Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan
Bijlage III
Geldend
Geldend vanaf 23-07-2011
- Redactionele toelichting
Deze versie is nog niet voor alle partijen in werking getreden. Zie voor de partijgegevens de wijziging van 29-06-2007, Trb. 2008, 203.
- Bronpublicatie:
29-06-2007, Trb. 2008, 203 (uitgifte: 30-10-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-07-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-11-2011, Trb. 2011, 231 (uitgifte: 16-11-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Algemeen
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Inzake de voorkoming en beëindiging van de verontreiniging uit offshore-bronnen
Artikel 1
Deze Bijlage is niet van toepassing op het zich opzettelijk ontdoen in het zeegebied van:
- a.
afval en andere stoffen vanaf schepen of vanuit luchtvaartuigen;
- b.
schepen of luchtvaartuigen.
Artikel 2
1
Wanneer de Verdragsluitende Partijen programma's en maatregelen aannemen ter toepassing van deze Bijlage, verlangen zij, afzonderlijk of gezamenlijk, dat gebruik wordt gemaakt van:
- a.
de beste beschikbare technieken
- b.
de beste milieupraktijk,
hierbij inbegrepen, indien van toepassing, schone technologie.
2
Bij het stellen van prioriteiten en het beoordelen van de aard en de reikwijdte van de programma's en maatregelen en de tijdschema's daarvoor hanteren de Verdragsluitende Partijen de in Aanhangsel 2 genoemde criteria.
Artikel 3
1
Het storten van afval of andere stoffen vanaf offshore-installaties is verboden.
2
Dit verbod heeft geen betrekking op lozingen of emissies uit offshore-bronnen.
3
Het in het eerste lid van dit artikel bedoelde verbod is niet van toepassing op kooldioxidestromen afkomstig van processen voor het opvangen van kooldioxide ten behoeve van opslag, op voorwaarde dat:
- a.
het zich ontdoen daarvan plaatsvindt in een ondergrondse geologische formatie;
- b.
de stromen voor het overgrote deel bestaan uit kooldioxide. De stromen mogen sporen bevatten van bepaalde uit het bronmateriaal en het opvang-, transport- en opslagproces voortkomende stoffen;
- c.
er geen afval of andere stoffen aan worden toegevoegd met het doel zich van dit afval of deze andere stoffen te ontdoen;
- d.
zij bedoeld zijn om permanent in deze formaties te worden bewaard en geen aanzienlijke negatieve gevolgen hebben voor het mariene milieu, de gezondheid van de mens en ander rechtmatig gebruik van het zeegebied.
4
De Verdragsluitende Partijen zien er op toe dat het zich ontdoen van de in het derde lid bedoelde stromen in ondergrondse geologische formaties niet plaatsvindt zonder vergunning of ontheffingsregeling van hun bevoegde autoriteiten. Bedoelde vergunning of ontheffingsregeling dient, in het bijzonder, uitvoering te geven aan de desbetreffende toepasselijke besluiten, aanbevelingen en alle overige akkoorden die ingevolge het Verdrag zijn aangenomen.
Artikel 4
1
Het gebruik op, dan wel de lozing of emissie uit, offshore-bronnen van stoffen die in het zeegebied terecht kunnen komen en dit kunnen aantasten dient strikt te worden onderworpen aan een vergunning of ontheffingsregeling door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen. Bedoelde vergunning of ontheffingsregeling dient in het bijzonder uitvoering te geven aan de desbetreffende toepasselijke besluiten, aanbevelingen en alle andere akkoorden die ingevolge het Verdrag zijn aangenomen.
2
De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen dienen te voorzien in een controle- en inspectiestelsel ten einde de naleving van de in het eerste lid van artikel 4 van deze Bijlage bedoelde vergunning of ontheffingsregeling te kunnen beoordelen.
Artikel 5
1
Een buiten gebruik gestelde offshore-installatie of -pijpleiding mag niet worden gestort en een buiten gebruik gestelde offshore-installatie mag niet geheel of gedeeltelijk ter plaatse in het zeegebied worden achtergelaten zonder een vergunning, die per geval wordt verleend door de bevoegde autoriteiten van de desbetreffende Verdragsluitende Partij. De Verdragsluitende Partijen zien erop toe dat hun autoriteiten bij de verlening van bedoelde vergunningen uitvoering geven aan de desbetreffende toepasselijke besluiten, aanbevelingen en alle andere akkoorden die ingevolge het Verdrag zijn aangenomen.
2
Een dergelijke vergunning mag niet worden afgegeven indien de buiten gebruik gestelde offshore-installatie of -pijpleiding stoffen bevat die ertoe leiden of zouden kunnen leiden dat de gezondheid van de mens in gevaar wordt gebracht, het leven in zee en de mariene ecosystemen worden geschaad, de mogelijkheden tot recreatie worden aangetast en ander rechtmatig gebruik van de zee wordt gehinderd.
