Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-11-2017, nr. 200.205.700/01
ECLI:NL:GHARL:2017:9989
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-11-2017
- Zaaknummer
200.205.700/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:9989, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑11‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AR 2017/6076
JOR 2018/5 met annotatie van Mr. Chr.M. Stokkermans
OR-Updates.nl 2017-0294
Uitspraak 14‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Beherend vennoot van commanditaire vennootschap is ook te beschouwen als contractspartij bij door de vennootschap met derden gesloten overeenkomsten. Indien een dergelijke overeenkomst tijdens de schuldsanering van een beherend vennoot wordt ontbonden, werkt op grond van artikel 299 lid 1b Fw de schuldsanering ook ten aanzien van de vordering van de derde op de beherend vennoot uit hoofde van die ontbinding.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.205.700/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/169120 / KG ZA 16-218)
arrest in kort geding van 14 november 2017
in de zaak van
Expansie Beheer B.V.,
gevestigd te Wijk bij Duurstede,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Expansie Beheer,
advocaat: mr. A.M.J. Driessens-Kuijpers, kantoorhoudend te Wijk bij Duurstede,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.M. Pol, kantoorhoudend te Assen.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 26 september 2017 hier over.
1.2
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft op 17 oktober 2017 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
1.4
Expansie Beheer vordert in hoger beroep - kort samengevat - dat het hof het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
26 augustus 2016 vernietigt en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst, met veroordeling van [geïntimeerde] in de gedingkosten in beide instanties
2. De vaststaande feiten
2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de vaststaande feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden kortgedingvonnis van
26 augustus 2016. In aanvulling daarop zal het hof nog enige vaststaande feiten opnemen. Dit betekent dat het hof bij de beoordeling van deze zaak uitgaat van de volgende, tussen partijen vaststaande, feiten.
2.2
[geïntimeerde] is beherend vennoot geweest van de commanditaire vennootschap
Groningen Maritiem C.V. Op 21 juli 1999 is Expansie Beheer met Groningen Maritiem
C.V. een overeenkomst aangegaan met betrekking tot de restauratie en levering van een
motorjacht. Expansie Beheer is bij dagvaarding van 21 juni 2001 bij de rechtbank Groningen een procedure gestart tegen [geïntimeerde] , diens medevennoot [B] en de C.V. en heeft daarbij, kort gezegd, gevorderd om "de tussen partijen bestaand hebbende overeenkomst
d.d. 21 juli 1999 als ontbonden te verklaren, althans te ontbinden" en gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van f 102,236,94 met rente "uit hoofde van het reeds door eiseres betaalde bedrag, de geleden schade, de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente", met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
2.3
Bij vonnis van 18 september 2001 van de rechtbank Assen is ten aanzien van [geïntimeerde] de schuldsaneringsregeling op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen van toepassing verklaard met benoeming van mr. Pol tot bewindvoerder. De door Expansie Beheer bij de rechtbank Groningen aanhangig gemaakte procedure is niet geschorst.
2.4
Bij vonnis van 15 maart 2002 heeft de rechtbank Groningen de onder 2.2 bedoelde
overeenkomst ontbonden en gedaagden, waaronder [geïntimeerde] , hoofdelijk veroordeeld tot
betaling aan Expansie Beheer van een bedrag van € 46.393,10 (ƒ 102.236,94), te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2001 tot aan de dag der algehele
voldoening. Expansie Beheer heeft ter zake geen vordering ter verificatie in de schuldsaneringsregeling van [geïntimeerde] ingediend.
2.5
De schuldsaneringsregeling is bij vonnis van de rechtbank Assen van
19 oktober 2004 geëindigd. Daarbij is aan [geïntimeerde] een zogenoemde schone lei verleend, als bedoeld in art. 358 lid 1 Fw.
2.6.
Bij exploot van 26 juli 2016 heeft Expansie Beheer het vonnis van de rechtbank Groningen van 15 maart 2002 aan [geïntimeerde] doen betekenen. Diezelfde dag heeft Expansie
Beheer uit kracht van dat vonnis ten laste van [geïntimeerde] executoriaal beslag doen leggen
onder de Rabobank.
2.7.
