Gem. Hof NA en Aruba, 29-11-2007, nr. 204 HLAR 32/07
ECLI:NL:OGHNAA:2007:BF7305
- Instantie
Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba
- Datum
29-11-2007
- Zaaknummer
204 HLAR 32/07
- LJN
BF7305
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:OGHNAA:2007:BF7305, Uitspraak, Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba, 29‑11‑2007; (Hoger beroep)
Uitspraak 29‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Last op straffe van bestuursdwang tot het afsluiten van een in- en uitrit. Het gebruik van de in- en uitrit kan weliswaar niet worden aangemerkt als bouwen in afwijking van de aan de bouwvergunning verbonden voorschriften, maar is wel in strijd met artikel 14, tweede lid, onder d, gelezen in verbinding met artikel 18, eerste lid, van het EOP, nu de in- en uitrit aan een primaire hoofdweg is gesitueerd. Overgangsrecht is niet van toepassing, nu het bestuurscollege zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebruik van de in- en uitrit geen verandering of uitbreiding in een redelijke binnen de ruimtelijke situatie passende mate is ten opzichte van het gebruik op de peildatum, omdat van het winkelpand een grotere verkeersaantrekkende werking uitgaat dan van de ééngezinswoning. Aangevallen uitspraak vernietigd.
Partij(en)
204 HLAR 32/07
Datum uitspraak: 29 november 2007
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 4 juni 2007 in het geding tussen:
[vergunninghouder], wonend op [woonplaats],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 10 augustus 2005 heeft appellant (hierna: het bestuurscollege) [vergunninghouder] [hierna: vergunninghouder] op straffe van bestuursdwang gelast de in- en uitrit van het perceel Groot Davelaar, kavel 1 (hierna: het perceel) aan de Schottegatweg-Oost af te sluiten.
Bij beschikking van 13 oktober 2006 heeft het bestuurscollege het door [vergunninghouder] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juni 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), het door [vergunninghouder] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en het bestuurscollege opgedragen opnieuw op het gemaakte bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft het bestuurscollege bij brief van 11 juli 2007, bij het Hof ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 20 augustus 2007 heeft [vergunninghouder] een reactie ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2007, waar het bestuurscollege, vertegenwoordigd door mr. F.L. Cijntje-de Jager, N. Martines en D. de Lannoy, allen ambtenaar in dienst van het Eilandgebied, en [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. E.A. Knoppel en mr. S.P. Osepa, beiden advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Bij beschikking van 16 juni 2003 heeft het bestuurscollege aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een winkelpand op het perceel. Aan die vergunning is, voor zover thans van belang, als voorschrift verbonden dat in overeenstemming met de situatieschets dient te worden gebouwd en alle overige wettelijke bepalingen in acht dienen te worden genomen.
2.2.
Het bestuurscollege betoogt dat het Gerecht, door te overwegen dat [vergunninghouder] niet in afwijking van de aan de bouwvergunning verbonden voorschriften heeft gebouwd, heeft miskend dat dat niet betekent dat het gebruik van de in- en uitrit geen overtreding is, waartegen het handhavend kon en mocht optreden.
2.2.1.
Ingevolge de bij het Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao (hierna: het EOP) behorende plankaart rust op de gronden waaraan de in- en uitrit is gelegen de globale bestemming primaire hoofdweg.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, onder d, van het EOP, voor zover thans van belang, wordt bij de aanleg van nieuwe primaire hoofdwegen en bij het beheer en de reconstructie van bestaande hoofdwegen nagestreefd dat geen directe aansluitingen in de vorm van in- en uitritten op de weg worden gerealiseerd.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, is het verboden bouwwerken of onbebouwde gronden te gebruiken, te doen gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in de globale dan wel uitgewerkte voorschriften aan de grond gegeven bestemming, behoudens het bepaalde in het overgangsrecht.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, onder a, mag op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van deze bestemmingsvoorschriften bestaand gebruik van bouwwerken en onbebouwde gronden, dat niet bestaat uit bouwen en dat in strijd is met het bepaalde in hoofdstuk 2 ten aanzien van de globale bestemmingen, worden voortgezet, alsmede worden veranderd en in redelijke binnen de ruimtelijke situatie passende mate worden uitgebreid, mits de afwijking van de bestemmingsvoorschriften bij verandering en uitbreiding niet leidt tot een onevenredige schade aan de bestemmingen in verhouding met het belang dat bij die afwijking is gediend.
2.2.2.
Het betoog slaagt. Het gebruik van de in- en uitrit kan weliswaar niet worden aangemerkt als bouwen in afwijking van de aan de bouwvergunning verbonden voorschriften, maar is wel in strijd met artikel 14, tweede lid, onder d, gelezen in verbinding met artikel 18, eerste lid, van het EOP, nu de in- en uitrit aan een primaire hoofdweg is gesitueerd.
Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het EOP op 22 juli 1994 (hierna: de peildatum) werd de in- en uitrit ten behoeve van een ééngezinswoning gebruikt, terwijl de in- en uitrit ten tijde van de beschikking van 13 oktober 2006 werd gebruikt ten behoeve van een winkelpand. Het bestuurscollege heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van het winkelpand een grotere verkeersaantrekkende werking uitgaat dan van de ééngezinswoning en zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gebruik van de in- en uitrit geen verandering of uitbreiding in een redelijke binnen de ruimtelijke situatie passende mate is ten opzichte van het gebruik op de peildatum, zodat het in artikel 20, eerste lid, onder a, vervatte overgangsrecht op dat gebruik niet van toepassing is.
2.3.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu het Gerecht aan de overige door [vergunninghouder] voorgedragen beroepsgronden niet is toegekomen, zal het Hof deze beoordelen, voorzover daartoe na het hiervoor overwogene nog aanleiding bestaat.
2.4.
[vergunninghouder] betoogt tevergeefs dat het bestuurscollege met de beschikking van 13 oktober 2006 het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, omdat het niet handhavend tegen gebruik van andere in- en uitritten ten behoeve van winkels in strijd met het EOP optreedt. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem bedoelde in- en uitritten op de peildatum ten behoeve van woningen werden gebruikt, zoals de in- en uitrit, waar de beschikking van 13 oktober 2006 op betrekking heeft.
2.5.
Voorts betoogt [vergunninghouder] dat het bestuurscollege van handhavend optreden diende af te zien, omdat hij door verlies van klanten en concurrentienadeel ernstige schade lijdt.
2.6.
Dat het handhavend optreden van het bestuurscollege, naar [vergunninghouder] stelt, met zich brengt dat hij schade lijdt, biedt geen grond voor het oordeel dat het bestuurscollege zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gelet op het algemeen belang dat met de beëindiging van het gebruik van de in- en uitrit is gediend, aan de financiële belangen van [vergunninghouder] geen doorslaggevend gewicht kan worden toegekend.
Het betoog faalt.
2.7.
Het beroep is ongegrond.
2.8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 4 juni 2007 in zaak no. Lar 2006/193;
- III.
verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep tegen de beschikking van het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao van 13 oktober 2006, kenmerk 2005/29727, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
Voorzitter
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007
Verzonden: