RvdW 2010, 238
Vermindering vrijheidsstraf in cassatie wegens schending art. 6 EVRM is geen ‘veroordeling tot vrijheidsstraf’ als bedoeld in de nieuwe vi-regeling.
HR 26-01-2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3426
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26 januari 2010
- Magistraten
Mrs. F.H. Koster, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink
- Zaaknummer
S 07/12300
- Conclusie
A/G Vellinga
- LJN
BK3426
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Penitentiair recht (V)
Materieel strafrecht (V)
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2010:BK3426, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑01‑2010
- Wetingang
EVRM art. 6 lid 1; Wet voorwaardelijke invrijheidsstelling art. VI
Essentie
Verzoek dat de Hoge Raad in geval van gegrondverklaring van een of meer van de overige middelen een voorziening treft voor de gevolgen van de op 1 maart 2008 in werking getreden Wet van 6 december 2007, Stb. 500, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de vervroegde invrijheidstelling in een voorwaardelijke invrijheidstelling, voldoet niet aan het vereiste dat aan een cassatiemiddel wordt gesteld. De Hoge Raad merkt op dat een door hem gewezen arrest waarin de duur van de opgelegde vrijheidsstraf wordt verminderd in verband met ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.