Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/4.2.5.2
4.2.5.2 Hoge Raad
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Het betreft HR 4 februari 1983, Nj 1984,631 (Franke/Van den Boom c.s.); HR 16 november 1984, Nj 1985,270 (Mïlelic); HR 23 januari 1987, Nj 1987,555 m.nt. G (Eillert/De Groot); HR 27 februari 1987, Nj 1987, 584 (Van der Peijl/Erasmus College); HR 30 oktober 1987, Nj 1988, 277 m.nt. LWH (Naturistengids); HR 19 februari 1988, Nj 1988, 469 (alleen 'kopje' gepubliceerd); hr 1 november 1991, Nj 1992, 58 (K/Staat); HR 13 januari 1995, Nj 1997, 366 m.nt. CJHB (Ontvanger/Bos); hr 21 februari 1997, RvdW 1997, 54 (Wrongful birth); HR 2 mei 1997, Nj 1997, 662 m.nt. Ma (Kip & Sloetjes/Rabo) en HR 23 januari 1998, Nj 1998, 366 (B/FIOM). HR 8 april 1983, Nj 1984, 717 m.nt. CJHB; vr 1983, 65 m.nt. vWvC (Van der Heijden/Holland) laat ik hier buiten beschouwing omdat dat arrest vooral de strekking van art. 6:107 en 6:108 raakt. Zie daarover § 6.3.2.
Zie art. 1412 BW(oud).
HR 30 oktober 1987, Nj 1987, 277 m.nt. LWH (Naturistengids) en HR 1 november 1991, Nj 1992, 58 (K/Staat).
Vgl. de overweging in HR 1 november 1991, Nj 1992, 58 (K/Staat): '(...) het enkele feit dat een gedraging die een schending van iemands recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer oplevert, tevens tot gevolg heeft dat hij nadeel in zijn eer en goede naam lijdt, is niet voldoende om de benadeelde op grond van art. 1408 een aanspraak op vergoeding van immateriële schade door aantasting van zijn persoon die in die schending zelf is gelegen, te onthouden.'
Zie hiervoor § 4.2.4.
Zie hiervoor § 4.2.5.1.
Aldus HR 16 november 1984, Nj 1985, 270 (Miletic), in welk geval de Hoge Raad oordeelde dat het enkele verloren gaan van kunstwerken door een onrechtmatige daad van de gemeente onvoldoende was om een dergelijke schending van het persoonlijkheidsrecht van de maker aan te nemen.
Expliciet in deze zin HR 23 januari 1998, Nj 1998, 366 (b/fiom).
HR 4 februari 1983, NJ 1984, 631 (Franke/Van den Boom c.s.).
Het dieptepunt van die ruzie werd gemarkeerd door een nachtelijke actie van buurman De Groot waarbij, in een poging de grenslijn tussen beide erven te verleggen, de muur van de echtelijke slaapkamer van Eillert werd weggeslagen.
HR 23 januari 1987, NJ 1987, 555 m.nt. G (Eillert/De Groot).
HR 27 februari 1987, NJ 1987, 584 (Van der Peijl/Erasmus College). Opmerkelijk is dat wnd. A-G Bloembergen in tegengestelde zin concludeerde.
HR 19 februari 1988, Nj 1988, 469 (alleen kopje gepubliceerd).
HR 13 januari 1995, Nj 1997, 366 m.nt. CJHB (Ontvanger/Bos).
HR 21 februari 1997, RvdW 1997, 54 (Wrongful birth).
HR 1 november 1996, Nj 1997, 134 (Kraaiende hanen II).
HR 2 mei 1997, nj 1997, 661 m.nt. Ma (Kip & Sloeljes/Rabo).
Aldus HR 13 januari 1995, nj 1997, 366 m.nt. CJHB (Ontvanger/Bos), waarin de Hoge Raad overweegt (r.o. 5.): 'Anders dan het middel aanvoert, heeft het Hof niet miskend dat geestelijk letsel van een benadeelde onder omstandigheden kan worden aangemerkt als een aantasting van zijn persoon, die recht geeft op vergoeding van immateriële schade.' En (nogmaals) expliciet voor het oude recht HR 23 januari 1998, Nj 1998, 366 (b/FIOM). Vgl. m.b.t. het administratieve recht in overeenkomstige zin CRvB 16 april 1996, JB 1996, 117; IABW 1996, 126.
