Deze zaak hangt samen met de zaak met griffienummer 10/01123, waarin ik heden eveneens concludeer.
HR, 31-05-2011, nr. 10/01124
ECLI:NL:HR:2011:BQ0758
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
31-05-2011
- Zaaknummer
10/01124
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BQ0758
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ0758, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑05‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ0758
ECLI:NL:PHR:2011:BQ0758, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ0758
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Betekening inleidende dagvaarding. Op grond van de aan de HR gezonden stukken moet het ervoor worden gehouden dat de dagvaarding in hoger beroep ex art. 408a Sv is uitgereikt aan de gemachtigde van de verdachte hetgeen ex art. 450.4 Sv geldt als uitreiking in persoon aan de verdachte. Nu de verdachte aldus in hoger beroep had kunnen klagen over de wijze van betekening van de inleidende dagvaarding maar hiervan geen gebruikt heeft gemaakt, kan daarover in cassatie niet met vrucht worden geklaagd (vgl. HR LJN AD5163 rov. 3.29 en 3.41).
31 mei 2011
Strafkamer
nr. 10/01124
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 16 oktober 2009, nummer 24/000998-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.S. Slinkman, advocaat te Hoogezand, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel.
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de inleidende dagvaarding ten onrechte niet nietig heeft verklaard.
2.2. Bij de op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) een aantekening mondeling vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Groningen van 10 juni 2008, inhoudende dat de verdachte bij verstek is veroordeeld;
(ii) een akte rechtsmiddel, inhoudende dat op 14 april 2009 door mr. L.S. Slinkman, advocaat te Hoogezand, namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen het hiervoor onder (i) bedoelde vonnis;
(iii) een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om op 16 oktober 2009 ter terechtzitting in hoger beroep van het Gerechtshof te Leeuwarden te verschijnen, inhoudende dat deze dagvaarding op 15 april 2009 ter plaatse in het Gerechtsgebouw in persoon is uitgereikt aan de gemachtigde van de verdachte, te weten mr. Slinkman;
(iv) een aan de hiervoor onder (iii) genoemde akte van uitreiking gehecht schrijven van de griffier van de Rechtbank, inhoudende dat een kopie van de dagvaarding in hoger beroep op 15 april 2009 door de griffier in persoon is uitgereikt aan mr. Slinkman, raadsman van de verdachte;
(v) een proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2009 met de daarin opgenomen aantekening mondeling arrest, inhoudende dat aldaar de verdachte noch diens raadsman mr. L.S. Slinkman zijn verschenen en dat de verdachte bij verstek is veroordeeld.
2.3. Op grond van het vorenstaande moet het ervoor worden gehouden dat de dagvaarding in hoger beroep op de voet van art. 408a Sv is uitgereikt aan mr. Slinkman, als gemachtigde van de verdachte. Die uitreiking geldt ingevolge art. 450, vierde lid, Sv als een uitreiking in persoon aan de verdachte. Nu de verdachte aldus in de gelegenheid is geweest in hoger beroep te klagen over de wijze van betekening van de inleidende dagvaarding, doch van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, kan daarover in cassatie niet met vrucht worden geklaagd (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317 rov. 3.29 en 3.41).
2.4. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 31 mei 2011.
Conclusie 22‑03‑2011
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft verzoeker bij arrest van 16 oktober 2009 wegens overtreding van art. 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair tien dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid gedurende vier maanden.
2.
Namens verzoeker heeft mr. L.S. Slinkman, advocaat te Appingedam, een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.1.
3.
Het eerste middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de inleidende dagvaarding rechtsgeldig aan verzoeker is betekend en dat het Hof deze dagvaarding mitsdien nietig had moeten verklaren.
4.
