Stcrt. 1996, 197.
HR, 22-05-2018, nr. 16/06043
ECLI:NL:HR:2018:742
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-05-2018
- Zaaknummer
16/06043
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:742, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑05‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:484
ECLI:NL:PHR:2018:484, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑03‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:742
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0228
Uitspraak 22‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Vernieling, art. 350.1 Sr. Toewijzing vordering b.p. Hof heeft algemeen directeur en bestuurder van benadeelde rechtspersoon i.p.v. rechtspersoon zelf aangemerkt als b.p. Het “schadeopgaveformulier misdrijven” op naam van de rechtspersoon Y als b.p., welk formulier is ingevuld door de algemeen directeur en bestuurder van die rechtspersoon X, houdt in dat niet X maar de rechtspersoon Y zich als b.p. heeft gevoegd. Gelet daarop heeft het Hof kennelijk bij vergissing bij de toewijzing van de vordering van de b.p. en de oplegging van de svm in het dictum de naam X genoemd in plaats van de naam van de rechtspersoon Y. HR leest de beslissing van het Hof in zoverre verbeterd. Hierdoor komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen zodat het niet tot cassatie kan leiden.
Partij(en)
22 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/06043
SA/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 22 augustus 2016, nummer 21/000192-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij aan [betrokkene 1] onbegrijpelijk is.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 17 mei 2015 te Arnhem opzettelijk en wederrechtelijk een aantal ramen, ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield."
3.2.2.
De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 696,- (zeshonderdzesennegentig euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
(...)
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [betrokkene 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 696,- (zeshonderdzesennegentig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 (dertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen."
3.2.3.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een "schadeopgaveformulier misdrijven" op naam van de rechtspersoon [A] BV als benadeelde partij, welk formulier is ingevuld door [betrokkene 1]. Dat formulier houdt in als vordering van de benadeelde partij een totaalbedrag van € 1.415,80 ter zake van materiële schade bestaande uit "herstelkosten glas in lood ramen".
3.2.4.
Bij voornoemd schadeopgaveformulier zijn als bijlagen uittreksels Kamer van Koophandel gevoegd van 30 december 2015 die inhouden dat [betrokkene 1] als algemeen directeur en bestuurder van die rechtspersoon staat ingeschreven.
3.2.5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 augustus 2016 houdt in:
"Tevens is de benadeelde partij [betrokkene 1] ter terechtzitting aanwezig.
(...)[betrokkene 1] wordt als benadeelde partij in de gelegenheid gesteld om het woord te voeren. Vervolgens deelt hij mee, zakelijk weergegeven:
In eerste aanleg ben ik als benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in de ingediende vordering tot schadevergoeding betreffende de herstelkosten van de glas in lood ramen. De oorspronkelijke vordering ter hoogte van € 1.415,81 wordt in hoger beroep gehandhaafd. Verder heb ik geen aanvullende opmerkingen ter zake van de ingediende vordering."
3.3.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 696,- aan de benadeelde partij [betrokkene 1]. Voorts heeft het Hof onder aanhaling van art. 36f Sr aan de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 696,- ten behoeve van het slachtoffer [betrokkene 1] met de bepaling dat, bij gebreke van betaling en verhaal, vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 13 dagen.
3.4.
In aanmerking genomen dat het voornoemde onder 3.2.3 opgenomen stuk inhoudt dat niet [betrokkene 1] maar de rechtspersoon [A] BV zich als benadeelde partij heeft gevoegd, heeft het Hof kennelijk bij vergissing bij de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in het dictum de naam [betrokkene 1] genoemd in plaats van de naam van de rechtspersoon [A] BV.
De Hoge Raad leest de beslissing van het Hof in zoverre verbeterd. Hierdoor komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen zodat het niet tot cassatie kan leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verstaat het dictum in de bestreden uitspraak aldus dat:
(i) het toegewezen bedrag aan schadevergoeding van € 696,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening wordt toegekend aan de benadeelde partij [A] BV;(ii) de verplichting tot betaling aan de Staat van € 696,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening ten behoeve van het slachtoffer wordt opgelegd ten behoeve van [A] BV;
verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2018.
Conclusie 27‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Vernieling, art. 350.1 Sr. Toewijzing vordering b.p. Hof heeft algemeen directeur en bestuurder van benadeelde rechtspersoon i.p.v. rechtspersoon zelf aangemerkt als b.p. Het “schadeopgaveformulier misdrijven” op naam van de rechtspersoon Y als b.p., welk formulier is ingevuld door de algemeen directeur en bestuurder van die rechtspersoon X, houdt in dat niet X maar de rechtspersoon Y zich als b.p. heeft gevoegd. Gelet daarop heeft het Hof kennelijk bij vergissing bij de toewijzing van de vordering van de b.p. en de oplegging van de svm in het dictum de naam X genoemd in plaats van de naam van de rechtspersoon Y. HR leest de beslissing van het Hof in zoverre verbeterd. Hierdoor komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen zodat het niet tot cassatie kan leiden.
Nr. 16/06043 Zitting: 27 maart 2018 | Mr. D.J.M.W Paridaens Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 22 augustus 2016 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, wegens “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen”, veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,00. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest is bepaald.
Namens de verdachte is beroep tot cassatie ingesteld en heeft mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Het bestreden arrest is gewezen door de enkelvoudige strafkamer van het hof en is aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep.
De aantekening van een mondeling arrest van de enkelvoudige kamer van het hof dient ingevolge art. 425, derde lid aanhef en onder c, Sv te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling in strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 19961.(hierna: de Regeling).2.
