECLI:NL:PHR:2021:91 (conclusie na Keskin)
HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576 (Post-Keskin)
HR 25 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:765 én 768 (Post-Keskin)
HR 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:782 (Post-Keskin)
HR 14 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1253 en 1254 (Post-Keskin)
HR 12 oktober 2021, ECLL:NL:HR:2021:1494 (Post-Keskin)
HR 23 november 2021, ECLL:NL:HR:2021:1746 (Post-Keskin)
HR 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1280 (Post-Keskin, noodweer bij mishandeling)
HR 22 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:959 (Post-Keskin)
HR 11 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:693 (Post-Keskin)
HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:993 (ambtsedig opgemaakt proces-verbaal)
HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1088 (Post-Keskin, verbalisanten)
HR 30 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:477 en 494
HR 1 juni 2021, ECLLNL:HR:2021:813 (appelschriftuur)
HR 13 juli 2021, ECLLNL:HR:2021:1136 (artikel 349 lid 3 Sv)
HR 12 oktober 2021, ECLINL:HR:2021:1418
HR 29 maart 2022, ECLINL:HR:2022:341
Overigens zagen wij ook voor Keskin weleens kritische uitspraken van de Hoge Raad als het ging om getuigenbewijs, bijvoorbeeld:
HR 12 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:2
3.3.1
In de situatie dat een getuige zich van het geven van een getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen verschoont op grond van een daartoe door de wet gegeven bevoegdheid en de getuige dientengevolge weigert antwoord te geven op de vragen die de verdediging hem stelt of doet stellen, ontbreekt een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging (vgl. HR 6 juni 2017, ECLINL:HR:2017:1017). Voor dergelijke situaties heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016, met het oog op artikel 6 EVRM onder meer het volgende overwogen:
“3.2.1. (...) De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid [tot ondervraging], staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel – indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd – het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.
3.2.2.
Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van – kort gezegd – een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.
3.2.3.
Voor de in cassatie aan te leggen toets of de bewijsvoering voldoet aan het hiervoor overwogene, kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel hieromtrent nader heeft gemotiveerd. In het algemeen geldt dat voor de beoordeling van de vraag of het benodigde steunbewijs aanwezig is, niet kan worden volstaan met een op de betrouwbaarheid van de verklaring van de desbetreffende getuige toegesneden overweging.”
3.3.2
In de onderhavige zaak is de vraag aan de orde of het hiervoor bedoelde steunbewijs voor zo een verklaring van een getuige die door de verdediging niet kon worden ondervraagd, (mede) kan worden gevonden in een verklaring van een andere getuige die door de verdediging evenmin kon worden ondervraagd. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. Indien de bewezenverklaring (mede) berust op verklaringen van meerdere getuigen die door de verdediging niet konden worden ondervraagd, dient het hiervoor bedoelde steunbewijs te worden gevonden in andere bewijsmiddelen dan die verklaringen. (Vgl. EHRM 15 december 2015, nr. 9154/ 1.0 (Schatschaschwili/Duitsland), rechtsoverweging 114).
3.3.3
Het hof heelt vastgesteld dat de verdediging ten aanzien van de getuigen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om hen te ondervragen. Het hof heeft de verklaringen van deze getuigen echter wel gebruikt voor het bewijs, en in dat verband geoordeeld dat de bewezenverklaring niet in een beslissende mate steunt op de verklaring van een getuige die de verdediging niet heeft kunnen ondervragen. Daartoe heeft het hof met betrekking tot de verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] onder meer overwogen dat het “niet één, maar twee zelfstandige, belastende verklaringen [betreft], die elkaar over en weer ondersteunen”. Gelet op het voorgaande, geeft die overweging blijk van een onjuiste rechtsopvatting, nu daarin besloten ligt het oordeel van het hof dat het hiervoor bedoelde steunbewijs voor een verklaring van een getuige die door de verdediging niet kon worden ondervraagd, (mede) kan worden gevonden in een verklaring van een andere getuige die door de verdediging evenmin kon worden ondervraagd. Het cassatiemiddel is in zoverre terecht voorgesteld.”
HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1485
HR 3 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1880
HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:446 (cassatie, verkrachtingszaak)
Ook de lagere rechtspraak is kritisch.
Rb. Noord- Holland 5 juli 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:5759 (uitsluiting)
Rb. Zeeland-West-Brabant 30 juli 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3494 (bewijsuitsluiting)
Artikel 6 EVRM
Nu een belastende verklaring niet kan worden getoetst en aangevochten, rijst de vraag of nog wel sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Schending van dat recht is volgens de Hoge Raad zo ernstig dat het noodzakelijk kan zijn om te bepalen dat het bewijs waar die schending op ziet niet, mag worden gebruikt (bewijsuitsluiting).
Of in een specifiek geval waarin het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend sprake is van een schending van artikel 6 EVRM en er dus geen sprake is van een eerlijk proces, moet worden beoordeeld aan de hand van een aantal factoren, die zijn opgesomd in een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM: [Naam 5] en [Naam 6] t. VK, 15 december 2011, nrs. 26766/05 en 22228/06). Die opsomming begint met de vraag of er een legitieme reden is dat het ondervragingsrecht niet kon worden uitgeoefend. Gelet op het vorenstaande is dat in deze zaak het geval want [Naam 1] blijkt onvindbaar.
Van belang is vervolgens of de niet getoetste verklaring het enige of het beslissende bewijsmiddel is voor een bewezenverklaring en, zo ja, of er voldoende compenserende factoren zijn geboden om het gebrek te ondervangen en te zorgen dat het proces in het, geheel nog eerlijk is.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [Naam 1] en verdachte uiteenlopen. Zoals aangegeven heeft [Naam 2] ook een voor verdachte belastende verklaring afgelegd, maar hij is daar later in het verhoor bij de rechter-commissaris op teruggekomen. Daarnaast is er het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [Naam 3] en de foto betreffende de verwonding. Meer bevat het dossier niet aan belastend bewijs ten aanzien van verdachte. Voor de rechtbank is bij de beoordeling van de betrokkenheid en rol van verdachte dan ook één bewijsmiddel doorslaggevend en dat is de aangifte door [Naam 1]. Dat is namelijk het enige bewijsmiddel waaruit volgt dat [Naam 1] is gestoken met een mes door verdachte. De niet getoetste verklaring is naar het oordeel van de rechtbank dan ook beslissend voor een bewezenverklaring.
Dan volgt dus de vraag of er voldoende compenserende maatregelen zijn geboden om te zorgen dat verdachte toch een eerlijk proces heeft gehad doordat de verdediging op andere manieren dan door ondervraging van [Naam 1] de betrouwbaarheid van diens verklaring kon toetsen.
De verklaring van [Naam 1] is voor een bewezenverklaring beslissend en dat betekent dat de verdediging voldoende moet worden gecompenseerd voor het ontbreken van het bevragingsrecht om nog te kunnen spreken van een eerlijk proces. Wat in deze zaak als compensatie zou kunnen worden beschouwd, is dat wat in het dossier zit, te weten de foto van de verwonding van [Naam 1] en het proces-verbaal van bevindingen, van verbalisant [Naam 3]. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de betrouwbaarheid van de verklaring van [Naam 1] op wezenlijke punten te kunnen toetsen. De conclusie is dan ook dat de verdediging niet voldoende compensatie is geboden. Dat betekent dat het gebruik van de verklaring van [Naam 1] zou leiden tot een oneerlijk proces (schending van artikel 6 EVRM). De rechtbank zal die verklaring daarom uitsluiten van het bewijs.
Conclusie en gevolg
Met het uitsluiten van de verklaring van [Naam 1], is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs overblijft dat verdachte [Naam 1] met een mes gestoken heeft. Evenmin is er voldoende wettig bewijs dat verdachte hem en/of [Naam 2] met een mes bedreigd heeft. De rechtbank zal verdachte dan ook van de feiten 1 en 3 vrijspreken.
127. President, geacht college. Client dient te worden vrijgesproken.”
11. Op de terechtzitting hebben de raadslieden van de verdachte in aanvulling op het voorgaande nog het een en ander naar voren gebracht. Daarover is het volgende in het proces-verbaal gerelateerd:
“Raadsman mr. Roethof deelt in aanvulling daarop – zakelijk weergegeven – mede:
De kop op pagina 20 had evengoed kunnen zijn: Getuige A vertelt een niet-kloppend scenario aan de politie. De vader heeft belangrijke kleding vernietigd. Het gaat om een levensdelict. Vaststaat dat daar meerdere personen bij betrokken zijn. Zou een vader van zijn zoon zeggen dat die iemand heeft vermoord? In theorie heeft de vader een hele goede prikkel om de nagedachtenis van zijn kind zo netjes en schoon mogelijk te houden.
Als je als kind iets hebt gedaan wat niet kan, geef je dat dan direct volmondig toe wat je verkeerd hebt gedaan? Of is het misschien toch zo dat je je een beetje verschuild achter anderen. Bij het wegen van de verklaring van getuige A is voorzichtigheid troef.
[…]
Raadsman mr. Roethof vervolgt met het voordragen van de pleitnota en deelt in aanvulling daarop – zakelijk weergegeven – mede:
De verklaring van getuige A bevat te veel tegenstrijdigheden, te veel zaken die niet kloppen en is een te groot risico om als bewijs te gebruiken.
Paragraaf 110: Het doet mij deugd om te zien dat het OM kennelijk ook ziet en doorheeft dat dit wel een belangrijk punt is. En in een zaak die al zo lang loopt, wordt subsidiair gevraagd om aanhouding totdat er in de zaak Eris een uitspraak is. Het OM begrijpt heel goed waar de schoen in deze zaak wringt. Het zou over de grens gaan indien wij in deze zaak de verklaring van getuige A voor het bewijs gebruiken.
Paragraaf 113: In deze zaak heeft de huidige verdediging getuige A niet kunnen horen. Het verhoor van getuige A in eerste aanleg was omringd met grote beperkingen. De getuige bevond zich op een andere locatie, was geschminkt en droeg een pruik. Door het verhoor via een videoverbinding mist een groot deel van de mimiek. Hierdoor kan je letterlijk zijn angstzweet en handgebaren niet zien. Hierdoor is de verdediging in het ondervragingsrecht beperkt.
Paragraaf 125: De verklaring van [betrokkene 8] via getuige A mag dan ook niet in de bewijsconstructie worden gebruikt.
Paragraaf 126: Na Keskin is in Nederland ook het besef doorgedrongen dat we niet zo gemakkelijk met getuigenbewijs mogen omgaan.
Paragraaf 127: De verklaring van getuige A mag niet op deze manier, niet nu, niet na dit proces, een plekje in de bewijsconstructie vinden. Dan zal cliënt moeten worden vrijgesproken van de tenlastegelegde moord. Zonder getuige A geen bewezenverklaring. Twee belangrijke pijlers voor de vrijspraak zijn: de verklaring getuige A is niet bruikbaar voor het bewijs en het DNA is in het kader van het besmettingsgevaar niet bruikbaar voor het bewijs.
[…]
De raadslieden krijgen de gelegenheid tot dupliek en mr. Boorsma deelt – zakelijk weergegeven – mede:
[…]
De politie heeft wel mogelijkheden gehad om de belangrijke getuige A ongehinderd en ongeschminkt kritisch te ondervragen. De verdediging heeft die mogelijkheid niet gehad. Afgevraagd kan worden of er dan nog sprake is geweest van voldoende equality of arms.
Mr. Roethof deelt in aanvulling – zakelijk weergegeven – mede:
[…]
Ten aanzien van Sole or decisive: De advocaat-generaal geeft aan dat het enige punt dat in dit kader zou spelen het schminken van getuige A is. Maar dat klopt niet. Het gaat ook om een verhoor van een getuige via een cameraverbinding en van wie de identiteit niet zou blijken. Dit zijn en blijven beperkingen. En elke beperking in een zaak waarin de belangen zo groot zijn is een beperking te veel. In deze zaak zou het uitluisteren van het verhoor dan een compenserende factor zijn. Het EHRM heeft in zaken het uitluisteren van verhoren meegewogen als compenserende zaken, maar in veel zaken werd dat niet voldoende gevonden. De verdediging betwist niet dat wat de getuige heeft verklaard verkeerd is neergelegd in een proces-verbaal. Dan zou het uitluisteren compensatie zijn. Maar daar gaat het niet om. Het gaat erom dat de inhoud van de verklaring van [betrokkene 8] die getuige A naar ons brengt niet klopt en dat de verdediging dat nader wil onderzoeken. En door alleen getuige A, met ook nog beperkingen, te kunnen horen, heeft de verdediging te weinig compenserende factoren geboden gekregen. En daarom kan de via getuige A tot ons gekomen verklaring van [betrokkene 8] niet voor het bewijs worden gebruikt. De verdediging heeft geprobeerd duidelijk te maken daar waar het over het delict zelf gaat, het schieten op de plaats delict, het aangetroffen DNA van cliënt niets zegt. Het was een ander verhaal geweest als er op een huls DNA van cliënt was aangetroffen. Op de dop van de colafles is DNA van cliënt aangetroffen en dat zou betekenen dat hij geen handschoenen aanhad. Maar op het wapen is geen DNA van cliënt aangetroffen. Er zijn twijfels en door het beperkt kunnen horen van getuige A zijn die twijfels niet weggenomen en dan is de enige mogelijke conclusie vrijspraak.”
De bespreking van het middel
12. Het middel keert zich, zoals gezegd, tegen het gebruik van de belastende verklaring van getuige A voor het bewijs van de moord op [slachtoffer] .
13. Getuige A heeft onder meer verklaard over uitlatingen van [betrokkene 8] over de moord op [slachtoffer] . [betrokkene 8] zou tegen getuige A hebben gezegd dat hij degene was die op de bewuste dag de auto bestuurde en dat de verdachte en medeverdachte [betrokkene 2] degenen zijn geweest die hebben geschoten op [slachtoffer] . [betrokkene 8] is kort daarna overleden, reden waarom hij niet als verdachte of getuige kon worden gehoord in het strafrechtelijk onderzoek.
14. In hoger beroep is door de verdediging het standpunt ingenomen dat de verklaring van getuige A niet voor het bewijs mag worden gebezigd, nu de verdediging niet de bron van deze zogeheten de auditu- of hearsay-verklaring ( [betrokkene 8] ) heeft kunnen ondervragen.
15. Het hof heeft de betreffende verklaring echter wel tot het bewijs gebezigd voor de moord op [slachtoffer] .2.Daartoe houden de overwegingen van het hof – mede door bevestiging van de gronden van het vonnis in eerste aanleg – in dat de verdediging weliswaar niet ten volle gebruik heeft kunnen maken van haar ondervragingsrecht, maar dat het gebruik van deze verklaring voor de bewezenverklaring niet in strijd is met art. 6 EVRM, nu de bewezenverklaring niet ‘sole or decisive’ is gebaseerd op deze verklaring en in de strafrechtelijke procedure voldoende compensatie is geboden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
16. Geklaagd wordt dat het gebruik van deze verklaring voor het bewijs in strijd is met art. 6 EVRM. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het hof weliswaar de juiste maatstaf heeft gehanteerd, maar deze te beperkt heeft uitgelegd door te oordelen dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate steunt op de verklaring van getuige A. Voorts bestrijdt de steller van het middel het oordeel van het hof dat de beperking van het ondervragingsrecht van de verdediging voldoende is gecompenseerd.
