Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/4.3.7.5
4.3.7.5 Partijreacties op de conclusie van de Procureur-Generaal
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS375012:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 30 oktober 1991, NJ 1992, 73 (EEA en ThWvV), par. 27. Zie Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3 (MvT), p. 69.
EHRM 20 februari 1996, RJ&D ECHR 1996-1, p. 224 e.v.
HR 12 september 1997, NJ 1998, 687.
HR 22 september 1995 (Kruiswijk/Gem. Blaricum), NJ 1997, 418 (CJHB onder NJ 1997, 420) en HR 13juli 2001 (Van Ekelenburg/Muller q.q.), NJ 2001, 513.
Zie het in de vorige noot genoemde arrest Van Ekelenburg/Muller q.q.
HR 21 november 1997, RvdW 1997, 233 (tevens gepubliceerd zonder de hier relevante rechtsoverweging in NJ 1998, 164) en HR 22 januari 1999 (Drinkgreve/Grondzaken L773), NJ 1999, 244.
HR 20 juni 2003 (Woongroep De Diamant/Patrimonium), NJ 2003, 692.
Idem.
HR 16 april 1999 (Bigott/Doucal Free Zone), NJ 1999, 697.
200. Na de pleidooien (schriftelijke toelichtingen) in cassatie, of nadat partijen recht op stukken hebben verzocht, neemt de procureur-generaal bij de Hoge Raad (tot de herziening van het procesrecht per 1 januari 2002: het Openbaar Ministerie) een conclusie. Bij de herziening van het procesrecht in 2002 heeft de wetgever met art. 44 lid 3 Rv een voorschrift in de wet opgenomen dat partijen expliciet het recht geeft om op deze conclusie te reageren. Voor verder debat tussen partijen is na de conclusie geen plaats meer, zo is in dat artikel bepaald, maar wel kunnen partijen binnen twee weken nadat de conclusie is genomen of een afschrift daarvan aan hen is verzonden, een schriftelijk commentaar daarop aan de rechter doen toekomen. Vóór de herziening in 2002 bepaalde art. 328 (oud) Rv dat partijen na de conclusie van het Openbaar Ministerie alleen eenvoudige aantekeningen in het geding mochten brengen 'tot wederlegging der feiten, waarin zij zouden mogen oordeelen dat het openbaar ministerie gedwaald heeft'.
Met art. 44 lid 3 Rv heeft de wetgever regels gecodificeerd die in de rechtspraak op de goede procesorde werden gebaseerd en grotendeels waren ontwikkeld nadat het EHRM in 1991 in de zaak Borgers arrest had gewezen.1 In dit arrest sprak het EHRM uit dat het in het Belgische strafprocesrecht geldende verbod van een verdachte om in cassatie te reageren op de conclusie van de A-G, een beperking inhield van het recht op verdediging, waarvoor het hof geen rechtvaardiging zag. In het in 1996 gewezen Vermeulen-arrest2 overwoog het EHRM vervolgens dat het in civiele zaken in België geldende verbod om te reageren op de conclusie van de A-G, een inbreuk opleverde op het recht van Vermeulen op 'adversarial proceedings'. Dit recht houdt volgens het EHRM in beginsel de mogelijkheid voor partijen in om kennis te nemen van en zich uit te laten over 'all evidence adduced or observations filed, even by an independent member of the national legal service, with a view to influencing the court's decision.' In het licht van deze jurisprudentie konden de beperkingen die art. 328 (oud) Rv stelde aan de mogelijkheid van partijen om te reageren op de conclusie van het Openbaar Ministerie, niet door de beugel.
201. De onverenigbaarheid van de beperkingen van art. 328 (oud) Rv met art. 6 EVRM, zoals uitgelegd door het EHRM, vond in de jurisprudentie van de Hoge Raad het meest uitdrukkelijk zijn weerslag in het arrest MSAA/Aegon.3 In cassatie had MSAA betoogd dat de reactie van Aegon op de conclusie van het Openbaar Ministerie de beperkingen die aan een dergelijke reactie worden gesteld te buiten ging, nu zij niet strekte tot weerlegging van feiten waarover het Openbaar Ministerie zou hebben gedwaald, maar veeleer tot het voortzetten van het juridisch debat. De Hoge Raad overwoog dat
'dit bezwaar miskent dat voor zover art. 328 eraan in de weg staat dat partijen op de conclusie van het Openbaar Ministerie reageren zoals hun geraden voorkomt, het buiten toepassing moet blijven omdat het in zoverre niet verenigbaar is met het bepaalde in art. 6 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zoals deze verdragsbepaling blijkens de rechtspraak van het EHRM moet worden begrepen [volgt verwijzing naar het arrest van het EHRM in de zaak Vermeulen, vcal]:
Dit wil niet zeggen dat aan een reactie van partijen op de conclusie van het Openbaar Ministerie in het geheel geen beperkingen worden gesteld. Immers:
'Op dit stuk gelden geen andere beperkingen dan die welke, mede in verband met de belangen van de wederpartij, voortvloeien uit de goede procesorde (...)'
Dat de eisen van een goede procesorde beperkingen kunnen stellen aan het recht van een partij om te reageren op de conclusie, althans voorschriften stellen aan de wijze waarop zij dat recht kan uitoefenen, bleek ook al uit een eerder door de Hoge Raad gewezen arrest van 28 maart 1997.4 In reactie op het betoog van een verweerster in cassatie dat hij geen acht mocht slaan op de aantekeningen die door eiser naar aanleiding van de conclusie waren overgelegd, sprak de Hoge Raad uit dat aldus werd miskend dat 'het de Hoge Raad vrijstaat van reacties van de zijde van partijen op de conclusie van het Openbaar Ministerie kennis te nemen, tenzij de eisen van een goede procesorde, mede in verband met de belangen van de tegenpartij, daaraan in de weg zouden staan.'
202. Van strijd met de goede procesorde is in ieder geval sprake indien een partij voor een tweede maal reageert op de conclusie van de Procureur-Generaal5, indien een partij bij die reactie de stukken van het geding beoogt aan te vullen6 en indien de reactie niet binnen twee weken nadat de conclusie ter rolle is genomen (dagvaardingsprocedure), dan wel aan partijen is verzonden (verzoekschriftprocedure), bij de Hoge Raad is ingekomen.7 Voorts brengen de eisen van een goede procesorde mee dat er, nadat de conclusie is genomen, 'geen plaats is voor een voortzetting van het debat van partijen en dat het in beginsel dient te gaan om een beknopte reactie op de inhoud van de conclusie.'8 Een uitvoeriger reactie is volgens de Hoge Raad slechts gerechtvaardigd, 'voorzover de conclusie elementen bevat die ten opzichte van het eerdere processuele debat nieuw zijn, zodat in de reactie daarop niet kan worden verwezen naar eerder aangevoerde stellingen.'9
Omdat de gelegenheid om te reageren op de conclusie niet behoort te leiden tot een hernieuwd debat tussen partijen, zal de Hoge Raad ook een reactie van een partij op de reactie van haar wederpartij op de conclusie van de Procureur-Generaal als strijdig met een goede procesorde in cassatie terzijde stellen.10