6. Uit artikel 3, aanhef en onder d, van de Regeling volgt dat een aantekening mondeling arrest de navolgende gegevens dient te bevatten:
“inhoud van de bewijsmiddelen, voor zover deze tot het bewijs van het (de) telastegelegde feit(en) dient, alsmede vermelding van de redengevende feiten en omstandigheden, voor de beslissing dat het (de) feit(en) door de verdachte(n) is (zijn) begaan (voor de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken. Indien niet de gehele inhoud voor het bewijs is gebezigd, dan aangeven welk deel wel is gebruikt)”.
7. Gelet op hetgeen hiervoor onder 6. is vermeld, mocht het hof in de aantekening van het mondeling arrest verwijzen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken. Dit ongeacht of het geval als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv zich voordoet (de bekennende verdachte).3.
8. Het middel berust op de opvatting dat het hof bij het wijzen van een mondeling arrest slechts in het geval van een bekennende verdachte had mogen volstaan met een opgave van bewijsmiddelen. Die opvatting vindt geen steun in het recht.
9. Het eerste middel faalt.
10. Het tweede middel richt zich tegen de motivering van de beslissing tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
11. In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom [betrokkene 1]4.als benadeelde partij is aangemerkt nu hij – zoals de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft aangevoerd – geen (mede-)eigenaar is van het kerkgebouw waarvan ramen zijn vernield.
12. De aantekening mondeling arrest houdt – voor zover relevant – het volgende in:
“Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 696,- (zeshonderdzesennegentig euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.”
13. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 augustus 2016 houdt – voor zover relevant – het volgende in:
“[betrokkene 1] wordt als benadeelde partij in de gelegenheid gesteld om het woord te voeren. Vervolgens deelt hij mee, zakelijk weergegeven:
In eerste aanleg ben ik als benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in de ingediende vordering tot schadevergoeding betreffende de herstelkosten van de glas in lood ramen. De oorspronkelijke vordering ter hoogte van € 1.415,81 wordt in hoger beroep gehandhaafd. Verder heb ik geen aanvullende opmerkingen ter zake van de ingediende vordering.”
14. Op grond van art. 361, vierde lid, Sv neemt de feitenrechter de beslissing op de vordering van de benadeelde partij op in het vonnis en wordt deze beslissing gemotiveerd. Bij betwisting van de vordering van de benadeelde partij is een nadere motivering slechts dan aangewezen indien het oordeel omtrent de vordering in het licht van hetgeen door de rechter (kennelijk) in aanmerking is genomen onbegrijpelijk is.5.
15. Hetgeen door de verdediging is aangevoerd moet (onder meer) worden bezien in het licht van het schadeopgaveformulier en de processen-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.6.Uit bijlage 5 bij het schadeopgaveformulier blijkt dat [betrokkene 1] aangifte wegens vernieling aan het glas-in-lood van het kerkgebouw Memoriarium Gelderland heeft gedaan in zijn functie als (uiteindelijke) bestuurder van [A] BV7., de eigenaar van het kerkgebouw. Uit het schadeopgaveformulier zelf blijkt dat [A] BV zich als benadeelde partij heeft beoogd te voegen ter zake van de schade die is ontstaan aan de ramen van het kerkgebouw. Dit formulier is op 23 december 2015 namens de benadeelde rechtspersoon ingevuld door [betrokkene 1] in zijn hoedanigheid van algemeen directeur.
16. Kennelijk bij vergissing heeft het hof de bestuurder van de benadeelde rechtspersoon aangemerkt als benadeelde partij in plaats van de rechtspersoon zelf.8.De Hoge Raad kan met herstel van deze misslag de naam van de benadeelde partij verbeterd lezen als benadeelde partij [A] BV.9.Daardoor vervalt de grondslag voor het middel.
17. Het tweede middel faalt na verbeterde lezing van de bestreden uitspraak.
18. De middelen falen. Het eerste middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Aan het tweede middel komt het belang te ontvallen door verbeterde lezing van het dictum.
19. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑03‑2018
Vgl. HR 8 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK5605 en HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6759.
Vgl. HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026, rov. 2.5.
Gelet op onder meer de inhoud van het schadeopgaveformulier corrigeert de steller van het middel de naam van de benadeelde partij ten onrechte in [betrokkene 1].
Vlg. HR 17 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1398, NJ 1999/151, rov. 6, HR 27 maart 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8361, NJ 1984/551, HR 30 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2945, HR 12 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4607, NJ 2011/183, rov. 3 en HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7762, NJ 2009/122, rov. 3.4.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter (ECLI:NL:PHR:2015:1777).
Uit de als bijlagen bij het schadeopgaveformulier opgenomen uittreksels Kamer van Koophandel van 30 december 2015 blijkt dat sinds 22 oktober 2013 Holding [B] B.V. als enig bestuurder van [A] B.V. staat ingeschreven. Als bestuurder van Holding [B] B.V. staat vervolgens [C] B.V. per 15 oktober 2012 ingeschreven. Bestuurder van [C] B.V. is sinds 15 oktober 2012 [D] B.V. en als bestuurder van deze laatste B.V. staat [betrokkene 1] als algemeen directeur sinds 2 juli 2009 ingeschreven.
Onderdeel 1 van het schadeopgaveformulier (natuurlijke persoon) lijkt abusievelijk mede ingevuld in plaats van alleen onderdeel 3 (rechtspersoon). Dit zou kunnen verklaren waarom [betrokkene 1] abusievelijk als de benadeelde partij is aangemerkt en niet als vertegenwoordiger van de benadeelde partij.
De Hoge Raad las de beslissing over de vordering van de benadeelde partij reeds meermaals verbeterd. Zie bijvoorbeeld HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:302, HR 2 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1459 en HR 18 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3553.