[geïntimeerde] heeft Expansie Beheer gesommeerd het gelegde executoriale beslag op te
heffen. Expansie Beheer heeft daaraan tot op heden niet voldaan.
3. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.1
De vordering van [geïntimeerde] in eerste aanleg strekt ertoe dat de voorzieningenrechter het gelegde beslag onmiddellijk opheft en Expansie Beheer verbiedt verdere executiemaatregelen op basis van het vonnis van 15 maart 2002 van de rechtbank te Groningen te nemen, op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat Expansie Beheer daarmee in gebreke is, met veroordeling van Expansie Beheer in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten.
3.2
De voorzieningenrechter heeft bij het bestreden vonnis deze vorderingen grotendeels toegewezen.
4. De beoordeling van de grieven en de vordering
4.1
Het hof stelt ambtshalve vast dat ook in hoger beroep een voldoende spoedeisend belang aanwezig is bij een uitspraak van het hof in kort geding.
4.2
Expansie Beheer heeft tegen het bestreden vonnis vijf grieven aangevoerd. In grief I wordt geklaagd over de overweging van de voorzieningenrechter dat Expansie Beheer reeds op 21 juni 2001 een opeisbare vordering op [geïntimeerde] heeft gepretendeerd. Met grief II voert Expansie Beheer aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het verdedigbaar is dat de uit de ontbinding voortvloeiende ongedaanmakingsverplichting eerst is ontstaan nadat de rechtbank de ontbinding heeft uitgesproken. Met grief III betoogt Expansie Beheer dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het feit dat de vordering van Expansie Beheer op [geïntimeerde] pas is ontstaan nadat de rechtbank de ontbinding heeft uitgesproken, niet betekent dat de vordering niet als een bestaande vordering kan worden aangemerkt, omdat onder die bepaling ook vorderingen op de schuldenaar onder een opschortende voorwaarde vallen die op de dag van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling nog niet is vervuld. In grief IV voert Expansie Beheer aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat Expansie Beheer haar vordering – al dan niet voorwaardelijk – ter verificatie had moeten indienen. Grief V mist zelfstandige betekenis. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
4.3
De vraag die in dit geding moet worden beantwoord is de vraag of de vordering van Expansie Beheer op [geïntimeerde] als beherend vennoot van Maritiem Groningen C.V. onder de werking van de schone lei valt, waarmee de schuldsaneringsregeling voor [geïntimeerde] is geëindigd.
4.4
Expansie Beheer stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is, omdat haar vordering op [geïntimeerde] ten tijde van de toepasselijkheid van de schuldsaneringsregeling nog niet bestond, zodat op grond van artikel 299 lid 1 Fw. de schuldsaneringsregeling niet ten aanzien van die vordering werkt. Er is volgens Expansie Beheer geen sprake van een vordering onder opschortende voorwaarde, zoals de voorzieningenrechter heeft geoordeeld. In dit geval gaat het volgens Expansie Beheer om een toekomstige vordering op [geïntimeerde] , welke tijdens de toepasselijkheid van de schuldsaneringsregeling is ontstaan, toen de overeenkomst tussen Expansie Beheer en Groningen Maritiem C.V. door het vonnis van de rechtbank Groningen werd ontbonden. Als gevolg daarvan ontstond eerst op dat moment voor [geïntimeerde] jegens Expansie Beheer een ongedaanmakingsverplichting. [geïntimeerde] is als vennoot wel hoofdelijk aansprakelijk, maar dat maakt hem nog niet tot contractspartij bij de overeenkomst met Groningen Maritiem C.V. Artikel 299 lid 1 sub b FW, waarin is bepaald dat de schuldsaneringsregeling werkt ten aanzien van vorderingen uit hoofde van ontbinding van een voor de uitspraak met de schuldenaar gesloten overeenkomst, is dan ook niet van toepassing, aldus Expansie Beheer.