17. Het middel berust kennelijk in navolging van het verweer van de verdediging ter ’s hofs terechtzitting op de stellingname dat het toetsingskader van het EHRM ten aanzien van niet-ondervraagde getuigen hier van toepassing is, zoals uiteengezet in onder meer de zaak Schatschaschwili.3.Die opvatting vindt echter geen steun in het recht. Dit toetsingskader geldt voor gevallen waarin de verdachte niet een (adequate en behoorlijke) gelegenheid heeft gehad tot het ondervragen van een getuige à charge die een belastende verklaring heeft afgelegd.4.Een dergelijke situatie doet zich te dezen niet voor. [betrokkene 8] was al overleden en had in deze zaak geen enkele verklaring afgelegd, laat staan een belastende. Het gaat hier om de verklaring van getuige A, en dit is nu juist wél een getuige die een verklaring heeft afgelegd waarbij de verdediging aanwezig was en daarbij antwoord heeft gegeven op vragen van die zijde.
18. Blijkens de stukken van het geding is getuige A namelijk in eerste aanleg bij de rechter-commissaris gehoord in aanwezigheid van de verdediging,5.die daarbij ruim de gelegenheid heeft gekregen vragen te stellen, zodat in dit verband geen sprake is (geweest) van een beperking van haar ondervragingsrecht (ik kom daarop terug in randnummer 20). Daaraan doet niet af dat de bron van de uitlatingen waarover getuige A heeft verklaard, [betrokkene 8] , al was overleden en om die reden noch door de verdediging, noch door de opsporingsautoriteiten in dit opsporingsonderzoek als verdachte of getuige kon worden gehoord. Naar het mij voorkomt had het hof bij de beoordeling van het gebruik van de verklaring van getuige A voor het bewijs dan ook niet hoeven toetsen aan het voormelde, aan het EHRM-arrest Schatschaschwili ontleende, toetsingskader. Voor zover het middel daartegen opkomt, is het naar mijn mening vergeefs voorgesteld.
19. Dat laat onverlet dat het gebruik van de auditu- of hearsay-verklaringen niet onbegrensd is. Reeds in 1926 overwoog de Hoge Raad in het zogenoemde de auditu-arrest van 20 december, ECLI:NL:HR:1926:BG9435, NJ 1927, p. 85 in dat verband:
“Overwegende dat eenerzijds niet valt te ontkennen, dat verklaringen van hooren zeggen in vele gevallen slechts van zeer betrekkelijke waarde zullen zijn en dus met de uiterste behoedzaamheid moeten worden beschouwd, waarbij de rechter zich er steeds nauwkeurig rekenschap van heeft te geven, waartoe bij zulke getuigenissen de inhoud der eigen waarneming van den getuige is beperkt, doch anderzijds niet is in te zien, waarom de rechter met dergelijke verklaringen in het geheel geen rekening zou mogen houden, te minder omdat, ook waar het andere dan de hier bedoelde verklaringen betreft, de rechter doorloopend tot taak heeft de waarde van het hem voorgelegde bewijsmateriaal niet anders dan met de uiterste zorg en nauwkeurigheid na te gaan;”
20. De rechter dient aldus behoedzaamheid te betrachten bij het bezigen van dergelijke verklaringen voor het bewijs. Dat heeft het hof in het voorliggende geval naar mijn inzicht gedaan. Het hof heeft zich ten aanzien van het bewijsgebruik van de verklaringen van getuige A verenigd met de overwegingen van de rechtbank en deze overwegingen aangevuld. Dit een en ander houdt in dat de verklaring van getuige A weliswaar een belangrijke verklaring betreft, maar dat het niet zo is dat de bewezenverklaring uitsluitend of in beslissende mate op die verklaring is gebaseerd. Ook is stilgestaan bij het feit dat de verdediging opnames van de politieverhoren van getuige A heeft kunnen beluisteren en toegang had tot woordelijke uitwerkingen van deze verhoren, alsook dat de verdediging bij het verhoor van de getuige door de rechter-commissaris aanwezig is geweest en de getuige daar uitgebreid heeft kunnen bevragen. Ook was voor de verdediging duidelijk in welke relatie getuige A tot [betrokkene 8] stond, zodat de omstandigheid dat getuige A ten tijde van het horen geschminkt was en het horen via een video-verbinding verliep, geen wezenlijke beperking van het ondervragingsrecht oplevert. Voorts zijn slechts die onderdelen van de verklaring van getuige A gebruikt die worden bevestigd in objectief en/of technisch bewijs. Daarnaast is – hier met name belangrijk – door het hof gerespondeerd op de vraagtekens die de verdediging heeft geplaatst bij de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige A. In dat verband heeft het hof onder meer betekenis toegekend aan het feit dat deze getuige direct na het overlijden van [betrokkene 8] heeft verklaard over (bij [betrokkene 8] aanwezige) daderwetenschap, hetgeen hem via het onderzoeksteam nog niet ter ore kon zijn gekomen. Voorts heeft de rechtbank in haar door het hof bevestigde overwegingen tot uitdrukking gebracht waarom zij het door de verdediging geschetste scenario dat getuige A en/of [betrokkene 8] een motief hadden om over de verdachte en de medeverdachte [betrokkene 2] belastend te verklaren, terwijl zij niet bij de liquidatie betrokken zouden zijn, niet aannemelijk heeft geacht.
21. Alles overziend heeft het hof er aldus blijk van gegeven de nodige behoedzaamheid te hebben betracht bij het gebruik van de verklaring van getuige A voor het bewijs en heeft het hof de bezwaren van de verdediging ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring voldoende onderbouwd weerlegd. Tegen die achtergrond levert het gebruik van de verklaring van getuige A voor het bewijs – wat er ook zij van de gronden waarop dat oordeel steunt – geen strijd op met art. 6 EVRM. Ik merk nog op, dat het hof (hoe dan ook) heeft geoordeeld dat de procedure in deze zaak als overall fair kan worden aangemerkt en dat het gebruik van de verklaring van getuige A voor de bewezenverklaring niet in strijd is met art. 6 EVRM.
22. Voor zover het middel tevens de klacht bedoelt te bevatten dat de verklaring van getuige A onvoldoende steun vindt in de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen, gaat ook die klacht niet op. Voor de redenen daarvoor verwijs ik naar mijn bespreking van het eerste middel (hoofdstuk V).
23. Het tweede middel faalt.
IV. Het vierde middel en de bespreking daarvan
Het middel
24. Het vierde middel komt op tegen het oordeel van het hof over het gebruik voor het bewijs van de resultaten van het DNA-onderzoek dat is verricht aan biologische sporen die zijn aangetroffen op de dop van de colafles en de sporttas.
Het verweer van de verdediging
25. Tijdens de terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2022 heeft zich, blijkens meergenoemd proces-verbaal van die zitting, onder meer het volgende voorgedaan:
“De verdachte verklaart – zakelijk weergegeven – :
[…].
Het klopt ook dat er op een hengsel van een tas en de dop van een colafles DNA van mij is aangetroffen. Het klopt dat ik eerder heb verklaard dat dit komt omdat er sprake is geweest van overdracht van mijn DNA. Dat zou best kunnen. Het klopt dat ik [betrokkene 3] en [betrokkene 4] niet ken. Ik heb hoger beroep ingesteld, omdat de beschuldigingen jegens mij pertinent onjuist zijn. Iemand heeft mij de zwarte piet toegeschoven. Dat is de reden dat ik in hoger beroep ben gegaan.
[…]
De verdachte verklaart – zakelijk weergegeven – :
Het zou kunnen dat ik een keer in die Skoda Fabia heb gezeten, niet wetende dat die auto gestolen zou kunnen zijn. Ik heb vanuit het dossier kennis genomen van die Skoda Fabia. Maar ik herinner mij niet concreet of ik specifiek in die auto heb gezeten. Ik herinner mij niet of ik aan de autoradio heb gezeten. Als je in een auto zit raak je van alles aan.
Ik heb ook kennis genomen van de rapporten van deskundige Van Koppen.
[…]
In antwoord op vragen van mr. Roethof verklaart de verdachte – zakelijk weergegeven – :
[…]
Het klopt dat er in de Audi op een hengsel van een sporttas en de dop van een colafles DNA van mij is aangetroffen. Het was een enorme shock voor mij om daarvan kennis te nemen. Ik ben geen DNA-expert en heb geen flauw idee hoe mijn DNA zich kan verspreiden en daar terechtgekomen kan zijn. Nee, ik heb nog nooit in een Audi gezeten.”
26. De raadslieden van de verdachte hebben ter terechtzitting overeenkomstig meergenoemde pleitnota voorts het volgende naar voren gebracht (hier weergegeven zonder de voetnoten):
“DNA & CHRONOLOGIE: VOLDOENDE VOLGENS RECHTBANK
40. De redenering in dossier en van de rechtbank is als volgt:
a. Er is op 12 januari een Audi als vluchtwagen gebruikt. Deze ‘vluchtAudi’ is een Amersfoortse Audi (chassisnummer) met de valse kentekenplaten [kenteken 2] van de Audi van Verbruggen uit het dorp Puiflijk. Volgens technisch onderzoek zijn de [kenteken 2] -kentekenplaten van dezelfde stempelaar of pons afkomstig als de [kenteken 5] van de [a-straat] ‘spotAudi’.
b. De vluchtAudi heeft volgens [betrokkene 1] een ontmoeting gehad met een zwartkleurige SEAT [kenteken 6] .
c. Een gestolen SEAT met vals kenteken [kenteken 6] is aangetroffen vlakbij een loods in Landsmeer.
d. In de Landsmeerse loods werden colaflessen met rode dop gevonden gevuld met benzine. Er waren aanstekers soortgelijk aan de aansteker die later bij de in de brand gestoken vluchtaudi is aangetroffen.
e. In de Landsmeerse loods werden de juiste kentekenpapieren gevonden van de vluchtaudi en van de SEAT.
f. Op de bivakmuts en de aansteker bij de vluchtaudi is DNA van [betrokkene 2] .
g. [betrokkene 2] verklaart dat een ander de dop van de fles heeft opengeschroefd waar de benzine in zat.
h. Op de dop zit een mengprofiel van [verdachte] .
i. [betrokkene 2] verklaart dat hij niet de dop van de colafles heeft gedraaid.
j. In de vluchtaudi lag een sporttas met daarop ook een mengprofiel van [verdachte] . In de sporttas kun je wapens verstoppen.
k. Een Zastava en een R90-pistool zijn langs de vluchtroute van de Audi gedumpt in een gracht bij Fort Blauwkapel. Getuige A bevestigt dit verhaal.
l. De munitiedelen in het portiek bevestigen dat deze munitie met de nabij de uitgebrande auto in de gracht aangetroffen Zastava is verschoten.
m. Kortom: via de link tussen hulzen in het portiek, de direct daarna uitgebrande auto op de [a-straat] , de bij de hulzen horende Zastava in de gracht bij Fort Blauwkapel en het DNA van [verdachte] en [betrokkene 2] op de tas, bivakmuts en dop komt de rechtbank tot de conclusie dat [betrokkene 2] én [verdachte] samen met [betrokkene 8] betrokken zijn geweest bij de moord op [slachtoffer] .
n. Dat is volgens de rechtbank op zichzelf al voldoende, en wordt verder ondersteund door de verklaring van getuige A, zo is de bewijsredenering.
NIET [verdachte] VOLGENS [betrokkene 2]
41. “Mijn neef is naar me toe gekomen, [betrokkene 8] die is overleden, die heeft gevraagd om een auto te verbranden voor 500 euro, ik heb een paar dagen nagedacht, toen na een paar dagen, ik zei is goed, toen heeft hij me opgehaald en meegenomen naar Utrecht, daar stond een Audi, ik ben ingestapt en hij heeft gezegd waar de flessen en de aansteker lagen. Die aansteker lag in het dashboard en de flessen op de achterbank, ik ging in een andere blauwe auto zitten en moest op hem wachten, hij reed weg en een tijd later kwam hij aanrijden, hij kwam naar de auto toe, ik ben uitgestapt en ik deed wat hij heeft gevraagd, toen zijn we naar Amsterdam gereden, Osdorp en daar de auto achter gelaten, later is de auto daar ook in brand gestoken en hij heeft me naar huis gebracht.”
42. Samengevat verklaart hij voorts dat hij met [betrokkene 8] en een derde persoon naar Utrecht is gereden en de Audi daar in de brand heeft gestoken.
43. Bij de RHC beroept hij zich voornamelijk op zijn verschoningsrecht. Er is echter één verklaring die voor de verdediging wezenlijk van belang is.
a. [verdachte] heb ik niet die colaflessen zien gebruiken. U, advocaat-generaal, vraagt mij of [verdachte] hierbij was. [verdachte] was niet bij het branden, voor de rest heb ik geen weet. Ik beroep mij op mijn verschoningsrecht.
44. Conclusie: hij, [betrokkene 8] en een derde persoon zijn betrokken geweest bij het in de brand steken van de auto, maar [verdachte] was er niet bij.
45. Nu kan gezegd worden dat [betrokkene 2] wel heel erg beperkt verklaart. Hij laat vele vragen onbeantwoord. [betrokkene 2] heeft echter hetzelfde probleem als cliënt, misschien nog wel meer: 1) als hij te veel verklaart, lopen hij of zijn familie mogelijk grote risico’s 2) ook [betrokkene 2] is verdachte in Eris.
46. De verklaring van [betrokkene 2] bij de RHC is in de optiek van de verdediging van eminent belang. We kunnen er niet omheen; client was er volgens hem niet bij in Utrecht. Het is ontlastend. Het haalt client weg van de PD. Als hij daar niet bij was, kan hij ook niet de schutter zijn geweest, dan wel de persoon die samen met de schutter (als we van 2 personen zouden moeten uitgaan), naar het portiek waar de aanslag plaatsvond, is gerend.
47. Eerder nog werd het gegeven dat [betrokkene 2] niet ontlastend over client verklaarde, als belastend gezien. [betrokkene 2] heeft en had er geen enkel belang bij om ontlastend over cliënt te verklaren. De vriendschap tussen beiden is niet meer. In de zaak Eris is er informatie naar boven gekomen waaruit naar voren komt dat er ook geen enkel vertrouwen is richting client van de kant van [betrokkene 2] . [betrokkene 2] die zijn hoger beroep heeft ingetrokken, kan er niets mee winnen. Toch doet hij het thans. Het is een verklaring die tot stand is gekomen zonder dat client hier enige invloed op heeft kunnen uitoefenen. Het noopt ons tot het nog voorzichtiger beschouwen van het bewijs.
48. Getuige A lijkt bovendien te verklaren dat [betrokkene 8] bij het verbranden betrokken is geweest.
a. [betrokkene 8] heelt verteld dat ze twee auto's in brand hebben gestoken. Ze zijn vanuit Utrecht naar Amsterdam weggereden. Daarna hebben ze de eerste auto in de brand gestoken. Daarna hebben ze een tweede auto in brand gestoken. Daarbij had [betrokkene 8] een deur of een raam open gelaten waardoor de auto niet goed verbrand is.
49. Dat is van belang vanwege de alternatieve benadering dat via [betrokkene 8] of via [betrokkene 2] DNA van [verdachte] is overgedragen. Als dit is wat getuige A heeft gehoord, dan bevestigt dit dat [betrokkene 8] zelf ook een actieve rol heeft gehad bij het verbranden. Het onderstreept dat er DNA door [betrokkene 8] kan zijn overgedragen op andere plekken.
50. Evengoed kan DNA via [betrokkene 2] zijn overgedragen, zoals gezegd.
51. Want dat moeten wij in ogenschouw houden. Dat mogen wij niet vergeten. Zowel [betrokkene 2] als [betrokkene 8] hadden in deze periode veelvuldig contact met client. Ze zagen en spraken elkaar vaak. En als je elkaar vaak ziet en veel met elkaar optrekt, is er een reële kans dat DNA van jou via die derden met wie je optrekt, kan worden overgedragen op voorwerpen die hen aanraken. Ik kom daar straks op terug.