De Hoge Raad heeft zich verschillende malen uitgelaten over de vraag of andere persoonsaantastingen dan lichamelijk letsel en schending van eer en goede naam een recht op smartengeld kunnen meebrengen.1
De uitspraken betreffen in de eerste plaats de vraag of onder het oude recht in gevallen van persoonsaantastingen bij afwezigheid van het voor belediging vereiste opzet2 een recht op smartengeld bestond op grond van artikel 1401 BW(oud). Die vraag is door de Hoge Raad bevestigend beantwoord in twee gevallen waarin sprake was van schending van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.3 In deze uitspraken maakte de Hoge Raad een onderscheid tussen schending van eer en goede naam, waarvoor krachtens artikel 1412 BW(oud) het vereiste van opzettelijke belediging gold, en schending van de privacy, waarvoor die eis niet gold.4 Deze arresten hebben onder het huidige recht gedeeltelijk hun belang verloren, omdat voor een recht op smartengeld wegens schending van eer en goede naam niet langer de eis geldt dat opzettelijke belediging heeft plaatsgevonden.5 Voor smartengeld wegens schending van eer en goede naam en wegens andere persoonsaantastingen gelden immers wettelijk geen verschillende vereisten meer.
De genoemde rechtspraak blijft in die zin van belang, dat de Hoge Raad expliciet aangeeft dat ernstige schendingen van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer voor de benadeelde een recht op vergoeding van immateriële schade meebrengen. Dergelijke schendingen kunnen kennelijk worden gezien als aantastingen van de persoon 'op andere wijze' in de zin van artikel 6:106 lid 1 onder b, hetgeen aansluit bij wat in de parlementaire geschiedenis werd aangenomen.6
Behalve in gevallen van schending van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer heeft de Hoge Raad de mogelijkheid aanvaard van het bestaan van een recht op smartengeld bij schending van het persoonlijkheidsrecht van de auteur in de zin van artikel 25 lid 1 aanhef en onder c Auteurswet. Onder welke omstandigheden een recht op smartengeld bestaat, laat de Hoge Raad evenwel vooralsnog in het midden. Kunstenaar Miletic, wiens beelden door medewerkers van de Gemeente Amsterdam op onrechtmatige wijze werden beschadigd, verkeerde in elk geval niet in dergelijke omstandigheden.7
Voor het overige betreft de rechtspraak van de Hoge Raad eigenlijk de vraag of, en zo ja onder welke omstandigheden, kan worden gesproken van geestelijk letsel dat recht geeft op vergoeding van immateriële schade. In de te noemen gevallen gaat het steeds om arresten die naar oud recht zijn gewezen. Deze rechtspraak behoudt nietternin voor het huidige recht belang, omdat de Hoge Raad ook naar oud recht voor gevallen van geestelijk letsel het begrip 'aantasting van de persoon' is gaan hanteren en daarmee anticipeerde op het slot van artikel 6:106 lid 1 onder b.8
De Hoge Raad betoonde zich op dat terrein doorgaans terughoudend waar het de toetsing van het oordeel van de hoven betrof. Zo werd aan Franke, die zich in een zakelijk conflict onheus bejegend achtte, een recht op vergoeding van immateriële schade ontzegd, omdat het hof - volgens de Hoge Raad niet ten onrechte - de ondervonden bejegening 'meer objectief bezag' en daarin onvoldoende aanleiding zag om een recht op schadevergoeding aan te nemen.9
Ook Eillert, die als gevolg van een uit de hand gelopen burenruzie10 zijn toevlucht had gezocht in Pension Hunebed en door een verblijf aldaar in tamelijk ernstige psychische nood was geraakt, trok aan het kortste eind. Het oordeel van het hof dat geen oorzakelijk verband bestond tussen de onlustgevoelens die Eillert had ondervonden door het verblijf in Pension Hunebed en de gestelde onrechtmatige daad, gaf volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.11
Van der Peijl, die zich in zijn persoon aangetast voelde doordat een beslissing tot beëindiging van zijn dienstverband jegens hem niet was gemotiveerd, vond evenmin gehoor. Volgens de Hoge Raad is het leed dat wordt ondervonden doordat een voor de gelaedeerde belangrijk besluit niet wordt gemotiveerd geen nadeel dat recht geeft op schadevergoeding.12
Voorts schaarde de Hoge Raad zich achter het oordeel van een rechtbank dat 'spariningen', 'daarmee samenhangende gezondheidsproblemen' en 'schade' doordat was getracht 'mogelijkheden om na vertrek als werknemer actief bezig te zijn te blokkeren' onvoldoende waren voor toekenning van een recht op smartengeld.13
Ook Bos, die stelde als gevolg van een ten onrechte gelegd beslag (en acht jaar procederen daarover) psychische schade te hebben geleden waarvoor hij zich regelmatig onder behandeling had laten stellen en waardoor hij meermalen had getracht zich van het leven te beroven, zag zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade niet gehonoreerd.14 Het hof achtte - volgens de Hoge Raad niet onbegrijpelijk - het psychisch onbehagen van Bos onvoldoende om geestelijk letsel aan te nemen en wees daarom de vordering tot vergoeding van immateriële schade af.
