ABRvS, 01-09-2016, nr. 201604894/2/R2
ECLI:NL:RVS:2016:2438
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
01-09-2016
- Zaaknummer
201604894/2/R2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:2438, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 01‑09‑2016; (Voorlopige voorziening)
Uitspraak 01‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit 5 april 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "De Groote Wielen, Zonkade Noord" vastgesteld.
201604894/2/R2.
Datum uitspraak: 1 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], wonend te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
en
de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit 5 april 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "De Groote Wielen, Zonkade Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.
Zij hebben de voorzieningenrechter ieder voor zich verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 15 augustus 2016, waar [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], beiden vertegenwoordigd door mr. J.W.M. Hagelaars, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.C.A.M. Leermakers en C.A.J.J. van de Kreeke, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het plan
2. Het plan voorziet in de bouw van 29 woningen aan de zuidzijde van de Groote Wielenplas in Rosmalen. Het vorige, meeromvattende, bestemmingsplan "De Groote Wielen" uit 2011 voorzag ter plaatse in 30 zogenoemde drijvende woningen. Omdat naar deze woningen onvoldoende vraag was, heeft de raad het thans voorliggende plan vastgesteld, waarin zowel grondgebonden als drijvende woningen zijn toegestaan. Voorts zijn zowel vrijstaande als twee-aaneenwoningen toegestaan. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] wonen aan De Zonkade, die aan de zuidoostkant ligt van het plangebied. Zij zijn het niet eens met het plan en stellen dat hun uitzicht op het water door de ten opzichte van het vorige bestemmingsplan gewijzigde planopzet onevenredig wordt beperkt.
Ontvankelijkheid
3. De raad stelt dat de beroepen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] niet-ontvankelijk zijn voor zover gericht tegen de plangrens en de hoofd- en bijgebouwenregeling in de planregels, omdat zij hiertegen geen zienswijzen hebben ingediend.
3.1. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt in elk geval uit de zienswijze van [verzoeker sub 1] af te leiden dat hij het hele ontwerpplan heeft bestreden. Nu gelet hierop naar verwachting van de voorzieningenrechter in de bodemprocedure in elk geval het beroep van [verzoeker sub 1] tegen de door de raad genoemde plan(onder)delen ontvankelijk zal worden geacht, ziet hij aanleiding deze te bespreken.
Inhoudelijk
Voorwaardelijke verplichting
4. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat in het plan ten onrechte geen voorwaardelijke verplichting is opgenomen om water te realiseren binnen de plandelen met de bestemming "Water". Zij wijzen erop dat deze bestemming in het vorige plan ook was toegekend en nog steeds niet is gerealiseerd. Voorts maakt de strook grond direct aan de noordwestzijde van De Zonkade ten onrechte geen deel uit van het plan. Voor deze strook grond geldt het bestemmingsplan "De Groote Wielen" en in dit plan is de bestemming "Water" toegekend. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] wijzen erop dat ook dit water nog steeds niet is gerealiseerd.
4.1. Het plangebied bestaat onder meer uit drie dammen waarop woningen zijn voorzien. Aan de gronden tussen deze dammen is de bestemming "Water" toegekend. Deze gronden heeft de gemeente in eigendom. Gelet hierop heeft de raad het in zijn macht om hier water te realiseren. Voorts is niet gebleken van belemmeringen die zich hiertegen verzetten. Onder deze omstandigheden heeft de raad naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen afzien van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in het plan tot het realiseren van water binnen de bestemming "Water". Overigens heeft de raad toegelicht dat het water binnen deze plandelen zal worden gerealiseerd bij of na het bouwrijp maken van de overige gronden in het plangebied.
