Rb. Zeeland-West-Brabant, 14-12-2021, nr. BRE 20/7751, nr. BRE 20/7752
ECLI:NL:RBZWB:2021:6400
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
14-12-2021
- Zaaknummer
BRE 20/7751
BRE 20/7752
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2021:6400, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14‑12‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2023:2302, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2022/0034
Viditax (FutD) 2021122303
FutD 2022-0030
Uitspraak 14‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/7751 en 20/7752
uitspraak van 14 december 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ([land]),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 10 juli 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2015 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 120.363 (aanslagnummer [aanslagnummer]H.57.01) (hierna: de navorderingsaanslag 2015) en de bij gelijktijdige beschikkingen opgelegde vergrijpboete van € 10.924 en in rekening gebrachte belastingrente van € 1.529 (BRE 20/7751);
en de uitspraak van de inspecteur van 24 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2016 opgelegde aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 136.967 (aanslagnummer [aanslagnummer]H.66.01) (hierna: de aanslag 2016) en de bij gelijktijdige beschikkingen opgelegde vergrijpboete van € 11.597 en in rekening gebrachte belastingrente van € 2.373 (BRE 20/7752).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde J.T.J. Vranken, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur]
1. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart de beroepen gegrond;
- -
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
vernietigt de navorderingsaanslag en vergrijpboete 2015 en de bijbehorende beschikking belastingrente;
- -
vermindert de aanslag 2016 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 134.142;
- -
vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- -
vernietigt de vergrijpboete zoals opgelegd bij de aanslag 2016;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.548;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 96 (twee maal € 48) aan hem vergoedt.
2. Gronden
2.1.
Belanghebbende drijft door middel van een eenmanszaak een accountantskantoor genaamd [eenmanszaak], gevestigd te [plaats].
2.2.
In de jaren 2015 en 2016 heeft belanghebbende twee personenauto’s tot het ondernemingsvermogen gerekend. Van 1 januari 2015 tot en met 21 juni 2015 heeft belanghebbende een Jeep Grand Cherokee (hierna: Jeep) tot zijn beschikking gehad. De Jeep heeft een cataloguswaarde van € 70.980. Van 22 juni 2015 tot en met 31 december 2016 heeft belanghebbende een Porsche Cayenne tot zijn beschikking gehad (hierna: de Porsche of de auto), welke een cataloguswaarde heeft van € 121.669.
2.3.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV over de jaren 2015 en 2016 geen bijtelling wegens privégebruik van de auto’s vermeld.
2.4.
In maart 2019 heeft de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek heeft de inspecteur de navorderingsaanslag 2015 en de aanslag 2016 opgelegd. De navorderingsaanslag 2015 betreft een correctie inhoudende bijtelling voor privégebruik van de Jeep en de Porsche. Tevens is een vergrijpboete opgelegd ten bedrage van € 10.924. Bij de aanslag 2016 zijn onder andere de volgende correcties opgenomen: er heeft een bijtelling wegens privégebruik van de Porsche plaatsgevonden, de aftrek van de aanschaf van computerbrillen is geweigerd en de aftrek van geclaimde zorgkosten is deels geweigerd.
2.5.
Belanghebbende is in bezwaar gekomen tegen de voornoemde aanslagen. Bij uitspraak op bezwaar van 10 juli 2020 heeft de inspecteur de vergrijpboete voor het jaar 2015 verminderd naar € 5.462. De overige bezwaren van belanghebbende zijn afgewezen.
2.6.
Ter zitting is gebleken dat niet meer in geschil is dat de navorderingsaanslag 2015 en de bijbehorende beschikking belastingrente en vergrijpboete dienen te worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken en heeft overeenkomstig beslist.
2.7.
Tevens is ter zitting gebleken dat niet meer in geschil is dat de omzetbelasting die verschuldigd is als gevolg van privégebruik van de auto (ten bedrage van € 3.285) als kosten in aanmerking genomen kunnen worden in het jaar 2016.
2.8.
Tussen partijen is voor het jaar 2016 in geschil het antwoord op de volgende vragen:
- 1.
Heeft er terecht een bijtelling voor privégebruik auto plaatsgevonden? Meer specifiek is in geschil of belanghebbende heeft doen blijken dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden is gebruikt;
- 2.
Zijn de uitgaven voor computerbrillen aftrekbaar als zakelijke kosten?
- 3.
Zijn de uitgaven voor de couperosebehandeling aftrekbaar als specifieke zorgkosten?
- 4.
Is de vergrijpboete terecht en voor het juiste bedrag opgelegd?