DE WAARDE VAN DNA-BEWIJS IN AUTO’S: BEPERKT
52. Er is een roemruchte zaak die u te denken zou moeten geven (clip2).
53. Er is op twee plaatsen DNA-bewijs gevonden in de vluchtaudi
a. AAKA2150NL, bemonstering Coca Cola dop (AAKA2149NL), DNA-mengprofiel, minimaal 2 personen, waarbij het tenminste 10 miljoen maal waarschijnlijker is dat het DNA afkomstig is van [verdachte] , en één willekeurige onbekende persoon
b. AAKL6738NL, Sporttas achterbank Audi A5 DNA-mengprofiel, minimaal 2 personen, waarbij het tenminste 1 miljard maal waarschijnlijker is dat het DNA afkomstig is van [verdachte] , en één willekeurige onbekende persoon
54. Ten eerste merkt de verdediging op dat op één van de hulzen (spoor AAFA2140NL, p. 3607) een biologisch DNA spoor is gevonden, onvolledig, dat met niemand in het onderzoek overeenkomt.
a. Kan dit een andere man zijn dan [verdachte] of [betrokkene 2] die in het portiek was?
b. Als zijn DNA op de huls zit, is hij dan betrokken, of juist niet betrokken?
55. Ten tweede blijkt uit het proces-verbaal (p.3816) dat het hengsel van de tas in de tas hing. De verbalisant: “Nadat het portier rechts achter was geopend werd de tas op de achterbank door mij veiliggesteld. Ik zag dat de schouderband van de tas in de lege tas hing en hierdoor enigszins beschermd was tegen de hitte inwerking tijdens de brand.”
a. Zorgt hitte dat DNA-materiaal door de auto heen wervelt?
b. Kan DNA in de tas het hengsel hebben bevuild?
c. Kan de fles in de tas hebben gelegen; en is DNA dus van dezelfde secundaire bron afkomstig?
56. Ten derde gaat het bij de dop en het hengsel om een mengprofiel met tenminste één andere persoon. Tenminste. Een discussie, in eerste aanleg en hier herhaald, is de vraag wanneer er nu overdracht heeft plaatsgevonden. Het NFI-rapport zegt dat het onbekend is wanneer de primaire overdracht van [verdachte] op één van de andere verdachten kan hebben plaatsgevonden.
a. Het is wel bekend dat het gaat om een minimale hoeveelheid aangetroffen DNA op de coladop, waarbij geen hoofddonor en minordonor zijn afgeleid uit een onvolledig mengprofiel van minimaal twee personen. Op basis van deze gegevens acht IFS de kans op indirecte overdracht via een ander persoon op de dop en de hengsels van de tas even waarschijnlijk als de kans op directe overdracht.
b. Het biologisch materiaal op de tas is onbekend.
c. Het biologisch materiaal op de dop is epitheel, maar dat zou zowel van [verdachte] kunnen zijn als van de onbekende andere persoon of personen.
d. Op 11 mei bevestigt Kokshoorn nog eens, expliciet dat er geen hoofd- of subdonor is. Beiden dragen evenveel bij.
57. Ten vierde zegt het vergelijkbare onderzoek naar de sporttas van [betrokkene 3] dat je voorzichtig moet zijn met DNA op sporttashengsels. Op p. 4719 wordt gesproken over monster AAKLB669NL#01 (gehele hengsel van sporttas AAKL8664NL) en AAKLS6TONL#01 (het gehele hengsel en klittenbandhoes van sporttas AAKL866NL). Er is een hoofdprofiel van [betrokkene 3] en profielen van zes andere mensen. En een onbekende vrouw.
a. Geen van deze zes personen kan herleid worden tot de aanslagpoging van de veertiende. Zijn ze toch verdacht?
b. Hoe komt het DNA-profiel van een onbekende vrouw in deze auto? In het onderzoek komen geen vrouwen voor. Het lijkt niet de vrouw [betrokkene 13] te zijn die [betrokkene 14] heeft gereden, want die heeft nooit in de auto bij [betrokkene 3] gezeten en zij heeft haar DNA afgestaan.
c. Als nu in de auto van [betrokkene 3] onbekend DNA van niet betrokken personen wordt gevonden, waarom is het DNA van [verdachte] in de Audi wel doorslaggevend?
58. Ten vijfde is DNA-bewijs in auto’s zwak.
a. In het artikel Prevalence of DNA is vehicles: Linking an item away from a vehicle to occupancy of the vehichle werden vijf auto's van vijf verschillende eigenaren ieder door drie verschillende gastchauffeurs een half uur bestuurd. Direct daarna werden beide handen en autosleutels bemonsterd op DNA. Totaal 15 ritten, totaal 30 bemonsterde handen: Op 13 handen van gastbestuurders zat het DNA van de eigenaar.
b. Op 4 van de 15 sleutels (die maar kort waren vastgehouden) zat het DNA van de gastbestuurder maar overwegend zat daar het DNA van de auto-eigenaar op, zoals te verwachten valt.
c. In vier gevallen werd DNA van een medebewoner van de auto-eigenaar aangetroffen, waarvan de helft van de gevallen als hoofdprofiel (!) In één geval waren er meer dan 5 donoren, in meerdere gevallen waren er meer onbekende donoren.
d. In het artikel Prevalence of DNA is vehicles: Persistence of DNA from a temporary driver after reuse by its regular driver on items less commonly targeted beschrijft vervolgonderzoek met dezelfde opzet waarbij andere locaties in de auto zijn onderzocht, zoals dashboardknoppen, radio, middensteun etc.
e. DNA van de partner/medebewoner van de auto-eigenaar werd vaak gevonden op en rond de bijrijdersplaats, ook als die niet recent in de auto was geweest, totaal in 21 gevallen, in 2 gevallen tot een week erna.
f. Er werd vaak DNA van onbekenden gevonden, in 7 gevallen als enig profiel.
g. In DNA within cars: prevalence of DNA from driver, passenger and others on steering wheels werden vier auto's grondig DNA-bemonsterd op alleen het stuur. In auto 1 werd op het stuur het DNA ontdekt van een passagier die niet zelf gereden had. “As the person had not driven the car it is likely that their DNA was deposited on the steering wheel indirectly through prior contact, with the driver or shared items.” In de tweede auto werd op het stuur het DNA van de partner van de eigenaar gevonden, alsmede het DNA van een vriend die langer dan een maand geleden in de auto gezeten had, door indirecte overdracht. In de derde auto zat op het stuur DNA van een vriend die een uur in de auto gereden had, ongeveer een maand eerder, en verder het DNA van een passagier die tien dagen eerder in de auto had gezeten. In de vierde auto werd het DNA aangetroffen van een partner van de eigenaar en van de vorige passagier.
h. In tien van de twintig monsters zat DNA van een onbekende.
i. Conclusie van de studie: “non-self DNA acquired by drivers is transferred to their steering wheel. This foreign DNA often includes DNA from close associates, especially co-resident partners that may have been acquired by the driver prior to entering a car DNA from other associates such as friends/passengers may also be indirectly transferred to the steering wheel via the driver.”
j. Ook in Nederland heeft een vergelijkbaar onderzoek (door het NFI) plaatsgevonden, dat de bovenstaande bevindingen bevestigde. Uit dit onderzoek is gebleken dat een bepaalde proefpersoon zelfs na drie ritten in een auto geen DNA had achtergelaten, terwijl het DNA van anderen die hele kort in de auto gezeten hadden, nog heel lang na dato vindbaar was. “De één laat meer DNA achter dan de ander, dat is bekend. Maar deze persoon houdt het stuur toch een halfuur met blote handen vast. Het feit dat je geen DNA aantreft, betekent dus niet per definitie dat je niet in die auto hebt gezeten.”
k. Het is dus een grove misvatting te denken dat méér DNA automatisch betekent méér grond voor verdenking. Het feit dat een bepaald DNA-spoor beter van kwaliteit is en/of veelvuldiger gevonden wordt dan andere sporen betekent geenszins dat het dan om een daderspoor moet gaan, maar kan ook als oorzaak hebben dat de donor van die andere sporen (de werkelijke dader) een ‘zwakkere shedder’ is en/of vóór het plegen van het delict net zijn handen had gewassen of handschoenen droeg (zoals dat bij dit soort zaken standaard het geval is), of dat het DNA van die persoon door omstandigheden niet meer traceerbaar is.
l. Uit een door het Engelse FSS uitgevoerd onderzoek (Murray e.a., FSS) blijkt dat er een dermate grote variatie zit in de overdracht van aanraaksporen DNA, dat sommige personen al na 10 seconden een compleet profiel achterlaten (good shredders) terwijl anderen slechts minimale kenmerken zullen achterlaten. Ook wanneer het DNA van een good shredder indirect wordt overgebracht via een bad shredder, zal het DNA van de good shredder overheersen en het DNA van de bad shredder zelfs geheel maskeren.
m. Bovendien blijkt uit het werk van Taylor e.a. dat de belangrijkste factor die iemand tot een good shredder voor aanraaksporen maakt, is of de betreffende persoon recentelijk contact heeft gehad met de lichaamsopeningen van het hoofd; dus of deze persoon bijvoorbeeld kort geleden met de hand bij de mond is geweest. Bij een colaflesje ligt dat in de lijn der verwachtingen.
59. Ten zesde is DNA ‘besmettelijk’.
a. In Could Secondary DNA Transfer Falsely Place Someone at the Scene of A Crime schudden twaalf proefpersonen elkaar gedurende twee minuten de hand. Ze gebruikten vervolgens 24 messen, van twee verschillende huishoudelijke types. Messen werden steeds maar door één persoon vastgehouden. De allerhoogste hygiënische maatregelen waren van kracht. Uiteindelijk bleek dat onder deze gecontroleerde laboratorium-omstandigheden in 85% van de gevallen DNA op het mes werd aangetroffen dat van de ander was, degene die niet zelf het mes had aangeraakt. In een op de vijf gevallen was de geïdentificeerde tweede persoon volgens het DNA-onderzoek de hoofddonor of soms de enige donor. Criminal Legal News van het Human Rights Defense Center geeft een samenvatting van nog ander onderzoek:
i. In another van Oorschot experiment, 50 percent of a group who shared a jug of juice – but did not touch each other – wound up with another’s DNA on their hand.
ii. In a 2016 study, British forensic researcher Peter Gil found DNA on 75 percent of his lab’s crime scene tools, including cameras, measuring tapes, and gloves.
iii. Researchers have found that DNA can transfer through non-intimate contact from the hands of one individual to another person’s penis during urination.
iv. Researchers Graham and Rutty found that in more than 50 percent of individuals tested, someone else’s DNA was on their neck.
v. Researchers have found that 1 in 5 people have traces of someone else’s DNA under their fingernails.
vi. A 2016 study out of Canada found that a father’s DNA is often found on his daughter’s clean underwear, and in some-cases, a fragment of his sperm is there as well (presumably from the mixture of laundry in a washing machine).
vi. A study published in the International Journal of Legal Medicine found that a person could transfer DNA from a cloth that had been rubbed across someone else’s neck onto an object that he or she never touched.
60. Indirecte overdracht van of via de weekendtas is een niet uit te sluiten mogelijkheid:
a. Getuige A verklaart in het ERIS-verhoor: Naar mij kwam hij met een weekendtas; daar had hij zijn spullen natuurlijk in. Dat is wat ik weet.” En op vragen over de omgang tussen [betrokkene 8] en [verdachte] : “Eerst gingen ze veel met elkaar om, toen kreeg [betrokkene 8] een relatie met [betrokkene 15] en werd het minder en later werd het nog minder, toen het gebeurd was.”
b. Het hengsel heeft in de tas gehangen. DNA uit het binnenste van de tas kan op het hengsel zijn gekomen.
c. Als de colafles op of tegen het hengsel aan heeft gelegen, dan zijn de tas en de colafles door elkaar ‘besmet’ met [verdachte] DNA.
61. Verder kun je op geen enkele manier uitsluiten dat DNA van [verdachte] vla [betrokkene 2] op de colafles is gekomen.
IN HET ALGEMEEN GEEFT DNA ONTERECHT ZEKERHEID
62. De voorbeelden zijn legio, er is zelfs een Wikipedia-pagina over: NB: we halen het niet aan vanuit een vooringenomen complotidee dat de politie of NFI voor vervuiling heeft gezorgd in deze zaak, maar om te laten zien hoe vaak het voorkomt dat objectief onverdachte personen als verdachte worden aangemerkt door DNA-bewijs.
a. De zaak Meredith Kercher/Amanda Knox: wetenschappers lieten zien hoe gemakkelijk daar secundaire overdracht kon plaatsvinden. Er is meer kritische bespreking.
b. Een veel genoemd voorbeeld van contaminatie komt van de zaak betreffende de ‘Phantom of Heillbronn’, ooit beschouwd als de gevaarlijkste vrouw van Duitsland. Ze werd aan zes moorden op basis van DNA gekoppeld. Achteraf bleek dat met vervuilde swaps gewerkt was waardoor keer op keer haar DNA werd geplant op het bewijsmateriaal.
c. De Adam Scott-zaak: De twintigjarige Adam Scott werd beschuldigd van de verkrachting van een vrouw nadat zijn speeksel opkwam op een plastic bakje dat werd hergebruikt. Hij zat vijf maanden onterecht vast.
d. De moord die reisde door de tijd: Twee vrouwen, allebei vermoord in Engeland in 1997, en degene die het laatst was vermoord, had onder haar vingernagels het DNA van degene die het eerste was vermoord, terwijl er geen enkele onderlinge relatie was. Was de eerste vrouw uit de dood opgestaan en had ze de tweede vermoord? Uiteindelijk bleek dat de nagels van de lichamen waarschijnlijk in het forensisch lab met dezelfde schaar waren afgeknipt, terwijl de schaar ondertussen gewassen was. Er was nog steeds voldoende DNA om het bewijs te besmetten.
e. In Oostenrijk bleek uit wetenschappelijk onderzoek dat daar veel indirecte overdracht optrad van DNA van politiemensen. Tussen 2000-2016 zijn ongeveer 347 vervuilingsincidenten in Oostenrijk ontdekt. Bijvoorbeeld:
i. Via een camera van een politieman
ii. Indirecte overdracht via auto: na een reeks inbraken werd een mannelijk DNA-profiel gevonden op een forensisch staafje dat werd genomen van een gat dat in het raamkozijn was geboord door de overtreders. Hit met politieagent. Bleek dat politie agent die de verontreiniging veroorzaakte een dag voordat de verantwoordelijke onderzoeker naar de pd reed in dezelfde auto had gereden.
iii. Na een inbraak met een autodiefstal werd een paar handschoenen gevonden in de gestolen auto. Elke handschoen vertoonde een ander mannelijk DNA-profiel. Beide werden vervolgens gekoppeld aan agenten. De besmetting van de ene handschoen werd veroorzaakt door de verantwoordelijke onderzoeker van de PD die het bewijsmateriaal verzamelde (directe overdracht). De besmetting van de andere handschoen werd veroorzaakt doordat het bewijsmateriaal was ingepakt aan het bureau van deze persoon, die helemaal niet bij de zaak was betrokken (indirecte overdracht).
iv: Uit een recent, gepubliceerde studie blijkt dat ongeveer 67,1% van de contaminatie-incidenten in Oostenrijk wordt veroorzaakt door een pd onderzoeker en 33% van de contaminatie-incidenten door een persoon anders dan de verantwoordelijke onderzoeker van de PD, waarvan ongeveer 3,5% is veroorzaakt door een niet- betrokken persoon, wat hoogstwaarschijnlijk gevolg is van secundaire overdracht.
f. In Nederland is het bijna misgegaan bij de zaak [B] DNA op een plaats delict, terwijl die persoon aantoonbaar onschuldig is: de zaak TGO Bloemendaal. Een overval waar DNA van [B] op een touw werd gevonden op 28 april 2008. Gelukkig voor [B] zat hij tijdens de overval binnen de muren van Justitie. Want hij zat sinds 1 april 2008 vast voor de moordzaak [C] .”