4.2. Over de strook water aan de noordwestzijde van De Zonkade overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Deze strook is niet in dit plan opgenomen. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Hij neemt daarbij in aanmerking dat de raad de strook grond direct aan de noordwestzijde van De Zonkade niet in dit plan heeft opgenomen, omdat geen andere inrichting hiervan is beoogd dan bij de vaststelling van het bestemmingsplan "De Groote Wielen". Voorts heeft deze strook grond niet een zodanige samenhang met de overige gronden in het plangebied dat deze in het plan moest worden opgenomen. Overigens heeft de raad toegelicht dat het water ter plaatse nog niet is gerealiseerd omdat deze strook grond eerst zal worden ingericht en gebruikt als weg voor het bouwverkeer van en naar de in het plan voorziene woningen. Dit om de Zonkade tijdens de bouw zoveel mogelijk te ontlasten.
4.3. Gelet op het voorgaande faalt het betoog.
Water tussen de woningen
5. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] stellen dat de opzet van de buurt De Watertuinen, waarin het plangebied en hun woningen liggen, is om te wonen aan het water. Zij betogen dat deze waterbeleving door het plan onevenredig wordt aangetast, omdat het plan voorziet in grondgebonden woningen. Voorts is volgens [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] in het plan niet gewaarborgd dat bij twee-aaneenwoningen aan beide onbebouwde kanten een strook water wordt gerealiseerd. Hierbij is volgens hen van belang dat uit de planregels volgt dat twee-aaneenwoningen samen als één hoofdgebouw moeten worden aangemerkt. Voorts is volgens [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] in het plan ten onrechte niet bepaald dat tussen de woningen die zijn voorzien aan de noordoostzijde van het plangebied water moet worden gerealiseerd. Ter zitting hebben zij gesteld dat onduidelijk is welke ontwikkelingen ter plaatse zullen plaatsvinden.
5.1. Elke dam bevat twee plandelen met de bestemming "Wonen - 2". Afgezien van het meest noordoostelijke plandeel met de bestemming "Wonen - 2" is aan al deze plandelen de aanduiding "specifieke vorm van wonen - water" toegekend. Voorts zijn binnen alle plandelen met de bestemming "Wonen - 2" maximaal vijf woningen toegestaan, met uitzondering van het meest noordoostelijke plandeel met deze bestemming, waar maximaal vier woningen zijn toegestaan.
Ingevolge artikel 1, lid 1.18, van de planregels wordt onder bouwperceel verstaan: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Ingevolge lid 1.28 wordt onder hoofdgebouw verstaan: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht.
Ingevolge artikel 5, lid 5.2.2, onder b, dienen hoofdgebouwen als vrijstaande of twee-aaneenwoning te worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - water (sw - wa)" aan de zijkant tussen hoofdgebouwen water moet worden gerealiseerd met een breedte van:
1. bij vrijstaande woningen minimaal 6 meter;
2. bij twee-aaneengebouwde woningen aan één zijde minimaal 6 meter.
5.2. In paragraaf 2.1 van de plantoelichting staat dat om voldoende recht te doen aan de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet het nieuwe plan blijft uitgaan van de drie oorspronkelijke dammen waarop woningen worden gebouwd. De woningen komen alleen of per twee op een schiereiland te liggen dat aan een dam ligt. Tussen de schiereilanden komt minimaal 6 meter water waardoor de waterbeleving vanuit de dammen optimaal blijft. Aan elke dam komen aan weerszijde drie of vier eilanden. Per dam komen, inclusief enkele drijvende woningen, maximaal tien woningen. De meest oostelijke dam schrijft maximaal negen woningen voor. De afstand tussen de dammen blijft gelijk aan de woonbestemming zoals die is geregeld in het vorige bestemmingsplan. Deze afstand bedraagt ongeveer 30 meter. Hierdoor blijft er vanaf De Zonkade voldoende zicht op de Centrale Plas. Ook de locatie waar de dammen aan De Zonkade zijn gesitueerd blijft ongewijzigd.