Bijtelling
2.9.
De rechtbank stelt voorop dat het aan belanghebbende is om te doen blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Dit betekent dat dit overtuigend moet worden aangetoond.1.Dit wil zeggen dat het bewijs tot geen andere conclusie kan leiden dan dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Hiervoor geldt de vrije bewijsleer. Dit betekent dat voor dat bewijs van alle mogelijke bewijsmiddelen gebruik mag worden gemaakt.
2.10.
Belanghebbende heeft hiertoe een rittenregistratie overgelegd. Daarbij stelt belanghebbende dat hij elke dag van de week tot ’s avonds werkt, waardoor er geen ruimte is voor een sociaal leven en dus voor privégebruik van de auto. De door de inspecteur geconstateerde verschillen tussen de kilometerstanden volgens de rittenadministratie en de opgegeven kilometerstanden door de Porsche garage zijn volgens belanghebbende te verklaren door een ernstig verstoorde verstandhouding. De garage zou daarom opzettelijk onjuiste kilometerstanden aan de inspecteur hebben doorgegeven. Voor privéritten werd gebruik gemaakt van een taxi. Indien er taxiritten op dezelfde dag plaatsvonden als dat er gereden is met de auto, betreffen de taxiritten ritten van zijn echtgenote die ook bij een bespreking aanwezig diende te zijn, aldus belanghebbende.
2.11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, met het voorgaande niet aangetoond dat de auto voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. De kilometerstanden van de rittenregistratie sluiten niet aan bij de kilometerstanden zoals deze blijken uit de kilometerregistratie van de RDW. Afgezien van de vraag of ieder van de verschillen daadwerkelijk leidt tot een verschil van meer of minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden gereden kilometers, gaat het om de vraag of de rittenregistratie sluitend is. Dit is niet het geval. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende ook niet anderszins aan zijn bewijslast heeft voldaan. De enkele stelling van belanghebbende dat de Porsche garage opzettelijk onjuiste kilometerstanden heeft doorgegeven, maakt niet dat daardoor de rittenregistratie tot geen andere conclusie kan leiden dan dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Er heeft dus terecht een bijtelling voor het privégebruik van de auto plaatsgevonden.
2.12.
Ter zitting heeft belanghebbende voorgesteld om ANPR-beelden (‘Automatic NumberPlate Recognition’) op te laten vragen, zodat de rittenregistratie gecheckt kan worden. Omdat op belanghebbende de bewijslast rust, gaat de rechtbank voorbij aan dit verzoek.
Computerbrillen
2.13.
Belanghebbende stelt dat de kosten voor de aanschaf van computerbrillen ten bedrage van € 1.288 aftrekbaar zijn als zakelijke kosten.
2.14.
De rechtbank is van oordeel dat deze kosten niet aftrekbaar zijn als zakelijke kosten. De Hoge Raad2.heeft geoordeeld dat kosten gemaakt voor de aanschaf van een bril een zodanig persoonlijk karakter hebben dat zij niet als aftrekbare kosten kunnen worden aangemerkt en dat dit niet anders is indien het gaat om een computerbril die uitsluitend is aangeschaft en uitsluitend wordt gebruikt ten behoeve van het verrichten van de werkzaamheden. Het enkele gegeven dat een computerbril aan een werknemer mogelijk onbelast vergoed kan worden in de loonbelasting, maakt nog niet dat deze kosten ook aftrekbaar zijn als zakelijke kosten voor een ondernemer. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat niet op, omdat een werknemer geen gelijk geval is ten opzichte van een ondernemer.3.
Couperosebehandeling
2.15.
Belanghebbende stelt dat de kosten van een couperosebehandeling aftrekbaar zijn omdat het een medische behandeling betreft. De inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat er sprake is van een medische ingreep en stelt dat er geen direct verband bestaat tussen de uitgave en de aanwezigheid van een bepaalde ziekte.
2.16.
Op grond van artikel 6.17, eerste lid, Wet IB 2001 zijn uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor onder andere genees- en heelkundige hulp aftrekbaar als zorgkosten. Er dient aldus een direct verband te zijn tussen de uitgaven en ziekte of invaliditeit. De bewijslast rust op belanghebbende om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor aftrek van de kosten is voldaan.
2.17.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een direct verband bestaat tussen de uitgaven en een ziekte of invaliditeit. Er is hiertoe geen verklaring van een arts of enig ander bewijsmiddel overgelegd. De uitgaven voor couperosebehandelingen zijn daarom niet aftrekbaar als specifieke zorgkosten.