27. De raadslieden hebben deze pleitnota ter terechtzitting mondeling aangevuld. Daarover houdt het zittingsverbaal, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Raadsman mr. Boorsma draagt de pleitnota voor en deelt in aanvulling daarop – zakelijk weergegeven – mede:
Tijdens de voorbereiding van deze zaak stuitte ik op een interview met mr. Bordes over het voortbouwend appel en dat in hoger beroep alleen nog de bezwaren die er tegen de beslissing van de rechtbank zijn aan bod komen. De bezwaren van de verdediging in deze zaak zijn gericht tegen het door de rechtbank geschetste scenario, de interpretatie van het DNA-bewijs en de verklaring van getuige A over het verhaal dat [betrokkene 8] hem zou hebben verteld.
Paragraaf 14: Enige tijd geleden had ik een zaak met daarin ook advocaat-generaal Zeilstra. Die zaak ging om een woninginbraak, waarbij inbrekerswerktuig met daarop DNA van de verdachte in de nabijheid van de woning was aangetroffen. Wees dat DNA op de betrokkenheid van de verdachte? Het hof heeft in die zaak geoordeeld dat louter DNA-bewijs onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen.
[…]
Na hervatting van de behandeling vervolgt raadsman mr. Boorsma met het voordragen van de pleitnota en deelt in aanvulling daarop – zakelijk weergegeven – mede:
Paragraaf 40h: Het betreft een mengprofiel van twee of meer personen.
Paragraaf 40n: Het OM stelt evenals de rechtbank dat puur technisch bewijs voldoende is voor een bewezenverklaring.
Paragraaf 50 en 51: Ook op andere plekken op de plaats delict is DNA van medeverdachte [betrokkene 2] aangetroffen. [betrokkene 2] is een neef van [betrokkene 8] en zij spraken elkaar dagelijks.
Paragraaf 52: De stem onder het filmpje is van mij.
Paragraaf 53a: Dit is een slecht DNA-bewijs. In het rapport over deze bemonstering staat dat het niet in de DNA-databank wordt opgenomen. Die tien miljoen waarschijnlijker klinkt als een heleboel, maar is veel minder betrouwbaar dan de één miljard waarschijnlijker op de sporttas van de achterbank van de Audi.
Paragraaf 55: De verbalisant merkte ook nog op dat de vloermat er overheen hangt.
Paragraaf 56: IFS moet NFI zijn.
Paragraaf 58a, 58d, 58g, 59a: de genoemde artikelen zijn als bijlage bij de pleitnota gevoegd.
Raadsman mr. Roethof vervolgt met het voordragen van de pleitnota en deelt in aanvulling daarop – zakelijk weergegeven – mede:
Ik weet dat het fenomeen DNA niet onbekend is bij het hof. Maar wat wij wereldwijd zien, ook in Nederland is mijn stellige overtuiging, is dat rechters in de praktijk zich makkelijk, in mijn optiek te makkelijk, kunnen laten leiden door het aantreffen van DNA. Hierover bestaat een interessant en belangrijk boek dat ik elke rechter aanraad om te lezen, namelijk Misleading DNA Evidence, Reasons for Miscarriages of Justice van Peter Gill. Daarin beschrijft hij hoe het misgaat als het gaat om het interpreteren van DNA-bewijs.
Er staat voor cliënt in deze zaak veel op het spel. De basis van de zaak tegen cliënt is enerzijds zijn aangetroffen DNA en anderzijds de verklaring van getuige A. Dan moet er toch even worden doorgepraat over DNA.
IFS heeft een héél belangrijk rapport geschreven dat vandaag nog niet aan de orde is geweest en dat ik nog wel wil benoemen. Het komt er op neer dat als het gaat om het DNA dat op de Coca Cola dop en het hengsel van de tas is aangetroffen directe als indirecte overdacht even waarschijnlijk is. Even waarschijnlijk dus dat de dop en het hengsel direct zijn aangeraakt als indirect. DNA geeft onterechte zekerheid.
Paragraaf 62: Uit de daar genoemde zaken blijkt hoe makkelijk het mis kan gaan en hoe besmettelijk DNA is. Uit die zaken blijkt ook dat het gegeven dat DNA op een voorwerp is aangetroffen absoluut niet betekent dat die persoon dat voorwerp heeft aangeraakt. Er moet dus heel voorzichtig met DNA worden omgegaan.
Het idee in deze zaak is dat het om een professioneel uitgevoerde liquidatie gaat. In het dossier wordt gezegd dat [betrokkene 2] handschoenen droeg. Als cliënt ermee te maken zou hebben, zou hij dan geen handschoenen hebben gedragen? Naar mijn stellige overtuiging kan het nooit zijn dat het DNA op de dop is terechtgekomen op het moment dat de dop werd losgeschroefd, onmogelijk omdat de daders handschoenen aanhadden. Als dit als uitgangspunt wordt genomen en als als uitgangspunt wordt genomen dat het DNA op het hengsel van de sporttas daar niet in de auto op is terechtgekomen, maar op enig moment en als wordt meegenomen verplaatsbare objecten dan kan cliënt niet aan de hand van dit DNA aan de Audi worden gekoppeld. Dat zijn grote stappen te ver. De verdediging wil hier benadrukken dat voorzichtig moet worden omgaan met DNA-bewijs want je weet het echt niet. En als je het in zo’n grote zaak als de onderhavige niet weet, als niet duidelijk is hoe het zit, dan moet het niet gebruikt worden. De zes andere personen die DNA in de Skoda hebben achtergelaten zijn ook niet bij de poging tot liquidatie betrokken geweest.
De rechtbank heeft gezegd, en dat is vandaag door het OM herhaald, dat de uitleg van cliënt over zijn DNA ongeloofwaardig is. Maar het probleem is dat als je niet weet hoe je DNA ergens is terechtgekomen je het dan ook niet goed kan uitleggen. Het verzoek aan het hof is om voorzichtig om te gaan met het DNA-bewijs en als het hof dat doet moet het DNA-bewijs worden uitgesloten.
[…]
Raadsman mr. Roethof vervolgt met het voordragen van de pleitnota en deelt in aanvulling daarop – zakelijk weergegeven – mede:
[…]
Bij de aan het hof toegezonden bijlagen zit een bijlage over de manier waarop in Nederland met DNA-bewijs wordt omgegaan. Het komt erop neer dat DNA heel weinig zegt en als DNA de basis moet zijn, moet er worden vrijgesproken.
[…]
De raadslieden krijgen de gelegenheid tot dupliek en mr. Boorsma deelt – zakelijk weergegeven – mede:
Natuurlijk is DNA van enige waarde. Het kan een richting op wijzen naar iemand die het gedaan kan hebben, waarbij ik kan benadruk. Maar uiteindelijk is DNA niet doorslaggevend. Dat is de nuancering die de verdediging telkens aanbrengt. In repliek wordt aan het genuanceerde standpunt van de verdediging onrecht gedaan. Het gaat erom dat er oog bestaat voor een ander scenario. Er moet worden gewaakt voor het uitgaan van één scenario. En dat is in deze zaak gebeurd. […]
Mr. Roethof deelt in aanvulling – zakelijk weergegeven – mede:
[…]
De verdediging heeft geprobeerd duidelijk te maken daar waar het over het delict zelf gaat, het schieten op de plaats delict, het aangetroffen DNA van cliënt niets zegt. Het was een ander verhaal geweest als er op een huls DNA van cliënt was aangetroffen. Op de dop van de colafles is DNA van cliënt aangetroffen en dat zou betekenen dat hij geen handschoenen aanhad. Maar op het wapen is geen DNA van cliënt aangetroffen. Er zijn twijfels en door het beperkt kunnen horen van getuige A zijn die twijfels niet weggenomen en dan is de enige mogelijke conclusie vrijspraak.”
De bespreking van het middel
28. Volgens het middel en de toelichting daarop kunnen de gebruikte resultaten van het DNA-onderzoek aan de dop van de colafles en de sporttas niet redengevend zijn voor het bewijs, aangezien het hier om DNA-sporen op verplaatsbare voorwerpen gaat en daardoor niet kan worden vastgesteld hoe en op welk moment het celmateriaal op die voorwerpen is terechtgekomen. Deze sporen zijn derhalve niet zonder meer als delict-gerelateerd aan te merken. Om die reden is de bewijsvoering van het hof in strijd met “het uitgangspunt dat een bewezenverklaring slechts mag steunen op toereikend en wettig overtuigend bewijsmateriaal”, althans is zij onbegrijpelijk, aldus het middel.
29. Anders dan de steller van het middel in navolging van het in hoger beroep gevoerde verweer lijkt te menen, is voor een bewezenverklaring niet vereist dat het daartoe gebezigde bewijs andere denkbare mogelijkheden volledig uitsluit. Toegespitst op een geval als het onderhavige ziet de rechtelijke toetsing niet op de algemene vraag of het bestaan van DNA-bewijs wellicht alternatieve scenario’s openlaat, maar op de concrete vraag of een door de verdediging aangedragen en met argumenten onderbouwd ander scenario in het licht van het in het procesdossier voorhanden materiaal en de overige uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden meer aannemelijk is.
30. Het hof heeft met de bevestiging en aanvulling van het vonnis van de rechtbank het volgende vastgesteld ten aanzien van de bedoelde DNA-sporen.6.Kort na de fatale schoten op het slachtoffer [slachtoffer] aan de [a-straat] in Utrecht is op de Pallas Athenedreef een Audi A5 aangetroffen die in brand stond en vermoedelijk gebruikt zou zijn bij de moord. Op de stoep ter hoogte van de voorzijde van de Audi lag een rode dop van een coca-colafles. De binnenzijde van deze dop rook naar benzine. Een spoor op de dop is veiliggesteld. Op het zitvlak van de achterbank vond de politie een sporttas. Het spoor op het hengsel daarvan is eveneens veiliggesteld. De bevindingen van het NFI ten aanzien van deze bemonsteringen zijn respectievelijk ten minste 1 miljardmaal waarschijnlijker (het hengsel) en ten minste 10 miljoenmaal waarschijnlijker (de dop) als de hypothese waar is dat de bemonsteringen DNA van de verdachte en één willekeurige onbekende persoon bevatten, dan als de hypothese waar is dat de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige, onbekende personen.
31. In hoger beroep is door de verdediging het algemene verweer gevoerd dat behoedzaam moet worden omgegaan met het gebruik van dergelijk DNA-bewijs, omdat uit onderzoek is gebleken dat DNA besmettelijk is en in het algemeen onterecht zekerheid geeft. De verdachte had in de periode voorafgaand aan de moord veelvuldig contact met zowel [betrokkene 8] als [betrokkene 2] , die beiden aan de plaats delict op de Pallas Athenedreef gekoppeld worden, en daarom valt volgens de verdediging de mogelijkheid niet uit te sluiten dat het DNA van de verdachte op een eerder moment via directe of indirecte overdracht op de tas en de dop terecht is gekomen.
32. Blijkens de hiervoor weergegeven bewijsvoering is het door de verdediging geschetste scenario door het hof als onaannemelijk terzijde geschoven. De overwegingen van de rechtbank waarmee het hof zich heeft verenigd, houden vooreerst in dat dit mogelijke scenario weinig concreet is. Een volgende overweging luidt dat indirecte overdracht niet voor de hand ligt, aangezien er geen aanwijzingen zijn dat het DNA van [betrokkene 8] op de dop en de sporttas zit, terwijl uit de overige bewijsmiddelen volgt dat [betrokkene 8] de bestuurder van de auto was en dus niet degene is geweest die de dop van de colafles heeft gedraaid of op de achterbank van de auto naast de sporttas heeft gezeten. Evenals de rechtbank acht het hof evenmin aannemelijk dat voorafgaand aan de moord goederen van één van de direct bij de moord betrokken personen zijn gebruikt, want sporen op die goederen zouden juist herleid kunnen worden tot de daders. Door de desbetreffende overwegingen van de rechtbank te bevestigen heeft het hof daarbij meegewogen dat uit het dossier volgt dat in een loods in Landsmeer verschillende goederen zijn aangetroffen die geschikt zijn voor het plegen van liquidaties, te weten drie coca-colaflessen met rode dop, zonder etiket en vermoedelijk gevuld met benzine, een patroonhouder met daarin 25 patronen kaliber 7.62x39mm geschikt voor een Kalasjnikov en meerdere nieuwe aanstekers.
33. Met deze overwegingen heeft het hof, ook gelet op het gevoerde verweer van de verdediging dienaangaande, voldoende gemotiveerd tot uitdrukking gebracht dat en waarom het van oordeel is dat de aanwezigheid van de verdachte op het moment van de moord in de auto die is gebruikt bij de moord op [slachtoffer] steun vindt in de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen, en dat het andersluidende scenario van de verdediging aangaande de (in)directe overdracht van het DNA van de verdachte niet aannemelijk is. Mede in aanmerking genomen dat, zoals het hof aanvullend heeft overwogen, het onderhavige DNA-bewijs is gebezigd in samenhang met de overige bewijsmiddelen waaruit het hof de betrokkenheid van de verdachte bij de moord heeft afgeleid – daarover meer in de bespreking van het eerste middel hierna –, vermag ik niet in te zien waarom het hof dit DNA-materiaal niet redengevend kon achten voor het bewijs van de aan de verdachte tenlastegelegde moord. Van een onjuiste rechtsopvatting getuigt de beslissing van het hof om de resultaten van het DNA-onderzoek tot dat bewijs te bezigen dus allerminst, en ook is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Daarbij permitteer ik mij nog de opmerking – in de schriftuur wordt dit punt op zichzelf niet aangeroerd – dat daaraan niet afdoet dat de rechtbank en in navolging van haar het hof in de verwerping van het verweer van de verdediging over de (in)directe overdracht van het DNA wel de naam van [betrokkene 8] , maar niet die van [betrokkene 2] expliciet noemt.
34. Het vierde middel faalt.
V. Het eerste middel en de bespreking daarvan
35. Het eerste middel komt met een motiveringsklacht op tegen het oordeel van het hof dat de verdachte de derde persoon is die bij de uitvoering van deze vergismoord betrokken is geweest.
36. Aangevoerd wordt dat de hele bewijsconstructie in dit verband is gebouwd op één (zwak) indirect ‘de auditu’-bewijsmiddel – namelijk de verklaring van ‘horen zeggen’ van de vader van [betrokkene 8] – en dat dit bewijsmiddel zonder nadere (objectieve) onderbouwing de bewezenverklaring niet kan dragen.
37. Uit de door het hof bevestigde vaststellingen van de rechtbank volgt dat bij deze vergismoord drie personen betrokken waren: de nadien overleden [betrokkene 8] , de medeverdachte [betrokkene 2] en een derde. Dat drie personen bij (de uitvoering van) de vergismoord betrokken zijn geweest, is ter ’s hofs terechtzitting door de verdediging niet betwist.
38. Zoals hiervoor bij de bespreking van het tweede en het vierde middel reeds uitgebreid aan bod is gekomen, steunt de bewezenverklaring van het hof in de eerste plaats op de verklaring van getuige A en de DNA-sporen op de dop van de colafles en het handvat van de sporttas die zijn aangetroffen in en bij de auto die gebruikt zou zijn bij de moordaanslag. Blijkens de door het hof bevestigde bewijsoverwegingen van de rechtbank is bij dat oordeel in de tweede plaats betrokken een opname van vertrouwelijke communicatie tussen de verdachte en de medeverdachte [betrokkene 2] op het politiebureau, kort nadat zij waren aangehouden voor de moord op [slachtoffer] . Op die opname is blijkens de stukken van het geding te horen dat zij hun verklaringen op elkaar proberen af te stemmen. Ook gaat het in het opgenomen gesprek over “die klote pa van die man praat”, hetgeen, aldus het hof, duidelijk betrekking heeft op de verklaring van getuige A, de vader van [betrokkene 8] .