Voorts werd ook een recht op smartengeld ontzegd aan een vrouw die (mede) als gevolg van een fout van een arts ongewenst zwanger raakte, omdat volgens het hof geen sprake was van psychische gevolgen van zodanige aard dat sprake was van geestelijk letsel.15
Een enkele maal had de gelaedeerde meer succes. Zo werd het oordeel van een hof, dat sprake was van psychisch letsel dat recht geeft op smartengeld als gevolg van hinder door kraaiende krielhanen, door de Hoge Raad in stand gelaten.16
Meer onthullend betoonde de Hoge Raad zich ten slotte in de zaak Kip & Sloetjes/Rabo. .17 Het betrof een geval waarin aandeelhouders in een familiebedrijf door een bank ten onrechte waren gedwongen om hun aandelen te verkopen. Het hof had op dit punt de feiten aldus verwoord:
'De vordering terzake van immateriële schadevergoeding heeft Kip als volgt toegelicht. Hij stelt dat hij door de onrechtmatige gedragingen van de bank groot (psychisch) leed heeft geleden doordat hij gedwongen is geweest (zijn aandelen in) het Elka-concern te verkopen. Dit bedrijf was zijn levenswerk dat hij van de grond had opgebouwd en waarin hij zijn levensgeluk vond. Het bedrijf was zijn inkomensbron en zijn privébezit. Door het onrechtmatig handelen van de bank is Kip psychisch beschadigd en is hij niet meer in staat een nieuw bedrijf op te bouwen. Als gevolg van de traumatische ervaringen die hij heeft opgedaan, heeft hij zich onder psychiatrische behandeling moeten stellen.'
Het hof wees (onder meer) de vordering tot vergoeding van immateriële schade af, kort gezegd omdat het de gevolgen toeschreef aan een complex van gebeurtenissen, waarvan het hof er slechts één onrechtmatig achtte jegens Kip. Het arrest wordt gecasseerd omdat het hof volgens de Hoge Raad ten onrechte niet het geheel van de verweten gedragingen in onderlinge samenhang heeft onderzocht. Met betrekking tot het smartengeld overweegt de Hoge Raad:
'De motivering van 's Hofs oordeel dat de vordering betreffende immateriële schade niet toewijsbaar is kan in het licht van het bovenstaande evenmin standhouden. Die motivering (...) gaat (...) ten onrechte ervan uit dat voor de vraag of Kip en Sloetjes immateriële schade hebben geleden [bedoeld zal zijn: recht hebben op vergoeding van immateriële schade, SDL], uitsluitend het verwijt inzake de aandelen-verkoop aan Albada Jelgersma relevant is.
De stellingen die Kip en Sloetjes aan hun vordering ter zake van vergoeding van immateriële schade ten grondslag hebben gelegd en die het Hof in zijn rov. 18 [zoals hiervoor geciteerd, SDL] heeft samengevat, kunnen, indien zij komen vast te staan, in beginsel toewijzing van een dergelijke vordering dragen.'
De genoemde rechtspraak laat zien dat de Hoge Raad zich - vooral aanvankelijk - nogal terughoudend heeft betoond, zowel ten aanzien van de vraag of geestelijk letsel kan worden aangemerkt als aantasting van de persoon die recht geeft op vergoeding van immateriële schade, als ten aanzien van de toetsing van de oordelen de hoven dat in een concreet geval (geen) sprake was van geestelijk letsel van dien aard. De vraag of geestelijk letsel een aantasting van de persoon kan vormen die recht geeft op smartengeld heeft de Hoge Raad niettemin onomwonden in bevestigende zin beantwoord.18 Ten aanzien van het antwoord op de vraag onder welke omstandigheden van dergelijk letsel sprake is, lijkt de Hoge Raad inmiddels ook bereid om enige richting te geven.