Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/8.5
8.5 Anders dan in geld (6:103 bw)
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Aldus TM, PG Bk 6, p. 378/9: 'Ook artikel 9 van de onderhavige afdeling kan toepassing vinden; zo kan de rechter b.v., als het ideële nadeel bestaat in aantasting van eer of goede naam, op vordering van de benadeelde bepalen, dat de schade moet worden vergoed door publikatie van het vonnis. Voor de mogelijkheid, na een onjuiste of onvolledige publikatie openbaarmaking van een rectificatie te vorderen, vergelijke men art. 6.3.19.' Vgl. voorts in dezelfde zin Van Nispen 1988, nr. 22. In het Duitse recht geldt deze mogelijkheid zelfs als uitgangspunt en is de rechter wat de 'Naturalrestitution' betreft niet gebonden aan de beperkingen die krachtens § 253 en 847 BGB gelden voor vergoeding van immateriële schade in geld. Zie Deutsch 1996, p. 226 en Larenz 1987, p. 474.
TM, PG Bk 6, p. 379 vermeldt ook de mogelijkheid van openbaarmaking van (een deel van) het vonnis.
Zie bijv. HR 24 mei 1985, Nj 1987, 1 m.nt. CJHB en EAA (Aanrander met de hond).
HR 18 juni 1993, nj 1994, 347 m.nt. eaa en CJHB (Aidstest).
Volgens het EHRM is ook de vaststelling van een normschending als zodanig geschikt om (een deel van) de schade goed te maken. Vgl. de jurisprudentie inzake de 'billijke genoegdoening' in het kader van art. 50 evrm. Zie daarover ook § 3.3.3. Zie over de invloed van dergelijke sancties op de omvang van het smartengeld § 7.3.4.3.
Zie Spier 1992a, nr. 23.
In dezelfde zin Bloembergen 1965, p. 124 noot 7 en p. 126, noot 1.
Zie art. 3:296.
Zie voor het onderscheid tussen de schadevergoedingsactie en de verbods- en bevelsvordering Schadevergoeding (Bolt), art. 103, aant. 4 en daar vermelde literatuur.
Art. 3:303.
Zie voor een geval waarin vergoeding van vermogensschade niet mogelijk werd geacht, maar een verbod ter voorkoming van (verdere) schade wel HR 12 december 1986, Nj 1987, 958 m.nt. CJHB (Rockwool/Poly).
Asser-Hartkamp 4-1, nr. 410.
Iets anders is dat de weigering van een aanbod van de laedens tot vergoeding van schade anders dan in geld onder omstandigheden in strijd kan zijn met de redelijkheid en billijkheid. Zie hierover EV I, PG Bk 6, p. 364-365 en Spier 1992a, nr. 24.
Ander nadeel dan vermogensschade kan onder omstandigheden ook worden vergoed op andere wijze dan in geld. Het is de bedoeling van de wetgever geweest artikel 6:103 eveneens van toepassing te doen zijn bij immateriële schade.1 Daarbij valt vooral te denken aan rectificatie van onrechtmatige uitlatingen,2 maar ook andere sancties, zoals straatverboden3 of het verplicht ondergaan van een aidstest door een verkrachter4 kunnen geëigend zijn om immateriële schade te beperken of goed te maken.5 Denkbaar is ook dat aldus een deel van de schade wordt goedgemaakt en dat daarnaast een vergoeding in geld wordt toegekend.6
Ook in dit verband rijst de vraag of de vergoeding van immateriële schade bijzonderheden meebrengt. Blijkens de plaatsing en de aard van artikel 6:103 bestaat ook hier gebondenheid aan de grenzen die de wet met het oog op de vergoeding van immateriële schade stelt.7 Het gaat immers ook hier om schadevergoeding en daaraan stellen de artikelen 6:95 en 6:106 met betrekking tot de immateriële schade beperkingen. Dat betekent dat de discretionaire bevoegdheid die artikel 6:103 biedt niet zo ver gaat dat buiten die grenzen mag worden getreden.
In dit verband dient te worden bedacht dat sancties in de vorm van een verbod of bevel8 grote gelijkenis kunnen vertonen met schadevergoeding anders dan in geld, terwijl voor dergelijke sancties de beperkingen van artikel 6:95 niet gelden.9 Langs deze weg kan soms een verbod of bevel gerechtvaardigd zijn in een geval waarin een recht op vergoeding van immateriële schade krachtens artikel 6:106 (of andere bepalingen) niet bestaat. Daarbij geldt immers slechts de dreiging van onrechtmatig handelen als vereiste en geldt als beperking dat de eiser voldoende belang dient te hebben bij de gevraagde voorziening.10 Een dergelijk belang kan ook aanwezig zijn in gevallen waarin de wet geen recht op schadevergoeding biedt, zodat artikel 6:95 en 6:106 niet aan een dergelijke sanctie in de weg behoeven te staan wanneer het gaat om een 'immaterieel belang'.11 Men denke aan hinder die immateriële schade veroorzaakt, terwijl de schade niet ernstig genoeg is om van een persoonsaantasting in de zin van artikel 6:106 te spreken. Dergelijke hinder kan niettemin onrechtmatig zijn en onder omstandigheden een verbod rechtvaardigen. Denkbaar is dat langs deze weg maatregelen ter beperking van schade door de dader aan deze worden opgelegd. In dergelijke gevallen is het wellicht ook denkbaar dat de dader gehouden is (immateriële) schade te beperken of te voorkomen die hij, indien deze niet was voorkomen, niet had behoeven te vergoeden.
De vergoeding van schade in andere vorm dan in geld kan volgens de tekst van artikel 6:103 slechts op vordering van de benadeelde worden toegewezen. Aangenomen wordt wel dat uit bijzondere bepalingen kan blijken dat de rechter geheel vrij is om een dergelijke maarregel te nemen.12 In dat verband zou men kunnen menen dat de woorden 'naar billijkheid' in artikel 6:106 meebrengen dat de rechter meer vrijheid heeft dan artikel 6:103 hem op dit punt gunt. Een dergelijke zienswijze lijkt mij evenwel niet juist. Het is - bij gebrek aan aanwijzingen die in andere richting wijzen - veeleer aannemelijk dat de woorden 'naar billijkheid' slechts betrekking hebben op de vaststelling van de omvang van de schadevergoeding en niet op de modaliteit. Er is mijns inziens ook geen reden om de rechter op dit punt bij de immateriële schade een grotere vrijheid te gunnen dan hem bij de vermogensschade toekomt.13