Einde inhoudsopgave
Burgerlijk ambtenarenreglement defensie
Artikel 70c
Geldend
Geldend vanaf 12-04-2017. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2017
- Redactionele toelichting
Dit artikel is opnieuw ingevoegd. Art. 70c (oud) vervallen.
- Bronpublicatie:
13-03-2017, Stb. 2017, 150 (uitgifte: 11-04-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
12-04-2017, terugwerkend tot: 01-01-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-03-2017, Stb. 2017, 150 (uitgifte: 11-04-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Ambtenarenrecht / Arbeidsvoorwaarden
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Onze Minister wijst de ambtenaren aan die werkzaamheden verrichten waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is. De aangewezen ambtenaar meldt financiële belangen, alsmede het bezit van en transacties met effecten die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling kunnen raken, aan een daartoe aangewezen functionaris.
2.
Onze Minister voert een registratie van de op grond van het eerste lid gedane meldingen.
3.
De ambtenaar verstrekt nadere informatie of bescheiden met betrekking tot de financiële belangen of het bezit van of de transacties met effecten, indien daarvoor naar het oordeel van Onze Minister of de door Onze Minister aangewezen functionaris, bedoeld in het eerste lid, aanleiding bestaat op grond van de melding of na de melding gebleken feiten of omstandigheden.
4.
Het is de ambtenaar verboden financiële belangen te hebben, effecten te bezitten of effectentransacties te verrichten waardoor de goede vervulling van de functie of het goed functioneren van de openbare dienst, voorzover dit in verband staat met de functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
5.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de melding, bedoeld in het eerste lid, de registratie, bedoeld in het tweede lid, en het verbod, bedoeld in het vierde lid.