5.3. Voor het begrip hoofdgebouw is geen begripsbepaling opgenomen in de planregels. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de hiervoor, onder 5.1, aangehaalde planregels dat zowel een vrijstaande als een twee-aaneenwoning als hoofdgebouw moet worden aangemerkt en dat bij twee-aaneenwoningen aan beide onbebouwde kanten een strook water van minimaal 6 meter dient te worden gerealiseerd. In het vorige plan was tussen elke vrijstaande woning eveneens een strook water van 6 meter water voorzien.
Over het meest noordoostelijke plandeel met de bestemming "Wonen - 2" heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het realiseren van water tussen de daar voorziene woningen nauwelijks bijdraagt aan de waterbeleving van de Watertuinen vanwege de directe nabijheid van de Groote Wielenplas. Voorts heeft de raad aan de hand van fotomateriaal aannemelijk gemaakt dat vanuit de woningen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] zeer beperkt zicht zal bestaan op water tussen de te realiseren woningen binnen het meest noordoostelijke plandeel met de bestemming "Wonen - 2". Voorts heeft de raad toegelicht dat de kop van het meest noordoostelijke plandeel is voorzien op het water. Alleen daar kan een eventuele drijvende woning worden gebouwd. Indien deze niet wordt gerealiseerd, kunnen binnen het plandeel voor zover dat is voorzien op het land ook vier woningen worden gerealiseerd.
Gelet op het voorgaande en op het hiervoor, onder 5.2, aangehaalde deel van de plantoelichting, is het plangebied met de drie dammen en het tussenliggende water grotendeels hetzelfde van opzet als het vorige bestemmingsplan. Het plan leidt ten opzichte van dat plan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet tot een onevenredige aantasting van de waterbeleving vanuit de woningen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2]. Het betoog faalt.
Bijgebouwenregeling
6. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat de planregeling voor bijgebouwen niet consistent is en rechtsonzeker. Deze regeling is volgens hen ook in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Zo stellen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] dat niet duidelijk is of artikel 5, lid 5.2.3, aanhef en onder b en c, van de planregels ziet op het hele bouwvlak zoals dat in de verbeelding is opgenomen. Dit zou volgens hen betekenen dat de bijgebouwen bij alle woningen samen een maximale grondoppervlakte van 75 m² mogen hebben. Omdat in artikel 5, lid 5.2.3, onder d, van de planregels het begrip bouwperceel wordt gebruikt, is volgens [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] niet duidelijk hoe genoemde planregels zich tot elkaar verhouden. Voorts wijzen zij erop dat in de nota van zienswijzen staat dat bijgebouwen evenwijdig aan de voorgevel mogen worden gerealiseerd, omdat deze opzet stedenbouwkundig gewenst is. In de planregels is hier niets over opgenomen.
6.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.2.2, aanhef en onder a, van de planregels dienen hoofdgebouwen ten dienste van de bestemming "Wonen - 2" binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
Ingevolge lid 5.2.3 mogen binnen de bestemming "Wonen - 2" bijgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. bijgebouwen in de vorm van aan- of uitbouwen van het hoofdgebouw of in de vorm van vrijstaande bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak;
b. het onbebouwd blijvende deel van het bouwvlak mag geen kleinere aaneengesloten oppervlakte krijgen dan 25 m²;
c. met inachtneming van het bepaalde in lid 5.2.3, onder b, bedraagt het maximale gezamenlijke grondoppervlak van de bijgebouwen en overkappingen 75 m²;
d. voor zover de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m² mag het onder lid 5.2.3, onder c, geregelde maximale gezamenlijke grondoppervlak worden vermeerderd tot 10% van de omvang van het bouwperceel, tot in totaal 100 m².
