Hof Amsterdam, 18-02-2014, nr. 200.130.032/01
ECLI:NL:GHAMS:2014:522, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
18-02-2014
- Zaaknummer
200.130.032/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:522, Uitspraak, Hof Amsterdam, 18‑02‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1693, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 18‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Kort geding. Terugvordering van WWB-uitkering. Terugvorderingsbesluit moet worden aangemerkt als bron van een nieuwe schuld, die daardoor niet onder de werking van een schone lei ten gevolge van een schuldsaneringsregeling valt.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.130.032/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/201270/KG ZA 13-112
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 februari 2014
inzake
[APPELLANT] ,
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. B. Wernik te Haarlem,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE HAARLEM,
zetelend te Haarlem,
advocaat: mr. M.E. Biezenaar te Haarlem.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en de Gemeente genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 30 mei 2013in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de voorzieningen-rechter) van 3 mei 2013, in kort geding gewezen tussen [appellant] als eiser en de Gemeente als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en:
- het beslag op de WWB (Wet werk en bijstand)-uitkering van [appellant] zal opheffen, althans de Gemeente zal bevelen dit beslag op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 500,= voor iedere dag dat de Gemeente na betekening van het arrest daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft;
- de Gemeente zal verbieden (verdere) executiemaatregelen te nemen om te komen tot terugvordering van de WWB-uitkering, een en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000,= voor elke handeling die de Gemeente in strijd met dit verbod mocht verrichten;
- de Gemeente zal veroordelen in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten en nakosten.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Feiten
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.10 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
a. Bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 23 mei 2006 is ten aanzien van [appellant] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
b. Bij besluit van 24 januari 2008 heeft de Gemeente een bedrag van € 34.335,36 vanwege ten onrechte genoten WWB-uitkering en toeslagen van [appellant] teruggevorderd, daar hij volgens de Gemeente over de periode van 21 februari 2005 tot en met 22 juli 2007, zonder daarvan melding te maken, werkzaamheden voor zijn broer heeft verricht die een economische waarde vertegenwoordigen. Dit besluit luidt verder als volgt, voor zover van belang:
“(…)
U ontving van 12 november 2004 tot en met 31 oktober 2007 een uitkering volgens de Wet werk en bijstand (WWB).
(…)
Uit handhavingsonderzoek is gebleken dat u onjuiste informatie hebt verstrekt. U heeft geen inlichtingen verstrekt omtrent uw werkzaamheden en eventuele inkomsten hieruit. (…)
U moet € 34.335,36 terugbetalen op grond van de Beleidsregels Terugvordering WWB en artikel 58 lid 1 sub a WWB.
Het bedrag dat u (het hof leest:) terugbetaalt is bruto. Uw schuld is namelijk in 2005/2006/2007 ontstaan. Wij hebben in dat geval over de verstrekte bijstand de verplichte loonheffing en ziekenfondspremie (2005) afgedragen. Daarom vorderen wij ook dit bedrag van u terug.
Hieronder treft u een specificatie aan van de vordering.
Periode 21 februari 2005 tot en met 22 juli 2007 en de periode 6 augustus 2007 tot en met 31 oktober 2007:
Netto ten onrechte verstrekte bijstand € 26.487,28
Afgedragen ziekenfondspremie 2005 € 887,19
Afgedragen loonheffing over deze bijstand € 6.960,89
Totale (bruto) terugvordering € 34.335,36
(…)”
c. Na bezwaar van [appellant] heeft de Gemeente dat besluit gehandhaafd, waarna hij beroep heeft ingesteld. Bij uitspraak van 6 april 2010 heeft de rechtbank Haarlem, sector bestuursrecht, bepaald dat de Gemeente de vordering dient te herzien. Daarop heeft de Gemeente bij besluit van 5 augustus 2010 de vordering bijgesteld tot een terugvorderingsbedrag over de genoemde periode van
€ 8.632,19. [appellant] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij uitspraak van
4 februari 2011 heeft de rechtbank Haarlem, sector bestuursrecht, dit beroep ongegrond verklaard. Tegen laatstgenoemde uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
d. Bij vonnis van 2 augustus 2011 heeft de rechtbank Haarlem de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder d van de Faillissementswet (Fw) en is [appellant] van rechtswege in staat van faillissement komen te verkeren. [appellant] is van dat vonnis in hoger beroep gekomen.
e. Bij arrest van 22 september 2011 van het gerechtshof Amsterdam is het vonnis van de rechtbank van 2 augustus 2011 vernietigd en is de zaak terugverwezen naar de rechtbank.
f. Naar aanleiding van deze verwijzing heeft de rechtbank Haarlem bij vonnis van 29 september 2011 als volgt overwogen en beslist.
