RvdW 2023/531:Zaak Melogale. (Medeplegen) cocaïnehandel vanuit woonwagen in Den Haag (art. 2 onder B Opiumwet), medeplegen aanwezig hebben van cocaïne (art. 2 onder C Opiumwet), medeplegen voorbereidingshandelingen cocaïnehandel (art. 10a jo. 10 lid 4 Opiumwet) en (medeplegen) gewoontewitwassen van geldbedragen en auto’s (art. 420ter lid 1 jo. 420bis lid 1 sub b Sr). Verweer over betreden van woning voor het daar plaatsen van technisch hulpmiddel i.v.m. opnemen van vertrouwelijke communicatie, art. 359a Sv en art. 126l Sv. Vormverzuim doordat RC in machtiging niet hokje aankruist bij opmerking dat woning mag worden betreden? In machtiging mag RC in beginsel volstaan met vermelding dat aan wettelijke voorwaarden voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie met technisch hulpmiddel is voldaan en dat hij instemt met de wijze waarop aan bevel uitvoering zal worden gegeven en met geldigheidsduur van bevel. Als in bevel mede staat vermeld dat OvJ heeft bepaald dat woning wordt betreden zonder toestemming van rechthebbende, vereist art. 126l lid 4 (derde volzin) Sv dat RC uitdrukkelijk in machtiging vermeldt dat die plaats mag worden betreden, welk voorschrift blijkens wetsgeschiedenis ermee samenhangt dat voorkomen moet worden dat bevoegdheid tot betreden van woning lichtvaardig wordt toegepast. RC heeft bij verlenen van machtiging voor geven van bevel tot opnemen van vertrouwelijke communicatie verwezen naar inhoud van schriftelijke vordering van OvJ. Machtiging heeft betrekking op gronden, wijze van uitvoering en voorwaarden als in vordering omschreven. Hof heeft geoordeeld dat RC daarmee (mede aan de hand van p-v onderbouwde) vordering van OvJ als grondslag voor verlenen van machtiging heeft genomen en dat het gelet op inhoud van die vordering duidelijk was (ook al heeft RC verzuimd hokje aan te kruisen bij opmerking dat woning mag worden betreden) dat die machtiging ook betrekking had op betreden van woning voor plaatsen van een technisch hulpmiddel. Daarbij heeft hof in aanmerking genomen dat RC die (beoogde) reikwijdte van machtiging nadien in aanvullend p-v heeft bevestigd. ’s Hofs oordeel dat ertoe strekt dat, mede gelet op de aan vordering ten grondslag gelegde gegevens over aard en ernst van verdenking en niettegenstaande de omissie bij gebruik van het voor verlenen van machtiging bestemde formulier, in verband met binnentreden van woning zich niet een vormverzuim a.b.i. art. 359a Sv heeft voorgedaan waaraan enig rechtsgevolg moet worden verbonden, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.