HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014, 156 m.nt. Keulen. Vgl. HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:16, NJ 2014, 161 m.nt. Keulen, r.o. 2.3.
HR, 05-11-2019, nr. 18/03902
ECLI:NL:HR:2019:1708
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-11-2019
- Zaaknummer
18/03902
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1708, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑11‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1134
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2018:7574, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2019:1134, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑09‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1708
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Diefstal in vereniging (art. 310 jo. 311 Sr), medeplegen zware mishandeling met voorbedachte raad (art. 301 Sr) en poging tot diefstal in vereniging, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht d.m.v. een valse sleutel (art. 310 jo. 311 Sr). Bewijsklacht t.a.v. voorbedachte raad. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 18/03927.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03902
Datum 5 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 24 augustus 2018, nummer 21/003054-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 november 2019.
Conclusie 17‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Diefstal in vereniging (art. 310 jo. 311 Sr), medeplegen zware mishandeling met voorbedachte raad (art. 301 Sr) en poging tot diefstal in vereniging, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht d.m.v. een valse sleutel (art. 310 jo. 311 Sr). Bewijsklacht t.a.v. voorbedachte raad. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 18/03927.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/03902
Zitting 17 september 2019
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 24 augustus 2018 door het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. “diefstal door twee of meer verenigde personen”, 2. “medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade” en 3. “poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Het hof heeft ook beslissingen genomen ten aanzien van in beslag genomen voorwerpen en de vordering van de benadeelde partij en het hof heeft een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Er bestaat samenhang met de zaak 18/03927. In deze zaak zal ik vandaag eveneens concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mrs. R.J. Baumgardt en P. van Dongen, advocaten te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
In deze zaak gaat het om het volgende. De verdachte woonde met zijn medeverdachten en het slachtoffer in een woning. De pinpas van het slachtoffer is gestolen en de bedoeling van de daders was om de bij die pinpas behorende pincode van het slachtoffer te verkrijgen. Het slachtoffer is met een strijkijzer bewerkt met als gevolg dat hij brandwonden heeft opgelopen op zijn rug, buik en kuit. Toen bleek dat het slachtoffer niet de juiste pincode had gegeven, is hij overgoten met heet water, waardoor hij ernstige verwoningen heeft opgelopen aan zijn gelaat en hand. Ook is hij geslagen waardoor zijn neus en kaak zijn gebroken.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaarde voorbedachte raad niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
5.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1:
hij op 8 december 2016 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pinpas toebehorende aan [slachtoffer] ;
2:
hij op 8 december 2016 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten (tweede- en derdegraads) brandwonden op zijn gezicht, althans op zijn hoofd en/of op zijn buik en/of rug en/of benen en/of handen en een aangezichtsfractuur (bovenkaak) en een neusfractuur heeft toegebracht, door met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen op het gezicht, althans het hoofd, te stompen en/of te slaan en een heet (stoomstrijk)ijzer op zijn buik en rug en benen, in elk geval op zijn lichaam, te drukken en een hoeveelheid kokend water, althans heet water, over zijn gezicht, althans over zijn hoofd en handen, in elk geval over zijn lichaam, te gieten;
3:
hij op 8 december 2016 (te weten: rondom 20:40 uur en 21:06 uur) te [woonplaats] tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening enig geldbedrag uit een geldautomaat weg te nemen toebehorende aan [slachtoffer] , en dat weg te nemen geld onder hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, meermalen, een pinpas op naam van die [slachtoffer] , in de geldautomaat heeft gebracht, tot welk gebruik verdachte en zijn mededader(s) niet gerechtigd waren, en meermalen, een verkeerde pincode heeft ingevoerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
5.2
De bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
De aangifte door [slachtoffer] van 19 december 2016, als opgenomen in het door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden brigadier, op 19 december 2016 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal, dossierpagina 224, voor zover van belang inhoudende:
Achternaam : [slachtoffer]
Voornamen : [slachtoffer]
Geboren : [geboortedatum] 1981
Ik doe aangifte tegen drie bewoners van [a-straat 1] te [woonplaats] . Deze bewoners zijn genaamd [verdachte] , [betrokkene 1] en [medeverdachte] . Ik ben op donderdagavond 8 december 2016 zwaar mishandeld, in elkaar geslagen, met heet water overgoten en met een (ingeschakelde) heet strijkijzer op mijn lichaam/hand en been gebrandmerkt. Ik hen zo mishandeld en gebrandmerkt door alle drie de genoemde mannen, omdat zij geld van mij wilden hebben. De drie genoemde mannen hebben met mijn ING bankpas gepind. Ik weet niet of het hun gelukt is geld op te nemen.
2.