39. Het oordeel van het hof dat de verdachte als die derde persoon betrokken was bij de bewezenverklaarde feiten acht ik in het licht van deze bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, niet onbegrijpelijk. Anders dan de steller van het middel meent, vindt de de auditu-verklaring van de getuige A wel degelijk voldoende steun in de overige bewijsmiddelen. Dat oordeel kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet verder worden getoetst. Daarbij zij nogmaals opgemerkt dat voor een bewezenverklaring niet is vereist dat de bewijsconstructie andere denkbare scenario’s geheel en al uitsluit.
40. Het eerste middel faalt.
VI. Het derde middel en de bespreking daarvan
41. Het derde middel behelst de klacht dat het oordeel van het hof dat de verdachte met ‘voorbedachte raad’ heeft gehandeld blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is, nu het handelen van de daders er kennelijk op gericht was een ander dan het uiteindelijke slachtoffer te doden en de bewijsmiddelen onvoldoende inhouden voor het oordeel dat de intentie van de daders erop gericht was [slachtoffer] van het leven te beroven.
42. Het hof heeft – door de overwegingen van de rechtbank te bevestigen – het volgende vooropgesteld. Voor een bewezenverklaring van ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat niet is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte moet de gelegenheid hebben gehad over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te hebben gegeven. Daarmee heeft het hof het juiste rechtskader toegepast.
43. Het hof meent dat de voorbedachte raad in de voorliggende zaak reeds kan worden afgeleid uit de professionele voorbereiding, waarbij in ieder geval in de periode van 11 tot en met 12 januari 2017 sprake was van spotters, communicatie met behulp van PGP's, twee vluchtauto’s voorzien van brandversnellende middelen en aanstekers, en van twee (semi-)automatische vuurwapens met munitie en het opwachten van het (beoogde) slachtoffer bij zijn woning. Een verwisseling van het beoogde slachtoffer staat volgens het hof niet in de weg aan het aannemen van voorbedachte raad, waarbij wordt benadrukt dat in dit geval kennelijk geen enkele voorzorgsmaatregel is genomen om dit risico uit te sluiten.7.
44. De steller van het middel is de opvatting toegedaan dat de verwisseling van het slachtoffer in het onderhavige geval wél consequenties heeft voor de bewijsbaarheid van het delictsbestanddeel voorbedachte raad. Zo zou uit de bewijsvoering moeten volgen dat de daders de intentie hadden om het uiteindelijke slachtoffer om het leven te brengen. Daarvan zou in casu geen sprake zijn, nu het totale plan, dat voorafging aan het daadwerkelijke doden van het slachtoffer, er juist op was gericht om een ander ( [betrokkene 1] ) opzettelijk van het leven te beroven en niet het uiteindelijke slachtoffer [slachtoffer] . Nu het hof niet heeft bewezenverklaard dat de verdachte “een ander” met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd en de verdachte uitdrukkelijk is vrijgesproken van “hetgeen meer of anders is te laste gelegd”, ligt in de bewezenverklaring niet besloten dat de voorbedachte raad gericht was op het doden van “een ander” dan het beoogde slachtoffer, zo luidt het betoog in de toelichting op het middel.
45. Die redenering gaat mijns inziens niet op. Anders dan het middel wil kan in geval van een zogenoemde “error in persona” de voorbedachte raad op de dood van de beoogde persoon zich evengoed uitstrekken tot de dood van het uiteindelijke (onbedoelde) slachtoffer. Ik verwijs daarvoor naar het arrest van HR 8 april 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0681, NJ 1997/443.8.De bewezenverklaring moet hier dan ook aldus worden begrepen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, die later [slachtoffer] bleek te zijn, van het leven heeft beroofd. Anders dan met het middel wordt betoogd, is de bewezenverklaring (ook) in zoverre naar de eis der wet met redenen omkleed.
46. Het middel faalt mitsdien.
VII. Het vijfde middel en de bespreking daarvan (betreffende de bewezenverklaring van feit 3 primair onder B ‘het medeplegen van voorbereiding van moord’)
Het middel
47. Het vijfde middel ziet op de bewezenverklaring van het medeplegen van de voorbereiding van de moord op [betrokkene 1] , door opzettelijk een gestolen personenauto met vals kenteken (een Skoda Fabia), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden te hebben (feit 3 primair, onder B in de zaak met parketnummer 16/659063-18).
48. De klacht luidt dat dit bewijsoordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is, nu uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte mede de beschikkingsmacht heeft gehad over het voertuig en evenmin is voldaan aan het vereiste van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de andere betrokkenen.
De bewezenverklaring
49. Ten laste van de verdachte is onder dat feit 3 primair bewezenverklaard dat hij:
“B.
in de periode van 13 januari 2017 tot en met 14 januari 2017 te Amsterdam en Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord op [betrokkene 1] , opzettelijk
- een gestolen personenauto met vals kenteken, te weten een Skoda Fabia, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.”
De bewijsoverwegingen van de rechtbank waarmee het hof zich heeft verenigd
50. De door het hof bevestigde Promisoverwegingen van de rechtbank houden met betrekking tot het bewijs, voor zover hier van belang, het volgende in (hier met weglating van de voetnoten):9.
“Het onderzoek 09Doorn
4.4.4
Bewijsmiddelen
i. PGP-berichten na het schietincident op 12 januari 2017
Onderstaande PGP-berichten zijn verzonden na het schietincident op 12 januari 2017.
12 januari 2017 te 14:44 uur.
Afzender: [001]
“Broertje check of iemand die [betrokkene 1] vandaag ziet en wat die aanheeft als kan aub.”
12 januari 2017 te 18:35 uur.
Afzender: [001]
“Broertje kyk of iemand die [betrokkene 1] ziet ergens.”
12 januari 2017 te 20:54 uur.
Afzender: [001]
“Salam broertje alles goed? Die hond is in [D] kan iemand kyken o fzyn auto er staat sir.”
12 januari 2017 te 21:12 uur.
Afzender: [001]
“Gryze A3 even vragen.”
12 januari 2017 te 21:17 uur.
Afzender: [001]
“Broertje […] spotterz zittern er al op.”
12 januari 2017 te 23:44 uur.
Afzender: [001]
“Nee u nooit broertje […] gisteren wilde hem absoluut niet by u doen voor de zaak echt kanker geluks vogel.”
13 januari 2017 te 01:17 uur.
Afzender: [001]
“Hy is nog niet thuis alles staat klaar.”
13 januari 2017 te 01:50 uur.
Afzender: [001]
“Waar kan die hond nog zolaat zitten broertje? [D] is dicht als het goed is by niks.”
13 januari 2017 te 02:39 uur.
Afzender: [001]
“Hy zat rondjes te ryden dus spotter vielen op hebben afstand genomen.”
13 januari 2017 te 14:06 uur.
Afzender: [001]
“Ja broertje en heads te lang daar gestaan straks weer nieuwe dag nieuwe kansen.”
13 januari 2017 te 00:17 uur.
Afzender: [001]
“Broertje aub kyk of u jongens van u mee kan laten zoeken vandaag weg waar die ook is.”
14 januari 2017 te 04:59 uur.
Afzender: [001]
“Hond is gewoon nog steeds niet thuis gekomen.”
14 januari 2017 te 19:54 uur.
Afzender: [001]
“Ze hebben gisteren heads gepakt met kalas in kofferbak alles.”
ii. 112-melding, achtervolging Skoda Fabia en aanhouding verdachten
Op 14 januari 2017 om 05.11 uur deed [betrokkene 1] melding van een verdacht voertuig dat op de [a-straat] / [b-straat] stond. [betrokkene 1] had het vermoeden dat de inzittenden van de Skoda Fabia op hem aan het wachten waren om hem wat aan te doen. In de nacht van 13 januari 2017 had hij deze Skoda Fabia ook al gezien. Die nacht had hij om 03.12 uur daarvan melding gemaakt bij 112. [betrokkene 1] had toen twee rondjes gereden en was daarna achter de Skoda aan gereden maar was hem kwijtgeraakt.
Op 14 januari 2017 omstreeks 05.20 uur kwamen verbalisanten ter plaatse op de [b-straat] , waar een Skoda Fabia reed. Toen zij dit voertuig een stopteken gaven, reed het met verhoogde snelheid van de verbalisanten weg. De Skoda reed de A27 op in de richting van Hilversum. De Skoda nam de afslag Hilversum en reed Hilversum in, het Oostereind op. Hierna reed de Skoda weer de A27 op, in de richting van knooppunt Eemnes. De snelheidsmeter van het voertuig van de politie gaf 160 kilometer per uur aan en de afstand tussen het voertuig en de Skoda bleef gelijk. De Skoda reed op de A1 richting Amsterdam. Bij een donkerder stuk snelweg ging de Skoda zeer dicht langs de berm rijden. Dit moest tussen de afslag Crailoo op de A1 en het knooppunt met de A6 zijn geweest. De Skoda bleef ongeveer tien seconden op de vluchtstrook rijden en reed daarna weer de meest linkerrijstrook van de A1 op. Vlak voor tankstation De Hakkelaar ging de Skoda weer zeer dicht tegen de rechterberm rijden om hierna weer terug te keren naar de linkerrijstrook. Het voertuig is gecrasht op de A1. Als bestuurder van het voertuig is aangehouden [betrokkene 4] . Vanuit de richting van het voertuig rende een persoon over de snelweg. Deze persoon is aangehouden en bleek [betrokkene 3] te zijn.
Het rechter achterraam van de Skoda stond open. Een verbalisant zag op de achterbank van de Skoda enkele flessen cola (de rechtbank begrijpt: colaflessen), die waren gevuld met een gele vloeistof. Tevens werden drie aanstekers bij de middenconsole aangetroffen: twee gele en één blauwe. Op de achterbank lag een zwarte sporttas die was opengeritst. Hierin werden elf patronen in krimpfolie aangetroffen, die zijn veiliggesteld onder het SIN-nummer AAKL8654NL. Onder de stoel van de bijrijder werd ook een stuk krimpfolie gevonden. Dit rook naar wapenolie. De sporttas is veiliggesteld onder het SIN-nummer AAKL8664NL. Van het hengsel van deze sporttas is bemonstering AAKL8669NL#01 genomen, waaruit een DNA-mengprofiel van minimaal zes personen is verkregen. Hieruit is een DNA-hoofdprofiel afgeleid, waarbij het celmateriaal afkomstig kan zijn van [betrokkene 3] . De matchkans is kleiner dan 1 op 1 miljard.
Het kenteken [kenteken 7] dat op de Skoda Fabia zat, bleek niet voor dit voertuig te zijn afgegeven. Het voertuig bleek gestolen. Aangever [betrokkene 16] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn personenauto, merk Skoda, type Fabia, voorzien van het kenteken [kenteken 8] , gepleegd tussen 6 december 2016 en 7 december 2016. Het kenteken [kenteken 7] hoort bij een Skoda Fabia, kleur blauw en staat op naam van [betrokkene 17] , die verklaarde dat er geen kentekenplaten vanaf zijn auto zijn gestolen.
iii. Vondst wapens op de vluchtroute van de Skoda Fabia
Op 14 januari 2017 omstreeks 10.15 uur werd in de groenstrook van de A1 links (de rechtbank begrijpt: de A1 in de richting van Amsterdam) ter hoogte van hectometerpaal 20.1 een automatisch vuurwapen en een greep van een vuurwapen aangetroffen. Deze goederen zijn veiliggesteld onder, respectievelijk, de SIN-nummers AAKE5393NL en AAK5392NL. Het betreft een machinegeweer van het merk Arsenal, model Kalasjnikov (AK47), van het kaliber 7.62x39mm, zijnde een vuurwapen van categorie II sub 2/sub 3.
Op 14 januari 2017 tussen 12.00 en 12.30 uur werd na de afslag Hilversum (A27) op het Oostereind een vuurwapen (mitrailleur) aangetroffen. Dit goed is veiliggesteld onder het SIN-nummer AAKE5394NL. Het betreft een machinegeweer van het merk Zastava, model M70B1, met het kaliber 7.62x39mm, zijnde een vuurwapen van categorie II sub 3.
Op 4 april 2017 werd in de berm van de A27 ter hoogte van hectometerpaal 93.1g (afrit 33 Hilversum) een patroonhouder van een automatisch vuurwapen met daarin patronen aangetroffen. De houder had aan één zijde veel roest. Dit goed is veiliggesteld onder het SIN-nummer AAKV5149NL. Het betreft een patroonmagazijn van een machinegeweer van het kaliber 7.62x39mm, zijnde een onderdeel van een vuurwapen van categorie II sub 2. Hierin werden negentien scherpe patronen aangetroffen van het kaliber 7.62x39mm van de merken Russisch, Zavod, Barnaul, Bulgaars en Prv i Partizan, zijnde munitie van categorie III.
De elf scherpe patronen aangetroffen in de sporttas in de Skoda betreffen patronen van het kaliber 7.62x39mm van de merken Barnaul, Russisch, Tula, Prvi Partizan, S&B, zijnde munitie van categorie III.
iv. Audi Q5 op de Achillesdreef en de koppelingen met de Skoda Fabia O9Doorn) en de uitgebrande Audi A5 op de Pallas Athenedreef (09Roos)
[…]
In een loods in Landsmeer werd op 7 februari 2017 binnengetreden. In deze loods werden acht gestolen auto’s aangetroffen, alle voorzien van valse kentekenplaten. Verder werden diverse bescheiden, autopapieren en documenten aangetroffen die waren voorzien van kentekennummers, waaronder: [kenteken 8] , toebehorend aan een Skoda Fabia, [kenteken 9] , toebehorend aan een Audi Q5 en [kenteken 3] , toebehorend aan een Audi A5 (onderzoek 09Roos). Tevens werden in deze loods aangetroffen drie Coca-Colaflessen met rode dop, zonder etiket en vermoedelijk gevuld met benzine, een patroonhouder met daarin 25 patronen kaliber 7.62x39mm geschikt voor een Kalasjnikov, gewikkeld in een plastic folie soortgelijk als die aangetroffen in de sporttas in de Skoda Fabia en meerdere nieuwe aanstekers.
[…]
v. Gebeurtenissen in de nacht van 13 op 14 januari 2017 voorafgaande aan de achtervolging van de Skoda Fabia
Ontmoeting in Amsterdam
De als bestuurder van de Skoda Fabia aangehouden verdachte [betrokkene 4] heeft over de nacht van 13 op 14 januari 2017 het volgende verklaard. Op 13 januari 2017 was hij in Amsterdam-Noord toen hij werd geappt door degene met wie hij is aangehouden, [betrokkene 18] , of hij snel een ritje wilde doen voor € 2.000. [betrokkene 4] antwoordde dat [betrokkene 18] naar het parkeerterrein van het zwembad aan de Sneeuwbalstraat moest komen. Op het parkeerterrein stapte [betrokkene 18] uit een Volkswagen Golf GTE. Hij heet [betrokkene 3] van zijn voornaam. Dit betreft [betrokkene 3] . Achter het stuur van de auto zat een vrouw. Naast haar zat een man.
Getuige [betrokkene 13] verklaarde dat zij met [betrokkene 14] was en dat zij met een Volkswagen GTE naar Amsterdam-Noord zijn gereden. Daar ontmoette [betrokkene 14] een donkere man. Ze zijn naar de Sneeuwbalweg gereden. Toen is er een tweede man bijgekomen. [betrokkene 13] was de bestuurder.
Van de hieronder genoemde telefoonnummers zijn de historische verkeersgegevens bekeken.