6.2. Het plan voorziet in bouwvlakken van ongeveer 1600 m². Beoogd is de gronden binnen deze bouwvlakken te verkavelen in drie, vier of vijf kavels. In reactie op het betoog van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] is door de raad ter zitting aangegeven dat in artikel 5, lid 5.2.3, van de planregels onder bouwvlak moet worden verstaan het bouwvlak binnen het bouwperceel zoals dat na de verkaveling zal ontstaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze lezing geen steun vindt in de hiervoor, onder 6.1, weergegeven planregels. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarom niet uit te sluiten dat de Afdeling in de bodemprocedure gelet op hetgeen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben aangevoerd tot het oordeel komt dat artikel 5, lid 5.2.3, van de planregels gebrekkig is en voor vernietiging in aanmerking komt. Dit gebrek is evenwel eenvoudig te repareren en van dien aard dat deze de gewenste schorsing van het gehele plan niet rechtvaardigt.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat het gelet op artikel 5, lid 5.2.3, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met lid 5.2.2, aanhef en onder a, van de planregels is toegestaan om bijgebouwen evenredig aan de voorgevel van het hoofdgebouw op te richten. Dit is in overeenstemming met hetgeen de raad zoals blijkt uit de nota van zienswijzen heeft beoogd. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij het met de gekozen planregeling mogelijk heeft willen maken om vergunningvrije bouwwerken evenwijdig aan de voorgevel op te richten. Voor zover het betoog van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] zo moet worden opgevat dat in het plan ten onrechte niet is bepaald dat bijgebouwen evenredig aan de voorgevel moeten worden opgericht, overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken dat de raad dit bij de vaststelling van het plan heeft beoogd.
Gelet op het voorgaande faalt het betoog.
Beeldkwaliteitplan
7. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat de raad ten onrechte het beeldkwaliteitsplan "De Watertuinen" heeft ingetrokken voor zover het van toepassing is op het plangebied, zonder daarbij in het plan nadere eisen te stellen over de uitstraling en het materiaalgebruik van de bebouwing. Zij wijzen erop dat in de algemene welstandsnota staat dat voor wijken als De Groote Wielen geen welstandscriteria zijn geformuleerd in de welstandsnota.
7.1. Uit de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) vloeit geen verplichting voort tot het vaststellen van een beeldkwaliteitsplan. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN7034, overweegt de voorzieningenrechter dat een beeldkwaliteitsplan een buitenwettelijk instrument is waaraan in beginsel geen juridisch bindende betekenis toekomt. Er staat geen beroep open tegen de vaststelling en evenmin tegen de (gedeeltelijke) intrekking daarvan. Voorts zijn welstandeisen in beginsel niet ruimtelijk relevant en is opname daarvan in de planregels in beginsel dan ook strijd met artikel 3.1 van de Wro. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] gewenste eisen over uitstraling en materiaalgebruik ruimtelijk relevant zijn. De raad heeft dan ook terecht afgezien van de opname van eisen hieromtrent in de planregels.
Het betoog faalt.
Uitvoerbaarheid
8. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] voeren aan dat niet duidelijk is of het plan uitvoerbaar is. Volgens hen valt niet in te zien dat nu er geen vraag bestaat naar drijvende woningen, er wel vraag zou zijn naar grondgebonden woningen op dezelfde locatie. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] stellen dat in het plangebied van het bestemmingsplan "De Groote Wielen" nog tientallen kavels niet zijn ingevuld.
8.1. De raad stelt dat de drijvende woningen niet werden verkocht vanwege de aanvullende kosten die dit type woning meebrengt, onder meer vanwege het vervoer van deze woningen. Voorts speelde het gebrek aan een tuin volgens de raad een rol bij de verkoopbaarheid van de drijvende woningen. Het voorgaande komt de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voor. Voorts heeft de raad toegelicht dat in het plangebied van het bestemmingsplan "De Groote Wielen" nog elf vrije kavels beschikbaar zijn, waarvan er nu vijf te koop staan. Verder zijn de woningen waarin het plan voorziet volgens de raad uniek vanwege de ligging aan een dam. De in het plan voorziene woningen passen volgens de raad voorts in de gemeentelijke woningbouwopgave, hetgeen door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] niet is bestreden. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet uitvoerbaar zou zijn.
Slotoverwegingen
9. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben aangevoerd en bij afweging van de betrokken belangen geen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vletter, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Vletter
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2016
653.