De verklaring van aangever tijdens het verhoor van 19 december 2016, als opgenomen in het door [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , beiden brigadier, op 20 december 2016 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal, dossierpagina 228, voor zover van belang inhoudende:
Ik lag in mijn slaapkamer, dat is de eerste slaapkamer wanneer je de woning binnenkomt, op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] te slapen en werd geroepen en liep naar de woonkamer. Toen werd ik door [verdachte] aangesproken. Hij zei geef hier, kom hier met je bankpas. Zij pakten mijn portemonnee en haalden mijn bankpas eruit. Ik moest mijn pincode aan hen geven. Ik zei dat doe ik niet, want ik heb geld op mijn rekening. Ik weet dat ze drugs gebruiken, dus ik weigerde om mijn pincode te geven. [verdachte] zei tegen [betrokkene 1] : “Hou hem vast, zodat hij niet kan vluchten, we komen zo te weten wat de pincode is.” [betrokkene 1] pakte mij vast. Ik zat op de stoel. Hij hield mij vast met zijn knie en [verdachte] sloot het strijkijzer op stroom aan en begon mij te bewerken. Dit was in de woonkamer. In de angst was ik de pincode vergeten en ben drie keer met het strijkijzer geraakt op mijn been, rug en buik. [medeverdachte] pakte mijn bankpas. Hij zei: Hou hem hier vast dan ga ik naar de bank en zien we of hij de waarheid heeft verteld. [medeverdachte] ging naar de bank en 10 minuten later kwam hij terug en zei: “De pincode is onjuist.” Toen zei [medeverdachte] : “Nou wij gaan de pincode bekomen door hem hardop te laten zingen, maar eerst moet het water gekookt worden.” Ze gingen dat water koken. Ze deden dat hete water over mijn gezicht. Ik heb de code opnieuw genoemd. [medeverdachte] is opnieuw naar de bank gegaan. [medeverdachte] heeft mij nog een paar vuistslagen op mijn gezicht gegeven.
Ik heb een gebroken neus en een gebroken kaak. Ik heb over mijn hele lichaam, met name rondom de buik/rugstreek brandwonden. Ik heb ook een brandwond op mijn kuit en op de rug van mijn hand.
(…).”
5.3
Over voorbedachte raad heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:1.
“3.3. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, NJ 2012/518).
3.4.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.”
5.4
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en overwegingen ontstaat het volgende beeld. Het slachtoffer bevond zich in zijn slaapkamer toen hij werd geroepen, liep daarop naar de woonkamer en werd door de verdachte gemaand zijn bankpas af te geven. Nadat de verdachte en zijn medeverdachten de portemonnee van het slachtoffer hadden afgepakt en zijn pinpas daaruit hadden gehaald, moest het slachtoffer zijn pincode geven. Toen hij weigerde werd hij vastgehouden. Een van de verdachten deed de stekker van het strijkijzer in het stopcontact. Alvorens het strijkijzer was opgewarmd en tegen het lichaam van het slachtoffer werd gedrukt, hadden de verdachte en de medeverdachten de gelegenheid om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen handeling na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Nadat het slachtoffer met het strijkijzer is bewerkt, is een van de medeverdachten naar een pinautomaat gegaan, terwijl het slachtoffer door de anderen nog steeds werd vastgehouden. Ook op dit moment konden de verdachte en zijn medeverdachten zich beraden. De zware mishandeling is door hen desalniettemin voortgezet toen bleek dat de pincode onjuist was. Besloten werd het slachtoffer “te laten zingen” door heet water over hem heen te gieten. Tussen het moment dat dit besluit werd genomen en het moment dat het heet water over het slachtoffer werd gegoten verstreek tijd doordat het water eerst aan de kook moest worden gebracht. Het slachtoffer heeft na de mislukte pinpoging ook vuistslagen in zijn gezicht gehad.
5.5
Het hof heeft de bewezenverklaring van de voorbedachte raad niet expliciet gemotiveerd. In de bewijsvoering van het hof ligt echter besloten dat dat de verdachte en zijn mededaders niet hebben gehandeld in een gemoedsopwelling maar planmatig te werk zijn gegaan. Dat de verdachte op meerdere momenten de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, blijkt eveneens en wel ruimschoots uit de bewijsmiddelen. Ter terechtzitting van het hof is door de verdediging niet gesteld dat er contra-indicaties zijn en kennelijk was het hof van oordeel dat die er ook niet waren. Al het vooroverwogene in samenhang bezien is niet onbegrijpelijk dat het hof bewezen heeft verklaard dat de zware mishandeling met voorbedachten rade is gepleegd. Het hof behoefde zijn oordeel niet nader te motiveren.
5.6
Het middel is tevergeefs voorgesteld en kan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende verkorte motivering worden afgedaan.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑09‑2019