Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/5.3.6.1
5.3.6.1 Inleiding
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS376263:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie HR 21 december 2001 (Panama Caribic/Stichting Town House Development), NJ 2004, 34 (DA) en HR 17 oktober 2003 (Lukan/Brokke-Hendriks), NJ 2003, 39.
Over verrassingsbeslissingen Tjong Tjin Tai 2000 en - meer in het algemeen over het aanvullen van rechtsgronden en feitelijke gronden, in welk verband herhaaldelijk verrassingsbeslissingen aan bod komen, Smith 2004. Zie ook Asser/Vranken 1995, nr. 68.
Tjong Tjin Tai 2000, p. 260: 'Het is het verschil, of je de nachtclub niet binnenkomt omdat je te jong bent of omdat je de entree nog niet betaald hebt.'
Zie Tjong Tjin Tai 2000, p. 260-261.
Dat wil zeggen, een aanvulling van rechtsgronden waarmee de rechter binnen de door partijen getrokken grenzen van de rechtsstrijd blijft of een aanvulling van rechtsgronden van openbare orde, waartoe de rechter ook buiten die grenzen bevoegd is.
Vgl. EHRM 13 oktober 2005 (Cliniques des Acacias), EHRC 2005, 117 (Fernhout), appl. nrs. 65399/01 en 65406/01, waarin overigens het enkele feit de rechterlijke beslissing steunt op een juridisch argument dat niet in het debat tussen partijen aan de orde is geweest, voldoende is om strijd met het recht op een eerlijke behandeling aan te nemen. De vraag of partijen kan worden verweten dat het argument niet in het debat is betrokken (meer in het bijzonder, of, zoals de Hoge Raad de verwijtbaarheid invult, partijen er rekening mee hadden behoren te houden dat de rechter het argument aan zijn beslissing ten grondslag zou leggen), speelt in de uitspraak van het EHRM geen rol. De betekenis van deze uitspraak voor de Nederlandse rechtspraak, zal hierna, in nr. 302 aan bod komen.
280. De Hoge Raad heeft herhaaldelijk uitgesproken dat het een fundamenteel beginsel van procesrecht is dat partijen over de wezenlijke elementen die ten grondslag liggen aan een rechterlijke beslissing, voldoende moeten zijn gehoord en niet mogen worden verrast met een beslissing van de rechter waarmee zij, gelet op het verloop van het processuele debat, geen rekening behoefden te houden.1 Uitspraken waarin de rechter dit beginsel miskende, door een zogenaamde 'verrassingsbeslissing' te geven, heeft de Hoge Raad ook wel in strijd met de goede procesorde of behoorlijke rechtspleging geacht 2
Beslissingen waarmee de rechter partijen naar het oordeel van de Hoge Raad voor een ontoelaatbare verrassing heeft gesteld, laten zich in twee categorieën onderscheiden. Ten eerste kan de ontoelaatbare verrassing zijn gelegen in de omstandigheid dat de rechter met zijn beslissing buiten de grenzen van de rechtsstrijd tussen partijen treedt. Hij geeft bijvoorbeeld aan stellingen of stukken van partijen een uitleg, waarop partijen niet bedacht behoefden te zijn, hij vernietigt een in beroep bestreden uitspraak op een grond die buiten de aangevoerde grieven ligt, of baseert zijn beslissing op feiten die niet door partijen zijn gesteld, noch in de procedure zijn gebleken en die hij ook niet ambtshalve had mogen aanvullen. Tjong Tjin Tai heeft dergelijke beslissingen als 'oneigenlijke verrassingsbeslissingen' gekwalificeerd, nu niet het 'verrassende' aspect van die beslissingen wezenlijk is voor wat er mis mee is, maar het feit dat de rechter buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden en de gewraakte beslissing daarom al niet had mogen geven.3 Ten tweede kan de verrassing daarin bestaan, dat de partij ten nadele van wie hij een beslissing geeft, onvoldoende gelegenheid heeft gehad zich uit te laten over de gronden waarop hij zijn beslissing heeft gebaseerd. Deze tweede categorie beslissingen laat zich vervolgens weer splitsen4 in beslissingen waarmee de rechter een geschilpunt besliste, terwijl partijen erop mochten vertrouwen dat zij nog gelegenheid zouden krijgen zich nader uit te laten, en beslissingen waarmee de rechter, door een op zich zelf geoorloofde aanvulling van de rechtsgronden5, een beslissing geeft die niet geheel wordt 'gedekt' door het debat dat in de procedure tussen partijen is gevoerd, zonder dat dit aan partijen kan worden verweten.6
Niet zelden vindt de verrassing van partijen haar oorzaak mede in de toepassing van de devolutieve werking van het hoger beroep. Wordt een grief tegen de bestreden uitspraak gegrond bevonden, dan zal de rechter in hoger beroep vervolgens kwesties die in eerste aanleg aan de orde waren gesteld, maar nog niet of onvoldoende behandeld (bijvoorbeeld een subsidiaire grondslag van de vordering of een subsidiair verweer) moeten onderzoeken. Daarbij moet hij voorkomen dat hij die kwesties beslist, zonder partijen de gelegenheid te hebben gegeven zich daar in hoger beroep nader over uit te laten. Anderzijds dienen partijen erop bedacht te zijn dat stellingen die in eerste aanleg zijn betrokken, bij gegrondbevinding van een of meer grieven ook door de appèlrechter in de beoordeling kunnen worden betrokken.