3
Een Verdragsluitende Partij die voornemens is het besluit te nemen een vergunning af te geven voor het storten van een buiten gebruik gestelde offshore-installatie of -pijpleiding die in het zeegebied wordt geplaatst na 1 januari 1998, deelt de andere Verdragsluitende Partijen via de Commissie mede om welke redenen zij deze storting aanvaardt, ten einde overleg mogelijk te maken.
4
Elke Verdragsluitende Partij houdt overzichten bij van buiten gebruik gestelde offshore-installaties en -pijpleidingen die zijn gestort en van buiten gebruik gestelde offshore-installaties die ter plaatse zijn achtergelaten in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel, alsook van de datum, plaats en wijze van storting, en brengt hierover verslag uit aan de Commissie.
Artikel 6
De artikelen 3 en 5 van deze Bijlage zijn niet van toepassing in geval van overmacht, wegens zwaar weer of door enige andere oorzaak, wanneer de veiligheid van mensenlevens of van een offshore-installatie wordt bedreigd. Een dergelijke storting dient zodanig te geschieden dat het risico van schade voor de mens of het leven in zee tot een minimum wordt beperkt, en dient onmiddellijk te worden gemeld aan de Commissie, te zamen met de volledige gegevens betreffende de omstandigheden alsook de aard en de hoeveelheden van de gestorte stoffen.
Artikel 7
De Verdragsluitende Partijen nemen passende maatregelen, zowel afzonderlijk als binnen de daarvoor in aanmerking komende internationale organisaties, ter voorkoming en beëindiging van de verontreiniging ten gevolge van het verlaten van offshore-installaties in het zeegebied na een ongeval. Bij ontstentenis van advies ter zake van de kant van bedoelde internationale organisaties, dienen de door de afzonderlijke Verdragsluitende Partijen te nemen maatregelen te zijn gebaseerd op eventueel door de Commissie aan te nemen richtlijnen.
Artikel 8
Een buiten gebruik gestelde offshore-installatie of -pijpleiding mag niet in het zeegebied worden geplaatst voor andere doeleinden dan die waarvoor deze oorspronkelijk was bedoeld of gebouwd zonder vergunning of ontheffingsregeling van de bevoegde autoriteit van de desbetreffende Verdragsluitende Partij. Deze vergunning of ontheffingsregeling dient in overeenstemming te zijn met de desbetreffende toepasselijke criteria, richtlijnen en procedures die door de Commissie zijn aangenomen overeenkomstig artikel 10, letter d, van deze Bijlage. Deze bepaling mag niet zodanig worden uitgelegd, dat hiermede de storting van buiten gebruik gestelde offshore-installaties of -pijpleidingen in strijd met de bepalingen van deze Bijlage wordt toegestaan.
Artikel 9
1
Elke Verdragsluitende Partij geeft aan haar schepen en luchtvaartuigen voor inspectie ter zee en aan andere daarvoor in aanmerking komende diensten instructies om aan haar autoriteiten alle voorvallen en omstandigheden in het zeegebied te melden die aanleiding geven tot het vermoeden dat een overtreding van de bepalingen van deze Bijlage heeft plaatsgevonden of op het punt staat te gebeuren.
Elke Verdragsluitende Partij waarvan de autoriteiten een dergelijke melding ontvangen, stelt, indien zij zulks passend acht, elke andere betrokken Verdragsluitende Partij daarvan in kennis.
2
Geen van de bepalingen van deze Bijlage doet afbreuk aan de soevereine immuniteit waarop bepaalde schepen aanspraak kunnen maken op grond van het internationale recht.
Artikel 10
Voor de toepassing van deze Bijlage heeft de Commissie, onder andere, tot taak:
- a.
informatie te verzamelen over stoffen die bij offshore-activiteiten worden gebruikt, en op grond van die informatie lijsten van stoffen op te stellen ten behoeve van het eerste lid van artikel 4 van deze Bijlage;
- b.
lijsten op te stellen van stoffen die toxisch, persistent of vatbaar voor biologische accumulatie zijn, en plannen op te stellen voor de vermindering en de geleidelijke uitbanning van het gebruik daarvan op of de lozing daarvan vanuit offshore-bronnen;
- c.
criteria, richtlijnen en procedures vast te stellen voor de voorkoming van verontreiniging ten gevolge van het storten van buiten gebruik gestelde offshore-installaties en -pijpleidingen, alsmede het ter plaatse achterlaten van offshore-installaties, in het zeegebied;
- d.
criteria, richtlijnen en procedures vast te stellen met betrekking tot het in het zeegebied plaatsen van buiten gebruik gestelde offshore-installaties en -pijpleidingen als bedoeld in artikel 8 van deze Bijlage, ten einde de verontreiniging te voorkomen en te beëindigen.