[betrokkene 4] : 06- [telefoonnummer 1]
[betrokkene 3] : 06- [telefoonnummer 2]
[betrokkene 14] : 06- [telefoonnummer 3]
[betrokkene 13] : 06- [telefoonnummer 4]
In de kleding van verdachte [betrokkene 3] werd één open gekraste telefoonopwaardeerkaart aangetroffen. Uit de gegevens van KPN Security blijkt dat de opwaardeerkaart op 13 januari 2017 om 18.36 uur was gebruikt voor het opwaarderen van telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Uit historische verkeersgegevens van dit nummer blijkt dat dit nummer veelal een telefoonmast gebruikte nabij de Noorderbreedte te Amsterdam, de meeste contacten had met het telefoonnummer in gebruik bij [betrokkene 19] , zijnde de vriendin van [betrokkene 3] , meermalen contact had met de telefoon van de moeder van [betrokkene 3] en dat na de aanhouding van [betrokkene 3] geen gebruik meer werd gemaakt van het telefoonnummer.
Op 13 januari 2017 omstreeks 18:37 uur werd [betrokkene 4] (* [telefoonnummer 1] ) gebeld door [betrokkene 3] (* [telefoonnummer 2] ). Om 18.42 uur belde [betrokkene 3] wederom naar [betrokkene 4] . Zowel de telefoon van [betrokkene 3] als van [betrokkene 4] straalde toen aan op de zendmast Distelkade 21 te Amsterdam, die hemelsbreed op 1 kilometer afstand is gelegen van de locatie Sneeuwbalweg. Het telefoonnummer (* [telefoonnummer 4] ) in gebruik bij [betrokkene 13] straalde op 13 januari 2017 omstreeks 18.43 uur aan op de zendmast Sneeuwbalweg 5 te Amsterdam.
Verplaatsing naar Zaandam, ontmoeting met een vijfde persoon en verplaatsing naar Amsterdam West
[betrokkene 4] verklaarde dat ze (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 4] , [betrokkene 3] , de vrouw achter het stuur en de man) naar Zaandam zijn gereden. [betrokkene 3] en de man stapten uit, praatten met een Surinaamse jongen en toen stapten ze met zijn drieën in de auto. Dit was op de Ruijterhoek te Zaandam. Van Zaandam zijn ze naar West (de rechtbank begrijpt: Amsterdam-West) gereden. De derde man, die er als laatste bij kwam, zei dat [betrokkene 4] zijn tasje met daarin zijn telefoon, ID en zijn pinpassen, in de auto moest laten. [betrokkene 4] heeft deze in de Golf gelaten en de Golf is weggegaan. [betrokkene 4] was toen uitgestapt met de twee andere mannen. Op de Pilatus/Romerostraat te Amsterdam-West kwam een Skoda met daarin twee Surinaamse mannen aangereden. De jongen die er in Zaandam bij kwam, zei tegen [betrokkene 4] waar hij moest zitten.
Getuige [betrokkene 13] heeft verklaard dat ze met zijn vieren naar Zaandam zijn gereden, waar ze een man hebben opgehaald. Daarna zijn ze met z’n vijven naar Amsterdam-West gereden. De drie mannen zijn daar uitgestapt en [betrokkene 13] en [betrokkene 14] zijn toen weggereden. Op het moment dat zij en [betrokkene 14] in Amsterdam-West waar ze de drie mannen hadden afgezet, wegreden, deed [betrokkene 14] een tasje in het dashboardkastje.
Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat het telefoonnummer (* [telefoonnummer 1] ) in gebruik bij [betrokkene 4] zich naar Zaandam verplaatste, waar het om 19.07 uur de Krimp 3 te Zaandam en om 19.09 uur de Ebbehout 31 te Zaandam aanstraalde. Het telefoonnummer van [betrokkene 14] (* [telefoonnummer 3] ) verplaatste zich gelijktijdig van Amsterdam-Noord naar Zaandam en straalde om 19.05 uur ook de zendmast Ebbehout 31 te Zaandam aan. De Ruijterhoek te Zaandam, waar een Surinaamse man werd opgepikt, is gelegen in de directe omgeving van de [d-straat 1], zijnde het verblijfsadres van [betrokkene 2] . De zendmasten Krimp 3 en Ebbehout 31 liggen in de directe omgeving van de Ruijterhoek te Zaandam. Na Zaandam straalde het telefoonnummer (* [telefoonnummer 1] ) van [betrokkene 4] om 19.31 uur en 19.33 uur aan op de zendmast R. Bloemgartensingel 1 te Amsterdam. Het telefoonnummer (* [telefoonnummer 3] ) van [betrokkene 14] straalde om 19.29 uur ook aan op de R. Bloemgartensingel 1. Het telefoonnummer (* [telefoonnummer 4] ) van [betrokkene 13] straalde om 19.29 uur de zendmast Langswater 3 te Amsterdam aan, die op 528 meter van de mast aan de R. Bloemgartensingel 1 is gelegen. Deze laatste mast ligt hemelsbreed op nog geen 500 meter van de door [betrokkene 4] aangewezen locatie Pilatus/Romerostraat waar door [betrokkene 4] en anderen een tijdje is stilgestaan voordat er contact zou zijn geweest met twee negroïde mannen die in een Skoda Fabia aan kwamen rijden. De locatie Pilatus/Romerostraat ligt hemelsbreed op ongeveer 200 meter van de [c-straat 1] , zijnde het woonadres van [verdachte] .
Vastgesteld werd dat [verdachte] de gebruiker is van het telefoonnummer 06- [telefoonnummer 5] . Op 13 januari 2017 te 19.11 uur straalde dit telefoonnummer aan op de zendmast Korte Water te Amsterdam, die in de directe nabijheid (300 meter) is gelegen van de R. Bloemgartensingel en de Pilatus/Romerostraat waar volgens [betrokkene 4] rond 19.30 uur de ontmoeting was met de twee mannen in de Skoda Fabia. Voor 13 januari 2017 te 19.11 uur was er geregeld telefonische activiteit van het telefoonnummer * [telefoonnummer 5] zichtbaar. Na 19.11 uur was dit niet meer het geval. Op 14 januari 2017 om 05.42 uur was er voor het eerst weer uitgaand (internet)verkeer op dit telefoonnummer.
Het telefoonnummer 06- [telefoonnummer 6] is zeer vermoedelijk in gebruik geweest bij [betrokkene 2] . Uit de historische verkeersgegevens van dit telefoonnummer bleek dat er geen gespreksgegevens zijn geregistreerd tussen 11 januari 2017 te 13.01 uur (zendmast R. Bloemgartensingel) en 14 januari 2017 te 12.20 uur (zendmast Ebbehout 31 te Zaandam). Er was op 14 januari 2017 enkele uren na de aanhouding van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] veelvuldig contact tussen de telefoons die aan [betrokkene 2] en [verdachte] worden toegeschreven. Na 14 januari 2017 werd het toestel * [telefoonnummer 6] niet meer gebruikt.
Verplaatsing naar Utrecht, terug naar Amsterdam-West en weer terug naar Utrecht
[betrokkene 4] verklaarde dat ze met zijn vijven (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 4] , [betrokkene 3] , de man uit Zaandam en de mannen die kwamen aanrijden in de Skoda Fabia) van West naar Utrecht zijn gereden. De man in het midden (die in Zaandam was ingestapt) zei dat [betrokkene 4] voor moest zitten omdat hij de weg goed moest onthouden. Ze lieten [betrokkene 3] twee a drie plaatsen zien. Dit betrof de New York Pizza Tiberdreef, café [D] en de [b-straat] / [a-straat] . Op die plekken moest iets gebeuren. De man die in Zaandam instapte zei dat. In Utrecht moest [betrokkene 4] van diezelfde man het stuur overnemen en zijn ze teruggereden naar West, naar dezelfde plek als waar ze waren ingestapt in de auto. De drie jongens zijn uitgestapt en [betrokkene 8] ging weg. De man die met [betrokkene 8] in de Skoda kwam aan rijden, overhandigde hen een flesje Fanta en sigaretten. [betrokkene 4] is toen met [betrokkene 3] weer terug naar Utrecht gereden. [betrokkene 3] was aan het appen. Iemand zou naast [betrokkene 4] komen zitten. Dit was een Marokkaanse jongen, die was opgepikt op de Achillesdreef te Utrecht. Deze jongen liet [betrokkene 4] de route zien en ging toen weer weg. [betrokkene 4] moest de routine van café, Domino’s Pizza (de rechtbank begrijpt: New York Pizza) en de parkeerplaats de hele tijd volgen. Bij de parkeerplaats op de [b-straat] / [a-straat] hebben [betrokkene 4] en [betrokkene 3] twee a drie uur gewacht. [betrokkene 4] heeft drie vuurtjes gezien. Er kwam een zilverkleurige Renault Megane de [a-straat] op gedraaid, hij stond stil en reed toen weg. Dit was tien minuten of een kwartier voordat de politie kwam. Toen kwamen er twee politieauto’s aan rijden. [betrokkene 4] is toen gaan racen. [betrokkene 3] lag op de achterbank en had zijn raam opengemaakt. Hij zei dat [betrokkene 4] meer aan de zijkant moest gaan rijden.
Na het moment van overstappen in de Skoda Fabia (omstreeks 19.30 uur), waarbij [betrokkene 4] zijn telefoon heeft ingeleverd, is in de historische verkeersgegevens te zien dat de telefoons van [betrokkene 4] , [betrokkene 14] en [betrokkene 13] tussen 20.06 uur en 20.19 uur de zendmast Linnaeusstraat 2 te Amsterdam aanstraalden. De telefoons van [betrokkene 4] en [betrokkene 14] verplaatsten naar Amsterdam-Noord, waarbij ze voor het laatst aanstraalden op een zendmast in de directe nabijheid van de vermoedelijke verblijfplaats van [betrokkene 14] . In deze periode zijn er op de telefoon van [betrokkene 4] geen gesprekken geweest, alleen inkomende data.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat hij in Utrecht dagelijks bij zijn woning aan de [a-straat] en bij shisalounge [D] komt. Ook komt hij regelmatig met vrienden, onder wie [slachtoffer] . bij de New York Pizza aan de Tiberdreef.
vi. Bevindingen na 14 januari 2017
Op 15 januari 2017 zijn er in de woning van [betrokkene 20] (de rechtbank begrijpt: de moeder van verdachte [betrokkene 4] ) twee Surinaamse jongens geweest. Eentje was lichter dan de ander. Die ander had wat aan zijn lip. Dit was rechtsboven. Een lichte vlek. De andere jongen zei dat hij [verdachte] heette. De jongens zeiden: “ [betrokkene 4] heeft het niet gedaan. [betrokkene 4] wist van niets wat er zou gebeuren. Wij willen alleen hebben dat als u [betrokkene 4] spreekt, dat u tegen hem moet zeggen dat hij zijn mond dicht moet houden.” [betrokkene 4] is de voornaam van verdachte [betrokkene 4] die op 14 januari 2017 is aangehouden.
Op 29 maart 2017 is er vertrouwelijke communicatie tussen [betrokkene 4] en zijn bezoek in de penitentiaire inrichting opgenomen. Die dag ontving [betrokkene 4] zijn partner [betrokkene 21] . Tussen hen is het volgende besproken.
[betrokkene 4] : [...] er zijn drie gasten en eentje hebben ze al omgelegd.
[betrokkene 4] : [...] ze zijn bij mijn moeder geweest weet je?
[betrokkene 21] : Dat zijn die gasten die hebben geknald.
[betrokkene 4] : Dat weet ik niet, dat weet ik niet, waarschijnlijk wel.
[betrokkene 21] : Je moeder zei nog d’r is één jongen die komt me zo bekend voor. Hij had, die was kaal, hij had hier zo lippen, net zoals jou, net zoals jou, zo’n bruin hier had ie helemaal roze.
[betrokkene 4] : Hmm hmm iets was op zijn lip toch?
[betrokkene 21] : Ja.
[betrokkene 4] : Donkere jongen en een lichte jongen.
[betrokkene 21] : Ja en zo roze op zijn lip zitten.
Op 1 mei 2017 is er vertrouwelijke communicatie tussen [betrokkene 4] en zijn bezoek in de penitentiaire inrichting opgenomen. Die dag ontving [betrokkene 4] zijn partner [betrokkene 21] , [betrokkene 20] en [betrokkene 22] . Tussen hen is het volgende besproken.
[betrokkene 4] : [betrokkene 8] .
[betrokkene 22] : [betrokkene 8] .
[betrokkene 4] : Ja.
[betrokkene 22] : Die zat gewoon ook in de auto bij jou?
[betrokkene 4] : Jaah, die zat ook bij mij in de auto.
[...]
[betrokkene 22] : Hij is gewoon weg... Ja erg hoor.
[...]
[betrokkene 4] : Nee maar eh, is nu niet zoveel om te stressen. Dat zijn diezelfde jongens die ook bij mij in de auto zaten.
[betrokkene 4] : Die hebben hem... Niet te verstaan... Omdat hij meer wist waarschijnlijk, omdat hij dan misschien zou praten met de politie. Want die dag ook zei die van eeh. Ik stop ermee, ik stop ermee, ik wil niet meer, ik doe niet meer mee. Zei die ene guy;... met die gebrande lip... als je uitstapt eh, niemand gaat je meer kunnen helpen he, niemand gaat je meer.
Ik keek zo, ia pampa...wat eh.
Niemand gaat je meer kunnen helpen, weet wat je doet he, weet wat je doet.
Zegt ie; Nee ik ga weg, ik ga weg. Is ie weggerend. Zijn we met z’n vieren zijn verder gegaan.
Gingen we naar Utrecht terug. Utrecht terug. Utrecht terug. Uiteindelijk ben ik met [betrokkene 3] in Utrecht gebleven.
Op 9 februari 2017 werd verdachte [betrokkene 2] in het kader van een ander onderzoek gehoord. Door de verbalisanten werd geconstateerd dat [betrokkene 2] (donker)bruine lippen heeft. Op de bovenlip aan de rechterzijde zat een afwijkende plek. Deze was circa 1.5 tot 2 centimeter breed en 1 centimeter hoog. Deze plek was zeer roze gekleurd. Op de bovenzijde van de rechterhand van [betrokkene 2] zaten opvallende huidbeschadigingen.
Op 13 juni 2017 werden aan [betrokkene 20] negen foto’s met daarbij een foto van [betrokkene 2] getoond. Bij het zien van de foto van [betrokkene 2] reageerde de getuige direct: "dit is hem, zeker, ik zie het ook aan zijn lip.”
De persoon die met de Skoda aan kwam rijden is door [betrokkene 4] herkend als [betrokkene 8] . Op 21 juli 2017 werden [betrokkene 4] tien foto’s getoond en werd hem gevraagd om de man die samen met [betrokkene 8] in de Skoda Fabia aan kwam rijden aan te wijzen. [betrokkene 4] antwoordde met nummer 3. Dit betrof de afbeelding van [verdachte] . De tweede voornaam van [verdachte] is [verdachte] .
Aan getuige [betrokkene 23] werd een foto getoond van [verdachte] . De getuige verklaarde daarop: “ja, dat is [verdachte] ”. [verdachte] noemde zich [verdachte] .
Getuige [betrokkene 24] , de vriendin van [betrokkene 8] heeft op 9 februari 2017 verklaard dat zij in de week van 11 januari 2017 vanaf dinsdagnacht tot vrijdagnacht (de rechtbank begrijpt: 10 januari 2017 tot en met 13 januari 2017) bij [betrokkene 8] sliep. [betrokkene 8] ging toen elke nacht weg. Hij was steeds rond 05.00 uur weer terug. Zijn telefoon nam hij niet mee als hij wegging.