Vergrijpboete
2.18.
Aan belanghebbende is een vergrijpboete opgelegd van 50% van de te betalen belasting op grond van artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Artikel 67d, eerste lid, van de AWR bepaalt:
“Indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.”
2.19.
Gelet op het hiervoor overwogene is de aangifte onjuist gedaan. Immers, er is ten onrechte geen bijtelling in verband met privégebruik auto opgenomen. Op de inspecteur rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat er sprake is van (voorwaardelijk) opzet.
2.20.
Volgens de inspecteur is sprake van voorwaardelijk opzet. Hiertoe heeft de inspecteur gesteld dat belanghebbende beroepsmatig jaarrekeningen en aangiften voor andere belastingplichtigen verzorgt en daarmee een bovengemiddelde kennis van het belastingrecht - zeker op het gebied van algemeen bekende leerstukken als aftrek van zorgkosten en privégebruik auto - kan worden toegedicht. Door het onzorgvuldig handelen met betrekking tot de rittenadministratie en het opvoeren van aftrek voor zorgkosten waarvan bekend is dat de aftrek ervan in rechte kan worden betwist heeft belanghebbende naar de mening van de inspecteur willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangifte onjuist of onvolledig zou worden gedaan.
2.21.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van (voorwaardelijk) opzet bij belanghebbende. Het enkele feit dat belanghebbende beroepsmatig aangiften en jaarrekeningen voor anderen verzorgt, maakt nog niet dat bij belanghebbende sprake is van (voorwaardelijk) opzet tot het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte. De vergrijpboete is derhalve vernietigd.
2.22.
Aangezien de vergrijpboete is vernietigd, gaat de rechtbank niet meer in op de stelling van belanghebbende dat hij alsnog gebruik wil maken van zijn inzagerecht in het boetedossier op grond van artikel 5:49 van de Awb.
2.23.
Ten aanzien van belanghebbendes verzoek om inzage in zijn controledossier op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB), overweegt de rechtbank dat dit verzoek ingediend dient te worden bij de Belastingdienst en niet bij de rechtbank. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat het fiscale dossier van een belastingplichtige onder de geheimhoudingsbepaling van artikel 67 van de AWR valt. Deze geheimhoudingsbepaling prevaleert boven de WOB.4.Tegen een afwijzend besluit op een dergelijk WOB-verzoek staat geen beroep open bij de belastingrechter en kan uitsluitend een vordering worden ingesteld bij de burgerlijke rechter.5.Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd, oordeelt de rechtbank dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hiervan sprake is.
Zorgvuldigheidsbeginsel
2.24.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur, gelet op de gang van zaken omtrent het boekenonderzoek en het opleggen van de aanslag, onzorgvuldig heeft gehandeld. Ter zitting heeft belanghebbende deze stelling toegelicht en zijn vermoedens geuit over vooringenomenheid bij de inspecteur. Belanghebbende heeft ten aanzien van deze stelling geen enkel bewijs overgelegd. Het is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden.
Conclusie
2.25.
Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen gegrond verklaard. De navorderingsaanslag 2015 en de vergrijpboetes voor beide jaren zijn vernietigd. Gelet op de overeenstemming tussen partijen dat de omzetbelasting die verschuldigd is als gevolg van privégebruik van de auto (ten bedrage van € 3.285) als kosten in aanmerking genomen kunnen worden in het jaar 2016 (zie 2.7), is de aanslag 2016 is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 134.142. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt berekend:
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning | € 136.967 |
Omzetbelasting als kosten | € 3.285 -/- |
Minder MKB-winstvrijstelling6. | € 460 |
Belastbaar inkomen uit werk en woning | € 134.142 |
Proceskostenvergoeding
2.26.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep voor de jaren 2015 en 2016 redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 748 (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1). Voor de overige door belanghebbende genoemde proceskosten, te weten reis- en verletkosten wordt de inspecteur, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 800 (€ 50 aan reiskosten en € 750 aan verletkosten). Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van samenhangende zaken7., omdat de (pro forma) beroepschriften gelijktijdig zijn ingediend, de zaken gelijktijdig zijn behandeld en de werkzaamheden van de gemachtigde van belanghebbende in beide zaken (nagenoeg) identiek waren. De totale proceskostenvergoeding bedraagt aldus € 1.548.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 14 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 14‑12‑2021
Hoge Raad 27 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AH8803, r.o. 3.2.
Hoge Raad 24 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3286.
Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 14 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM1041.
Hoge Raad 13 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:830.
Artikel 3.79a van de Wet IB 2001.