4.5
[geïntimeerde] meent dat er sprake is van een bestaande vordering als bedoeld in artikel 299 lid 1a Fw., aangezien, zoals de voorzieningenrechter ook heeft geoordeeld, de ongedaanmakingsverbintenis kan worden beschouwd als een vordering onder opschortende voorwaarde. Bovendien had Expansie Beheer op de dag van de dagvaarding van [geïntimeerde] , 21 juni 2001, een opeisbare vordering op [geïntimeerde] op grond van artikel 18 Wetboek van Koophandel. Ook op grond van artikel 299 lid 1b Fw. valt de vordering van Expansie Beheer volgens [geïntimeerde] onder de schuldsaneringsregeling die op hem van toepassing was. De overeenkomst met Groningen Maritiem C.V. is ondertekend door [geïntimeerde] als beherend vennoot en dient te worden beschouwd als te zijn gesloten met de achterliggende vennoten. Ten slotte meent [geïntimeerde] dat ook op grond van artikel 299 lid 1c Fw. de vordering van Expansie Beheer onder de werking van de schuldsaneringsregeling valt, aangezien [geïntimeerde] zijn verplichting tot ongedaanmaking niet is nagekomen.
4.6
Het hof overweegt dienaangaande dat een beherend vennoot van een commanditaire vennootschap, anders dan Expansie Beheer meent, contractspartij is bij een overeenkomst die uit naam van de vennootschap is aangegaan (zie hiervoor HR 27 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV5569). De commanditaire vennootschap heeft weliswaar een afgescheiden vermogen, maar geen rechtspersoonlijkheid en zij is daarom in het rechtsverkeer geen zelfstandig drager van subjectieve rechten en plichten, dit in tegenstelling tot de (beherend) vennoten. Op grond van artikel 17 Wetboek van Koophandel (WvK) is ieder der vennoten bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen en namens die vennootschap rechtshandelingen te verrichten, waarmee hij ook zijn medevennoten vertegenwoordigt en bindt. Zij zijn op grond van artikel 18 WvK hoofdelijk verbonden voor de verbintenissen van de vennootschap. Hieruit volgt dat de (beherend) vennoten in het geval van een overeenkomst van een derde met de vennootschap zich hebben verbonden tot al hetgeen waartoe de vennootschap zich heeft verbonden jegens de wederpartij, waardoor zij in beginsel gehouden zijn dezelfde prestatie te leveren als de vennootschap. Hierbij geldt dat indien de wederpartij meent dat de verplichtingen uit de overeenkomst niet (behoorlijk) worden nagekomen, het in beginsel niet zo is dat hij de (beherend) vennoot pas kan aanspreken wanneer hij eerst vergeefs de vennootschap heeft aangesproken. Het voorgaande geldt evenzeer voor de beherend vennoten van een commanditaire vennootschap.
4.7
Hieruit volgt dat [geïntimeerde] als beherend vennoot van Groningen Maritiem C.V. partij was bij de overeenkomst van die vennootschap met Expansie Beheer. Dit betekent dat Expansie Beheer ten tijde van het toepasselijk verklaren van de schuldsaneringsregeling op [geïntimeerde] op grond van haar overeenkomst met Groningen Maritiem C.V. een vordering op [geïntimeerde] had uit hoofde van nakoming. Als gevolg van de ontbinding van die overeenkomst tijdens de schuldsaneringsregeling is een vordering van Expansie Beheer op [geïntimeerde] ontstaan uit hoofde van diens ongedaanmakingsverplichting. Deze vordering valt op grond van artikel 299 lid 1 onder b Fw. onder de schuldsaneringsregeling. Dit betekent dat de aan [geïntimeerde] aan het eind van de schuldsaneringsregeling verleende schone lei ook op deze vordering betrekking heeft, waardoor deze ingevolge artikel 358 lid 1 Fw. niet meer in rechte afdwingbaar is.
4.8
De grieven zijn dan ook vergeefs voorgedragen.
5. De slotsom
5.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd, zij het met verbetering van de gronden.
5.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof Expansie Beheer in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 314,-
- salaris advocaat € 1.788,- (2 punten x tarief II)
Totaal € 2.102,-
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
6. De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep, in kort geding:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 26 augustus 2016;
veroordeelt Expansie Beheer in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 314,- voor verschotten en op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt Expansie Beheer in de nakosten, begroot op € 131,-- of (€ 205,--), met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,-- in geval Expansie Beheer niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. D.J. Keur, mr. I. Tubben en mr. A. van Hees en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
14 november 2017.