“(…)
In haar arrest van 22 september 2011 heeft het hof ondermeer het volgende overwogen:
“De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] beëindigd zonder hem de zogenoemde schone lei te verlenen, omdat – kort samengevat – [appellant] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling een nieuwe schuld aan de gemeente Haarlem heeft laten ontstaan.
(…)
Gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting overweegt het hof het volgende. De schuld aan de gemeente Haarlem is ontstaan op de datum van het terugvorderingsbesluit, te weten 24 januari 2008 (herzien bij besluit van 5 augustus 2010), zodat sprake is van een nieuwe schuld in de zin van artikel 350 lid 3 onder d Fw. Mede gelet op het tijdsverloop sinds de periode waarop de terugvordering betrekking heeft (februari 2005 tot en met oktober 2007) en de omstandigheid dat de gemeente Haarlem de vordering al drastisch heeft verminderd, is het hof van oordeel dat het verwijt dat [appellant] ten aanzien van het laten ontstaan van deze schuld kan worden gemaakt, onvoldoende zwaar is om de voor [appellant] zeer ingrijpende consequentie van het onthouden van de schone lei te kunnen rechtvaardigen. Het hof weegt hierbij mee dat, voor zover het hof op basis van de beschikbare gegevens heeft kunnen vaststellen, geen sprake is geweest van opzettelijk en/of bewust frauderen door [appellant], met het oogmerk zich te bevoordelen. Voorts neemt het hof in aanmerking dat [appellant] gedurende het verloop van de schuldsaneringsregeling zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen steeds naar behoren is nagekomen en dat die schuldsaneringsregeling reeds is verlengd tot vijf jaar. In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellant] de schuldsaneringsregeling toch tot een goed einde heeft gebracht en dat deze met toekenning van de zogenoemde schone lei dient te worden beëindigd. De beslissing waarvan beroep zal worden vernietigd.”
Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank teneinde te worden afgedaan met inachtneming van vorenstaande.
(…)
Beslissing
De rechtbank:
- stelt vast dat de schuldenaar niet in de nakoming van één of meer uit de
schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten;
- bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden;
- verstaat dat door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn;
(…)”
g. Blijkens een uittreksel uit het Centraal Insolventieregister is op 2 mei 2012 het einde van de schuldsanering met uitdeling aan de schuldeisers en met schone lei per 27 april 2012 gepubliceerd.
h. Bij uitspraak van 25 september 2012 heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van 4 februari 2011 van de rechtbank Haarlem, sector bestuursrecht, bevestigd.
i. Vervolgens heeft de Gemeente beslag gelegd op de uitkering van [appellant] ter incassering van de vordering wegens ten onrechte genoten WWB-uitkering en toeslagen.
j. De advocaat van [appellant] heeft de Gemeente bij brief van 22 oktober 2012 verzocht het beslag op te heffen. De Gemeente heeft dat geweigerd.
3. Beoordeling
3.1.
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland de Gemeente zal veroordelen het beslag op zijn WWB-uitkering op te heffen, althans de Gemeente te bevelen voormeld beslag op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 500,= voor iedere dag dat de Gemeente na betekening van het vonnis daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft. Voorts heeft [appellant] gevorderd de Gemeente te verbieden (verdere) executiemaatregelen te nemen om te komen tot terugvordering van de WWB-uitkering, op straffe van een dwangsom van € 10.000,= voor elke handeling die de Gemeente in strijd met dit verbod mocht verrichten, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft bij het bestreden vonnis de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten onder uitvoerbaar bij voorraadverklaring van laatstgenoemde veroordeling. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met twee grieven op.
3.2.
Met beide grieven betoogt [appellant] dat de schuld aan de Gemeente is ontstaan voordat hij op 23 mei 2006 tot de schuldsanering werd toegelaten en dat deze schuld daarom onder de werking van de schone lei valt met als gevolg dat deze rechtens niet langer afdwingbaar is. Gelet op deze nauwe verwevenheid alsmede dat beide grieven strekken tot dezelfde conclusie zullen zij hierna gezamenlijk worden behandeld.
3.3.
[appellant] stelt dat de schuld aan de Gemeente is ontstaan in de jaren 2005, 2006 en 2007. Hij verwijst hiervoor naar het terugvorderingsbesluit van 2 januari 2008 waarin staat “Uw schuld is namelijk in 2005/2006/2007 ontstaan”. Voorts wijst [appellant] op de uitspraak van de rechtbank Haarlem, sector bestuursrecht, van 6 april 2010 waarin staat vermeld: “Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de (…) terugvordering de volgende perioden betreft:
- in 2005: week 8 en 9, 12 t/m 15, 20 t/m 25 en 35 t/m 45
- in 2006: week 11 t/m 14, 33 t/m 37 en 45
- in 2007: week 12 t/m 13”
Van bovengenoemde perioden liggen alleen zes weken (uit 2006) en twee weken (uit 2007) ná de datum van het uitspreken van de schuldsanering op 23 mei 2006. [appellant] concludeert hieruit dat de schuld bestond ten tijde van de aanvang van de schuldsanering en daarom onder de schone lei valt, waardoor deze rechtens niet langer afdwingbaar is.
3.4.
De Gemeente heeft het standpunt van [appellant] bestreden. Voor zover nodig wordt bij de beoordeling hierna daarop ingegaan.
3.5.
De centrale vraag in dit geding is of de vordering van de Gemeente op [appellant] ten bedrage van € 8.632,19 wegens ten onrechte genoten bijstand ten tijde van de uitspraak tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling op [appellant] reeds bestond. Indien dit het geval is werkt de schuldsanering op grond van artikel 299, eerste lid aanhef en onder a, Fw ten aanzien van de vordering van de Gemeente en heeft de beëindiging van de schuldsanering door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis van 29 september 2011 van de rechtbank Haarlem tot gevolg gehad dat deze niet langer (rechtens) afdwingbaar is.
3.6.
Anders dan [appellant] heeft betoogd, ontstaat een vordering tot terugbetaling wegens eerder ten onrechte ontvangen bijstandsuitkering op het moment dat daarover in bestuursrechtelijke zin een terugvorderingsbesluit is genomen (vgl. Rb. Arnhem 31 maart 2005, ECLI:NL:RBARN:2005:AU2489 en Hof Amsterdam 16 juni 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ2304). Artikel 58, eerste lid onder a van de Wet werk en bijstand (WWB) kent het college van burgemeester en wethouders een discretionaire bevoegdheid toe tot terugvordering van genoten bijstand, van welke bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt. De beleidsvrijheid die op grond van voornoemde bepaling aan het college van burgemeester en wethouders toekomt is nader ingevuld door de Beleidsregels Terugvordering WWB. Blijkens de stukken is het onderhavige terugvorderingsbesluit van de Gemeente op voornoemde regelgeving gegrond. Uit deze toepasselijke bestuursrechtelijke regelgeving vloeit voort dat de terugbetalingsverplichting van [appellant] aan wie ten onrechte bijstand is verleend en de vordering van de Gemeente tot terugbetaling ontstaan door en met het terugvorderingsbesluit. De omstandigheid dat de terugvordering deels betrekking heeft op ten onrechte genoten bijstand in een periode gelegen voor de datum van toelating tot de schuldsanering leidt niet tot een ander oordeel. Ook de vermelding in het terugvorderingsbesluit van 22 januari 2008 “Uw schuld is namelijk in 2005/2006/2007 ontstaan” kan [appellant] niet baten, welke opmerking de Gemeente overigens heeft gemaakt ter toelichting van de terugvordering van de brutobedragen ter zake van de in genoemde periode ten behoeve van [appellant] afgedragen loonheffing en ziekenfondspremie, zoals ook uit het vervolg van het terugvorderingsbesluit blijkt. Daaraan kan derhalve niet de juridische betekenis worden toegekend zoals [appellant] die voor ogen staat. Al het voorgaande brengt mee dat de schuld aan de Gemeente is ontstaan na de datum waarop de schuldsaneringsregeling op [appellant] van toepassing is verklaard en derhalve niet onder de werking van de schone lei valt, hetgeen overigens ook valt op te maken uit het arrest van 22 september 2011 waarin het hof de schuld aanmerkt als een nieuwe schuld als bedoeld in artikel 350, derde lid, aanhef en onder d, Fw.
3.7.
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Gemeente begroot op € 683,= aan verschotten en € 894,= voor salaris en op € 131,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, J.E. Molenaar en M.L.D. Akkaya en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2014.