NJ 1929, p. 818
Moet de vordering van den aanvrager opeischbaar zijn? Verplichting tot betaling tegen teruggave van goederen.
HR 07-01-1929, ECLI:NL:HR:1929:32
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
7 januari 1929
- Magistraten
Mrs. Jhr. de Savornin Lohman, Savelberg, Jhr. Feith, Taverne, Kranenburg.
- Zaaknummer
[07011929/NJ_1929,_p._818]
- Conclusie
Mr. Tak
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS102309:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1929:32, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑01‑1929
- Wetingang
(Fw art. 6.)
Essentie
Moet de vordering van den aanvrager opeischbaar zijn? Verplichting tot betaling tegen teruggave van goederen.
Samenvatting
Nu vaststaat dat nog eenige andere, ook opeischbare, vorderingen bestaan, die niet worden betaald, is daarnaast niet noodig dat ook de vordering van hem, die de faillietverklaring verzocht, opeischbaar is.
Wat verzoeker trouwens tegen de opeischbaarheid van de vordering van den aanvrager aanvoert — n.l. dat hij slechts heeft te betalen tegen teruggave der in het vonnis genoemde tapijten — heeft niets mtstaande met de opeischbaarheid, doch alleen met hetgeen de schuldeischer heeft te doen bij de betaling, die hij ten allen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.