4.4.5
Conclusies omtrent de feiten en omstandigheden
i. Het beoogde doelwit
Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, was het op 12 januari 2017 de bedoeling om [betrokkene 1] te liquideren. Uit de PGP-berichten blijkt dat de dagen na de moord op [slachtoffer] onverminderd verder werd gespot op [betrokkene 1] . In de nacht van 13 op 14 januari 2017 werden aan de [betrokkene 4] en [betrokkene 3] plaatsen getoond waar [betrokkene 1] dagelijks dan wel regelmatig kwam. Uit de PGP-berichten blijkt voorts dat de spotters op 13 januari 2017 rond 02.39 uur afstand hadden genomen van het beoogde doelwit, omdat hij rondjes zat te rijden. [betrokkene 1] heeft op 13 januari 2017 om 03.12 uur bij 112 melding gemaakt van een Skoda Fabia, waarbij hij zegt eerst twee rondjes te hebben gereden en daarna de Skoda achterna te zijn gegaan, waarna hij de Skoda kwijtraakte. De rechtbank concludeert dat [betrokkene 1] nog steeds het beoogde doelwit was.
ii. Wapens en munitie in de Skoda Fabia
Op de achterbank van de Skoda Fabia stond, zo blijkt nadat deze auto rond 05.30 uur tot stilstand is gekomen na een achtervolging door de politie, een sporttas met daarin elf patronen van het kaliber 7.62x39mm. [betrokkene 4] heeft verklaard dat [betrokkene 3] op de achterbank lag, dat hij zijn raam open heeft gedaan en dat hij tegen [betrokkene 4] zei dat hij meer aan de zijkant moest gaan rijden. Deze verklaring vindt bevestiging in de waarneming van de politie dat de Skoda Fabia op slecht verlichte stukken van de vluchtroute meer langs de berm is gaan rijden. Langs deze vluchtroute zijn op 14 januari 2017 en op 4 april 2017 wapens en munitie gevonden. De patroonhouder die op 4 april 2017 is aangetroffen, had op één zijde veel roest, wat erop duidt dat deze patroonhouder er al enige tijd heeft gelegen en dus niet net daar terecht was gekomen. In deze patroonhouder zaten negentien patronen van het kaliber 7.62x39mm. Samen met de elf patronen die in de Skoda Fabia zijn aangetroffen, betreft dit precies het aantal patronen dat past in een volledig gevuld magazijn van een aanvalsgeweer van het type Kalasjnikov. De merken van de patronen uit enerzijds de Skoda en anderzijds voornoemde patroonhouder kwamen bovendien grotendeels met elkaar overeen. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat de op de vluchtroute gevonden wapens en de patroonhouder door [betrokkene 3] uit de auto zijn gegooid en dus in Utrecht in de Skoda hebben gelegen.
iii. De Audi Q5, de beoogde tweede vluchtauto
Door [betrokkene 4] is verklaard dat er op de Achillesdreef door hem en [betrokkene 3] een Marokkaanse man is opgepikt die hen nogmaals bepaalde plaatsen in de wijk heeft aangewezen. Op diezelfde Achillesdreef werd een gestolen Audi Q5 met valse kentekenplaten aangetroffen, met daarin, net zoals in de Skoda, drie colaflessen gevuld met motorbenzine en drie aanstekers. Deze Audi Q5 is daar tussen 13 januari 2017 te 21.00 uur en 14 januari 2017 te 06.30 uur geplaatst. Opmerkelijk is dat in de Skoda Fabia drie aanstekers werden aangetroffen in de kleuren geel (2) en blauw (1), terwijl in de Audi Q5 drie aanstekers werden aangetroffen in de kleuren oranje (2) en blauw (1). In de loods in Landsmeer zijn documenten van de originele kentekens van zowel de Skoda Fabia als de Audi Q5 aangetroffen, alsmede drie colaflessen gevuld met een vloeistof en diverse nieuwe aanstekers. Tot slot overweegt de rechtbank dat [betrokkene 4] in het hiervoor genoemde OVC-gesprek van 1 mei 2017 heeft gezegd dat hij in de Q5 heeft gezeten. Het is een feit van algemene bekendheid dat personen die een liquidatie hebben gepleegd vaak gebruik maken van meerdere vluchtauto’s om zodoende de pakkans te verkleinen. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat de auto’s die gebruikt worden bij het plegen van liquidaties in brand worden gestoken om sporen te wissen. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de in Overvecht aangetroffen Audi Q5 daar stond om als tweede vluchtauto te dienen na het plegen van de liquidatie.
iv. Doel: het plegen van een liquidatie
Uit al het voorgaande volgt dat het de bedoeling was om een liquidatie te plegen. Er werd immers gespot op [betrokkene 1] , aan [betrokkene 4] en [betrokkene 3] werden plaatsen aangewezen waar [betrokkene 1] dagelijks dan wel regelmatig verbleef en er werd door [betrokkene 4] en [betrokkene 3] uren bij het woonadres van [betrokkene 1] gewacht, met machinegeweren binnen handbereik. Tot slot stond er een tweede vluchtauto klaar en lag zowel in de Skoda als in de Audi motorbenzine, om de (gestolen) auto’s na gebruik in brand te kunnen steken.
v. De aanwezigheid van [betrokkene 2] en [verdachte]
[betrokkene 2] en [verdachte] (en [betrokkene 8] ) bleven na 12 januari 2017 betrokken bij het plan om [betrokkene 1] te liquideren. De rechtbank concludeert dat zij degenen zijn die op de avond van 13 januari 2017 in een Skoda Fabia wederom naar de wijk Overvecht in Utrecht zijn gereden om aan [betrokkene 3] en [betrokkene 4] plaatsen te tonen waar het beoogde doelwit vaak kwam. Nadat deze plaatsen waren aangewezen, zijn [betrokkene 2] en [verdachte] teruggebracht naar Amsterdam-West. Vervolgens zijn [betrokkene 3] en [betrokkene 4] in de nacht van 13 op 14 januari 2017 met de Skoda Fabia teruggegaan naar de wijk Overvecht.
De rechtbank stelt vast dat met “de man uit Zaandam” [betrokkene 2] wordt bedoeld. De man stapte in Zaandam in, in de directe nabijheid van de woning waar [betrokkene 2] op dat moment verblijft en bovendien straalde het telefoonnummer, in gebruik bij [betrokkene 2] , een mast in de directe omgeving van die plaats aan. [betrokkene 4] vertelde bovendien in het OVC-gesprek van 1 mei 201 7 dat “die guy met die gebrande lip” ook in de auto naar Utrecht zat. De rechtbank stelt vast dat hiermee [betrokkene 2] wordt bedoeld, die twee dagen daarvoor bij het in brand steken van de Audi A5 zijn lip heeft verbrand.
Verder stelt de rechtbank vast dat [verdachte] in de auto naar Utrecht zat. [betrokkene 4] heeft hem bij een fotobewijsconfrontatie herkend. Voor zover de verdediging de herkenning van [verdachte] door [betrokkene 4] betwist, overweegt de rechtbank dat de beschrijving die door [betrokkene 4] van deze persoon wordt gegeven weliswaar deels anders is, maar niet zodanig anders dat deze beschrijving in het geheel niet zou passen bij [verdachte] . Voorts komt uit het dossier geen enkele aanwijzing naar voren dat [betrokkene 4] voor het plaatsvinden van de FOSLO-confrontatie zou zijn geconfronteerd met een foto van [verdachte] , bijvoorbeeld in het dossier of tijdens een verhoor. Dit betekent dat het resultaat van de fotobewijsconfrontatie als bewijs kan worden gebruikt en het verweer op dit punt wordt verworpen.
De herkenning van [verdachte] door [betrokkene 4] wordt bovendien ondersteund door de omstandigheid dat [betrokkene 4] met anderen een tijdje stil heeft gestaan bij de Pilatus/Romerostraat, in de directe nabijheid van het woonadres van [verdachte] . Daar komt de Skoda Fabia aangereden, met daarin twee Surinaamse mannen. Tot slot straalt die avond het telefoonnummer van [verdachte] in die directe omgeving aan om 19.11 uur, waarna geen telefonische activiteit meer zichtbaar is.
Dat [betrokkene 2] en [verdachte] bij de herstelpoging in de nacht van 13 op 14 januari 2017 betrokken zijn geweest, wordt ondersteund door het gegeven dat zij degenen zijn geweest die een dag na de aanhouding van [betrokkene 4] bij de woning van diens moeder zijn verschenen om duidelijk te maken dat [betrokkene 4] zijn mond moest houden. Dat het hierbij daadwerkelijk om [betrokkene 2] en [verdachte] ging, volgt uit de herkenning van [betrokkene 2] door de moeder van [betrokkene 4] en het gebruik van de naam ‘ [verdachte] ’ door de andere persoon, de tweede naam van [verdachte] waarvan is gebleken dat die door [verdachte] ook wordt gebruikt. Een dergelijke bemoeienis past naar het oordeel van de rechtbank niet bij een scenario waarin deze verdachten geen enkele betrokkenheid hadden bij de herstelpoging. De rechtbank volgt die verklaring van de verdachte dan ook niet.
4.4.6
Juridische duiding van de feiten en omstandigheden
Ten aanzien van 16/659063-18, feit 3 onder B
i. Voorbereiding
Voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat verdachte en de medeverdachten een misdrijf hebben voorbereid waar een gevangenisstraf van acht jaar of meer op staat (a), doordat ze voorwerpen en/of vervoermiddelen voorhanden hebben gehad (b) die bestemd waren om dat misdrijf mee te begaan (c).
a. De criminele intentie
De rechtbank heeft onder 4.4.5 vastgesteld dat het in de tenlastegelegde periode nog steeds de bedoeling was om [betrokkene 1] te liquideren. Nadat op 12 januari 2017 bij wijze van vergissing iemand anders dan het beoogde slachtoffer is doodgeschoten, zijn [betrokkene 2] en [verdachte] opnieuw naar Utrecht gegaan, ditmaal om [betrokkene 3] en [betrokkene 4] de plaatsen te tonen waar het beoogde slachtoffer zich regelmatig ophoudt.
Het gegeven dat de verkeerde was doodgeschoten diende te worden hersteld, in die zin dat alsnog het eigenlijk beoogde doelwit diende te worden geliquideerd. Uit het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte en zijn medeverdachten in de periode van 13 tot en met 14 januari 2017 het gezamenlijke plan hadden om [betrokkene 1] te liquideren. Op moord staat een gevangenisstraf van meer dan acht jaren.
b. Het voorhanden hebben van de aangetroffen voorwerpen en vervoermiddelen
Voor een bewezenverklaring dient vervolgens te worden bezien of verdachte en diens medeverdachten de in de tenlastelegging opgenomen voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden hebben gehad.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] in de avond van 13 januari 2017 als bijrijder in de Skoda Fabia aan is komen rijden. [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [betrokkene 3] zijn toen in deze Skoda Fabia gestapt, waarna ze naar Utrecht zijn gereden om een voorverkenning te doen. Het gegeven dat [betrokkene 2] en [verdachte] in ieder geval al sinds 11 januari 2017 betrokken waren bij de plannen om [betrokkene 1] te vermoorden en dat zij zelf op 12 januari 2017 de verkeerde hebben neergeschoten, maakt dat zij op 13 januari 2017 wisten waarom zij opnieuw met de Skoda Fabia naar Utrecht zijn gereden, wat de andere betrokkenen daar te doen stond en wat daarvoor nodig was, namelijk wapens, munitie, brandversnelIers en aanstekers. De rechtbank acht in dit licht bewezen dat [betrokkene 2] en [verdachte] ' Ngie [verdachte] de Skoda Fabia samen met anderen voorhanden hebben gehad, zij hebben immers gebruik gemaakt van de Skoda Fabia in de wetenschap dat deze bestemd was tot het begaan van het misdrijf (zie ten aanzien hiervan hierna onder c).
[…]
c. Bestemd tot het begaan van het misdrijf
Tot slot dient de rechtbank voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen voor een moord te bezien of de Skoda Fabia die de verdachte en diens medeverdachten voorhanden hebben gehad bestemd was tot het begaan van een moord. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 12 januari 2017 hebben [betrokkene 2] en [verdachte] [slachtoffer] doodgeschoten, waarna zij zijn gevlucht in twee vluchtauto’s die zij daarna in brand hebben gestoken met een brandversnellend middel en (een) aansteker(s). Het is een feit van algemene bekendheid dat bij liquidaties vaak gebruik wordt gemaakt van één of meerdere gestolen auto’s met valse kentekenplaten, teneinde voor de liquidatie zo min mogelijk op te vallen en die na de vlucht in brand wordt/worden gestoken om eventuele sporen te vernietigen. Deze handelingen voor en na het overhalen van de trekker hangen naar het oordeel van de rechtbank zodanig samen met de liquidatie zelf dat ook de daarvoor gebruikte voorwerpen en vervoermiddelen als voorbereidingsmiddel voor de liquidatie hebben te gelden. De in de periode van 13 en 14 januari 2017 aanwezige voorwerpen en vervoermiddelen zijn soortgelijk aan de op 11 en 12 januari 2017 aanwezige voorwerpen en vervoermiddelen waarmee de moord op [slachtoffer] is gepleegd, zodat moet worden geconcludeerd dat ook de Skoda Fabia bestemd was voor het plegen van een moord.
ii. Medeplegen
[betrokkene 2] en [verdachte] hebben nauw en bewust samengewerkt bij het voorbereiden van de liquidatie op [betrokkene 1] . [betrokkene 2] en [verdachte] hadden beiden een gezamenlijk en concreet crimineel doel voor ogen, namelijk het alsnog (laten) liquideren van het beoogde doelwit: [betrokkene 1] . [betrokkene 2] en [verdachte] hebben in de voorbereiding van dit feit zowel een sturende als een faciliterende rol gehad. Immers was het [verdachte] die als bijrijder met de auto waarmee het feit gepleegd diende te worden aan is komen rijden. Door [betrokkene 2] zijn in Utrecht de plaatsen aangewezen waar het beoogde slachtoffer dagelijks kwam en voorts is hij degene geweest op wiens aanwijzing [betrokkene 4] zijn telefoon heeft afgegeven, zodat [betrokkene 4] niet traceerbaar zou zijn. [betrokkene 4] moest van [betrokkene 2] op een gegeven moment het stuur van [betrokkene 8] overnemen en na diens vertrek in Amsterdam zijn [verdachte] en [betrokkene 2] met [betrokkene 4] en [betrokkene 3] verder gereden. Nadat [verdachte] nog iets te drinken en sigaretten had gehaald voor [betrokkene 4] moesten [betrokkene 4] en [betrokkene 3] op een gegeven moment vanuit Amsterdam weer terug rijden naar Utrecht. Aldus maakten de handelingen van [betrokkene 2] en [verdachte] dat [betrokkene 4] en [betrokkene 3] , die nu degenen waren die de opdracht moesten volbrengen omdat [betrokkene 2] en [verdachte] mogelijk herkend waren bij de moord op [slachtoffer] op 12 januari 2017, in staat waren gesteld om [betrokkene 1] te liquideren. Dit in samenhang bezien met het bezoek van [betrokkene 2] en [verdachte] aan de moeder van [betrokkene 4] na diens aanhouding geeft naar het oordeel van de rechtbank aan dat de rol van en [betrokkene 2] en [verdachte] van voldoende gewicht was om als medeplegen ie kwalificeren.
iii. Conclusie
De rechtbank acht dus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen in de periode van 13 tot en met 14 januari 2017 de moord op [betrokkene 1] heeft voorbereid doordat verdachte een Skoda Fabia, bestemd voor het plegen van een liquidatie, voorhanden had.”