Alvorens het middel te bespreken, wijs ik op HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, r.o. 3.29 en 3.41. Daarin overweegt de Hoge Raad onder meer het volgende. Nietigverklaring van de inleidende dagvaarding kan achterwege blijven wanneer de appeldagvaarding aan de verdachte in persoon is betekend en de verdachte of zijn raadsman niet is verschenen op de terechtzitting in hoger beroep of wanneer daar niet is geklaagd over de betekening van de inleidende dagvaarding. Uit de omstandigheid dat door of namens de verdachte in hoger beroep geen gebruik is gemaakt van de gelegenheid te klagen over het betekeningsverzuim in eerste aanleg, moet immers worden afgeleid dat de verdachte alsnog vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht in eerste aanleg. Voorts kan in cassatie niet met vrucht worden geklaagd over de wijze van betekening van dagvaardingen, indien de verdachte of zijn raadsman in de gelegenheid is geweest de desbetreffende klacht aan de feitenrechter voor te leggen en van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt.
5.
Blijkens een zich bij de stukken van het geding in cassatie bevindende akte van uitreiking d.d. 15 april 2009 is de appeldagvaarding bij het instellen van het hoger beroep in persoon uitgereikt en betekend aan de gemachtigde raadsman van verzoeker. Was het hoger beroep aangewend door de gemachtigde van verzoeker, dan zou die uitreiking op grond van art. 408a Sv in verbinding met art. 450, vierde en vijfde lid, Sv zonder meer hebben gegolden als een uitreiking in persoon aan verzoeker. Ik vermag niet in te zien waarom dit anders zou zijn wanneer, zoals in het onderhavige geval, het hoger beroep door het Openbaar Ministerie is ingesteld. Daarbij neem ik tevens in aanmerking dat ingevolge art. 588, derde lid onder b, laatste volzin, Sv in samenhang met art. 586 Sv gelezen, de uitreiking van een dagvaarding aan een door de geadresseerde schriftelijk gemachtigde als betekening in persoon geldt. Op grond van het voorgaande en gezien de akte van uitreiking, waaruit blijkt dat de appeldagvaarding in het Gerechtsgebouw is uitgereikt aan de gemachtigde van verzoeker (de geadresseerde) in persoon, te weten de raadsman van verzoeker mr Slinkman, meen ik dat kan worden gezegd dat de appeldagvaarding aan verzoeker in persoon is betekend. Nu vaststaat dat verzoeker noch zijn raadsman is verschenen op de terechtzitting in hoger beroep, kon een eventuele nietigverklaring van de inleidende dagvaarding door het Hof achterwege blijven. Door immers niet op de terechtzitting in hoger beroep te verschijnen, heeft verzoeker noch zijn raadsman gebruik gemaakt van de gelegenheid te klagen over een mogelijk betekeningsverzuim in eerste aanleg. Dit betekent bovendien dat over de al dan niet rechtsgeldigheid van de inleidende dagvaarding niet voor het eerst in cassatie kan worden geklaagd, aangezien verzoeker en zijn raadsman in de gelegenheid zijn geweest de desbetreffende klacht aan het Hof voor te leggen, doch van die gelegenheid geen gebruik hebben gemaakt.
6.
Het eerste middel is tevergeefs voorgesteld.
7.
Het tweede middel klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn als gevolg van het tijdsverloop vóór de bestreden uitspraak.
8.
Ook hier geldt dat in cassatie niet met vrucht kan worden geklaagd over de overschrijding van de in het middel bedoelde termijn wanneer de dagvaarding aan de verdachte in persoon is betekend en de verdachte en zijn raadsman niet ter terechtzitting in hoger beroep zijn verschenen. In dat geval moet immers worden aangenomen dat de verdachte niet langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging heeft geleefd.2.
9.
Nu — zoals reeds hiervoor onder punt 5 is uiteengezet — verzoeker noch zijn raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen, en naar mijn mening gezegd kan worden dat de appeldagvaarding wel aan verzoeker in persoon is betekend, kan over de overschrijding van de redelijke termijn als gevolg van het tijdsverloop vóór de bestreden uitspraak niet voor het eerst in cassatie worden geklaagd.
10.
Het tweede middel is eveneens tevergeefs voorgesteld.
11.
Beide voorgestelde middelen falen en lenen zich voor afdoening met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
12.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑03‑2011
HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008, 358, r.o. 3.9.b.