De aanvullende overwegingen van het hof
51. Ten aanzien van het voorhanden hebben van de auto bevat het arrest van het hof de volgende aanvullingen:
“NFI-rapport d.d. 19 november 2019
In hoger beroep heeft het openbaar ministerie het NFI-rapport van 19 november 2019 ingebracht. Het betreft een nader onderzoek aan sporen (o.a. aangetroffen op de knoppen van de radio en climatronic en de draaiknop van de rugleuning van de bijrijdersstoel) die zijn veiliggesteld in de Skoda Fabia waarin medeverdachten [betrokkene 4] en [betrokkene 3] zijn aangehouden. Dat is de Skoda Fabia waarover [betrokkene 4] heeft verklaard dat [betrokkene 8] en verdachte daarmee aan kwamen rijden. Hij heeft samen met [betrokkene 3] en onder andere [betrokkene 8] en verdachte rondgereden in deze auto. [betrokkene 4] heeft [betrokkene 8] en verdachte bij een fosloconfrontatie herkend. [betrokkene 4] heeft verklaard dat hij, nadat hij met al die mannen heeft rondgereden van Amsterdam naar Utrecht en terug naar Amsterdam, daarna weer met [betrokkene 3] terug naar Utrecht is gereden, waarna er nog een Marokkaanse jongen is ingestapt die met hen heeft rondgereden. Daarna hebben zij gewacht bij het flatgebouw waar [betrokkene 1] woonde.
Uit het NFI-rapport van 19 november 2019 blijkt dat op twee plaatsen in de Skoda Fabia mengprofielen zijn aangetroffen en waarin een match wordt gevonden met verdachte, [betrokkene 2] en ene [betrokkene 25] :
AAKL7724NL#01 bemonstering (knoppen van radio en climatronic)
AAKL7746NL#01 bemonstering (draaiknop rugleuning stoel bijrijder)
SIN | Beschrijving DNA-profiel | DNA kan afkomstig zijn van | |
AAKL7724NL#01 | DNA-mengprofiel van minimaal vijf personen Relatief grotere hoeveelheid van drie personen | * [betrokkene 2] * [verdachte] * één andere persoon | |
AAKL7746NL#01 | DNA-mengprofiel van minimaal vier personen Relatief grotere hoeveelheid van drie personen | * [verdachte] * [betrokkene 25] * één andere persoon |
Bemonstering AAKL7724NL#01
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd ten aanzien van [verdachte] onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 3: De bemonstering bevat een relatief grotere hoeveelheid DNA van [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen.
Hypothese 4: De bemonstering bevat een relatief grotere hoeveelheid DNA van drie willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAKL7724NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 3 waar is dan wanneer hypothese 4 waar is.
Bemonstering AAKL7746NL#01
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd ten aanzien van [verdachte] onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 7: De bemonstering bevat een relatief grotere hoeveelheid DNA van [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen.
Hypothese 8: De bemonstering bevat een relatief grotere hoeveelheid DNA van drie willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAKL7746NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 7 waar is dan wanneer hypothese 8 waar is.
Naar het oordeel van het hof bevestigen bovenstaande bevindingen de verklaring van [betrokkene 4] en de betrokkenheid van verdachte bij de voorbereiding van de liquidatie van [betrokkene 1] die op 14 januari 2017 had moeten plaatsvinden en moeten die worden bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
[…]
Voorhanden hebben auto
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van het onder parketnummer 16-659063-18 onder feit 3 onder B tenlastegelegde en door de rechtbank bewezenverklaarde voorhanden hebben van de gestolen Skoda Fabia moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat het enkel passagier zijn in een auto niet betekent dat die passagier de auto ook voorhanden heeft.
De rechtbank heeft hierover volgende overwogen:
[…]
Het hof overweegt in aanvulling hierop dat de omstandigheid dat een bestuurder van een vervoermiddel doorgaans meer feitelijke zeggenschap over het vervoermiddel heeft dan de bijrijder niet in de weg staat aan het oordeel dat ook de bijrijder het vervoermiddel (als pleger of medepleger) voorhanden heeft wanneer hij het samen met de bestuurder als vervoermiddel gebruikt.”
Het verweer van de verdediging
52. De raadslieden van de verdachte hebben in hoger beroep overeenkomstig meergenoemde pleitnota, voor zover hier van belang, het volgende ter terechtzitting naar voren gebracht:
“DE SCHIJNBAAR GERINGE ROL
157. Voor zover het gerechtshof tot de conclusie komt dat hij toch in de auto heeft gezeten naar Utrecht, op basis van de verklaring van [betrokkene 4] , dan is de vraag wat hij precies heeft gedaan. Wat is zijn rol geweest? [betrokkene 4] verklaart (3e verklaring, p. 2503 ev,)
a. p. 2505 ‘De man met de muts zei tegen mij dat ik aan de passagierskant moest.’
b. p. 2506 ‘Heb je ze (personen uit Skoda) horen praten? A: Iedereen was stil.’
c. P. 2507 V: ‘Wat is er onderweg gezegd? A: Helemaal niks. Niemand zei wat.’
d. p. 2508 V: ‘Zoals het op jou overkwam heeft die man met dat mutsje alleen gecommuniceerd met [betrokkene 3] en de rest was erbij aanwezig? A: Ja, verder zei niemand wat.’
e. p. 2508 ‘Hij’ zei hier eraf (die meneer van Zaandam met dat mutsje).’
f. 5e verklaring. [betrokkene 4] p. 2556 ev.: ‘Iedereen was stil. De man uit Zaandam wees de plekken aan.’
g. RC-verklaring [betrokkene 4] p.4: ‘U vraagt mij af op enig moment door [betrokkene 3] of een van de anderen iets is gezegd over een liquidatie. Nee, helemaal niets. Iedereen was stil in de auto. Er werd niks gezegd.’
158. Het is een stel-dat verweer. [verdachte] zou dan begeleider zijn geweest van [betrokkene 2] en van [betrokkene 8] . Uit het dossier valt niet af te leiden wat hij wel of niet wist van het doel van de rit, of dat hij er misschien achteraf van wist. Zoals gezegd: het is een risicovol onderzoek en cliënt is spaarzaam geweest met mededelingen.
159. Er zou dan vrijspraak moeten volgen, of hoogstens medeplichtigheid aan voorbereidingshandelingen. Een hitteam is opgezet om [betrokkene 1] te liquideren, zou dan de conclusie zijn. De poging liep al sinds 12 januari of mogelijk daarvoor, en [betrokkene 8] was daar bij betrokken. Mogelijk [betrokkene 2] ook.
160. In dit scenario is [verdachte] op enig moment betrokken geraakt en is hij meegegaan naar Utrecht. In het slechtste geval wordt daaruit ondersteuning aan het doel (aanwijzing locaties) aangenomen. Er is geen bewijs dat hij betrokken is geweest bij wapens, aanstekers of flessen benzine. Het voorhanden hebben van de auto wordt wel erg veel opgerekt als het Hof er dezelfde draai aan geeft als de rechtbank, ik meen dat hier juridisch-technisch vrijspraak op hoort te volgen. Passagier zijn in een auto betekent niet dat je die voorhanden hebt.
161. Het logische alternatief is medeplichtigheid. Zijn rol is bovendien minder groot dan die van ‘de man uit Zaandam’ die de locaties aan [betrokkene 3] daadwerkelijk heeft aangewezen. Dat pleit voor een lagere straf dan [betrokkene 2] .”
De bespreking van het middel
53. Bewezenverklaard is het medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van art. 46 Sr, door het voorhanden hebben van een auto, de Skoda Fabia. Met de term ‘voorhanden hebben’ in art. 46 Sr heeft de wetgever aansluiting gezocht bij de strafbaarstelling van heling in art. 416 Sr. Daarbij wordt onder ‘voorhanden hebben’ verstaan “ieder feitelijk aanwezig hebben met welk doel of krachtens welke titel dan ook”. Niet is vereist dat de dader te allen tijde onverwijld over het goed kan beschikken. Het omvat ook het kunnen beschikken over een goed dat elders is opgeslagen; een directe fysieke beschikkingsmacht is dus evenmin vereist.10.
54. De door het hof bevestigde vaststellingen van de rechtbank houden onder meer in dat de verdachte in de avond van 13 januari 2017 als bijrijder in een gestolen Skoda Fabia met valse kentekenplaten zat. Samen met de medeverdachten [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [betrokkene 3] is de verdachte met deze auto naar Utrecht gereden om een voorverkenning te doen. Deze voorverkenning vond plaats in het kader van het plan om het beoogde slachtoffer [betrokkene 1] alsnog te liquideren. Dat baseert het hof op het feit dat verbalisanten later op de avond de Skoda Fabia bij de woning van [betrokkene 1] zagen staan. In deze auto bleken [betrokkene 4] en [betrokkene 3] te zitten. Tijdens de achtervolging hebben zij vuurwapens uit de auto gegooid. In de auto zelf werden colaflessen met brandbare vloeistof, aanstekers en munitie aangetroffen. Tegen die achtergrond was de Skoda Fabia volgens het hof bestemd tot het begaan van de moord op [betrokkene 1] . Daarbij is mede in aanmerking genomen dat het een feit van algemene bekendheid is dat bij liquidaties – en net als bij de vergismoord op [slachtoffer] – vaak gebruikgemaakt wordt van één of meerdere gestolen auto’s met valse kentekenplaten die na de vlucht in brand wordt/worden gestoken om eventuele sporen te vernietigen.
55. Naar het oordeel van het hof hebben de verdachte en [betrokkene 2] nauw en bewust samengewerkt bij het voorbereiden van de liquidatie van [betrokkene 1] in de tenlastegelegde (en bewezenverklaarde) periode van 13 tot en met 14 januari 2017. De overwegingen van de rechtbank waarmee het hof zich heeft verenigd, luiden als volgt. De verdachte en [betrokkene 2] hadden een gezamenlijk en concreet crimineel doel voor ogen, namelijk het alsnog (laten) liquideren van het beoogde doelwit ( [betrokkene 1] ) en hadden in de voorbereiding van dit feit zowel een sturende als faciliterende rol. Dat oordeel steunt onder meer op het feit dat [betrokkene 2] en de verdachte als bijrijder, met de auto met behulp waarmee het feit gepleegd zou worden zijn komen aanrijden en zij tijdens de voorverkenning in Utrecht plaatsen hebben aangewezen waar [betrokkene 1] dagelijks kwam. Daarmee hebben de verdachte en [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [betrokkene 3] , die de opdracht moesten gaan uitvoeren omdat de verdachte en [betrokkene 2] mogelijk herkend waren bij de ‘vergismoord’ de dag ervoor, in staat gesteld [betrokkene 1] te liquideren. Dit in samenhang bezien met het bezoek van de verdachte en [betrokkene 2] aan de moeder van [betrokkene 4] na diens aanhouding maakt dat hun rol van voldoende gewicht was om als medeplegen te kwalificeren. In aanvulling hierop heeft het hof overwogen dat de omstandigheid dat een bestuurder van een vervoermiddel doorgaans meer feitelijke zeggenschap over het vervoermiddel heeft dan de bijrijder, niet in de weg staat aan het oordeel dat ook de bijrijder het vervoermiddel (als pleger of medepleger) voorhanden heeft wanneer hij het samen met de bestuurder als vervoermiddel gebruikt.
56. Met de klacht dat uit ’s hofs bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte mede de voor het ‘voorhanden hebben’ vereiste beschikkingsmacht had over de auto, nu hij enkel als bijrijder in de auto heeft gezeten, meent de steller van het middel kennelijk dat uit de bewijsvoering moet volgen dat de verdachte álle bestanddelen van de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen vervult. Zulks ten onrechte. Het hof heeft immers het medeplegen van deze voorbereidingshandelingen bewezenverklaard (cursivering door mij, A-G). Welbekend is dat voor medeplegen als bedoeld in art. 47, eerste lid, onder 1°, Sr niet is vereist dat elk van de medeplegers de gehele delictsinhoud vervult. Wél moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komen vast te staan dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij geldt dat de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht moet zijn. Dit brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.11.
57. Voor zover het middel ook bestrijdt dat uit de bewijsvoering van het hof een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten ten aanzien van het tenlastegelegde voorhanden hebben van de Skoda Fabia kan worden afgeleid, faalt het. Dat de gestolen auto door de verdachte en medeverdachten is gebruikt staat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen wel vast. Daarmee is de voor het ‘voorhanden hebben’ vereiste beschikkingsmacht gegeven. Blijkens voormelde overwegingen heeft het hof dit gebruik van de auto geplaatst in het kader van het vooropgezette plan tot liquidatie van [betrokkene 1] . Dat plan was een vervolg op de vergismoord op [slachtoffer] op 12 januari 2023, waarbij de verdachte en [betrokkene 2] eveneens betrokken waren. Het hof heeft aldus de bijdrage van de verdachte geenszins enkel gegrond op het feit dat hij als bijrijder in de Skoda Fabia zat, maar heeft deze omstandigheid in samenhang beschouwd met de intensieve rol van de verdachte in de onderliggende liquidatieplannen en de daaraan voorafgegane vergismoord. Mede bezien in die context geeft het oordeel van het hof dat sprake was van de bedoelde nauwe en bewuste samenwerking niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel niet onbegrijpelijk.
58. Ook het vijfde middel faalt.
VIII. Het zesde middel en de bespreking daarvan (redelijke termijn)
59. Het zesde middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
60. Namens de verdachte is op 22 april 2022 beroep in cassatie ingesteld. De verdachte was gedetineerd ten tijde van het instellen van het cassatieberoep en tijdens de behandeling van de zaak in cassatie. De stukken van het geding zijn op 9 maart 2023 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Daarmee is de inzendtermijn van zes maanden met ongeveer vijf maanden overschreden. Het middel klaagt daarover terecht. Een voortvarende behandeling die de overschrijding van de inzendtermijn zou kunnen compenseren, is niet meer mogelijk. Deze termijnoverschrijding dient mijns inziens te leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf in een mate die de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
IX. Slotsom
61. Het eerste tot en met het vijfde middel falen en kunnen worden afgedaan met een aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het zesde middel slaagt.
62. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, waarmee de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM wordt overschreden, hetgeen eveneens tot vermindering van de door het hof opgelegde gevangenisstraf moet leiden.
63. Overige gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
64. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑11‑2023
Zie voor de door het hof bevestigde en aangevulde overwegingen van de rechtbank over het gebruik van de getuigenverklaring van A voor het bewijs de bewijsmotivering hiervoor onder randnummers 6 en 7.
EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10, ECLI:CE:ECHR:2015:1215JUD000915410, NJ 2017/294, m.nt. Myjer.
Zie ook EHRM 2 mei 2023, nr. 57818/18 (Strassenmeyer tegen Duitsland), waarin de ‘principles’ uit Al-Khawaja and Tahery en uit Schatschaschwili helder op een rijtje zijn gezet (par. 69 en 71).
Via een videoverbinding.
Zie daarvoor ook de bewijsvoering zoals hiervoor in de randnummers 6 en 7 weergegeven.
Opmerking verdient dat, voor zover ik heb kunnen nagaan, in hoger beroep geen verweer door de verdediging is gevoerd over het (al dan niet) ontbreken van voorbedachte raad aan de zijde van de verdachte.
Vgl. ook de conclusies van mijn voormalig ambtgenoot Machielse vóór HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, NJ 2016/348, m.nt. Kooijmans en vóór HR 25 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4574, NJ 2000/280, en mijn conclusie van 18 april 2023, ECLI:NL:PHR:2023:435.
Een betrekkelijk groot deel van de hierna geciteerde overwegingen heeft niet direct betrekking op het voorhanden hebben van de Skoda Fabia, maar wel op de voorbereiding van de moord op [betrokkene 1] waaraan die auto in de bewijsvoering gerelateerd wordt. Omdat het hof de betrokkenheid van de verdachte bij het voorhanden hebben van de Skoda Fabia direct in verband brengt met die liquidatieplannen, haal ik hierna ook de desbetreffende bewijsoverwegingen aan.
Kamerstukken II 1990/91, 22268, 3 (MvT), p. 18. Zie voor de memorie van toelichting bij de helingsbepaling van art. 416 Sr Kamerstukken II, 1989/90, 21565, nr. 3, p. 4.
Zie onder meer: HR 14 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:394; HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1655; HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411, m.nt. Rozemond.