Vgl. HR 13 oktober 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC3222, NJ 1988/425, rov. 5.4.
HR, 26-05-2020, nr. 19/02065
ECLI:NL:HR:2020:912
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-05-2020
- Zaaknummer
19/02065
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:912, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑05‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:276
ECLI:NL:PHR:2020:276, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑03‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:912
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0194
Uitspraak 26‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Deelname (als leider) aan criminele organisatie die zich op grote schaal bezighoudt met handel in hennepstekken (art. 11a (oud) Opiumwet), medeplegen bedrijfsmatige teelt grote hoeveelheid hennep (art. 3.B jo. 11.3 en 11.5 Opiumwet), medeplegen aanwezig hebben grote hoeveelheid hennep (art. 3.C jo. 11. 5 Opiumwet) en medeplegen voorhanden hebben stroomstootwapen (art. 26.1 WWM) en gasdrukpistool (art. 13.1 WWM). Bewijsklachten Promis-werkwijze, waarbij hof heeft volstaan met opsomming van data en vindplaatsen van groot aantal tapgesprekken. Is bewezenverklaring toereikend gemotiveerd in het licht van motiveringseisen die gelden bij toepassing Promis-werkwijze? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2007:BA0424, inhoudende dat Promis-werkwijze op zichzelf niet onverenigbaar is met wettelijke voorschriften t.a.v. bewijsvoering. In het licht daarvan heeft hof de bewezenverklaring van feit 2 (medeplegen bedrijfsmatige teelt grote hoeveelheid hennep) niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Daarbij neemt HR mede in aanmerking dat: (i) bewijsvoering in door hof bevestigd vonnis in belangrijke mate steunt op “conclusies” die zijn getrokken “uit telefoongesprekken die verdachten voorafgaand aan en na het binnenvallen van plantage voeren”, zonder zakelijke samenvatting van redengevende inhoud van telefoongesprekken waaraan het die “conclusies” heeft ontleend; (ii) hof die bewijsvoering in aanvulling op arrest - die, gelet op hetgeen hof in arrest heeft overwogen in zijn “Aanvullende bewijsoverwegingen” m.b.t. criminele organisatie, slechts b.m. t.a.v. criminele organisatie bevat - niet alsnog heeft voorzien van dergelijke samenvatting, terwijl het daarin evenmin overige in arrest genoemde “aanvullende” b.m. heeft opgenomen. Ook voor zover geklaagd wordt over bewijsvoering t.a.v. feiten 3 t/m 7 (medeplegen bedrijfsmatige teelt grote hoeveelheid hennep) slagen middelen. HR neemt daarbij mede in aanmerking dat bewijsvoering ook in zoverre in belangrijke mate steunt op “conclusies” die zijn getrokken “uit telefoongesprekken die verdachten voorafgaand aan en na binnenvallen van plantage voeren”, zonder zakelijke samenvatting van redengevende inhoud van telefoongesprekken waaraan het die “conclusies” heeft ontleend. HR neemt voorts t.a.v. onder 1 tlgd. (deelname aan criminele organisatie) in aanmerking dat hof in “Aanvulling b.m.” weliswaar aanvullende b.m. heeft opgenomen, maar daarbij heeft volstaan met opsommen van data en vindplaatsen in procesdossier van in totaal ruim 400 tapgesprekken en sms-berichten en het daarbij als bijlagen voegen van kopieën van schriftelijke weergaven van deel van die tapgesprekken, zonder zakelijke samenvatting te geven van redengevende inhoud van die tapgesprekken en sms-berichten. T.a.v. onder 8 t/m 10 bewezenverklaarde (medeplegen aanwezig hebben hennep en voorhanden hebben wapens) is, gelet op inhoud bewijsvoering en achterwege blijven aannemelijke verklaring verdachte, verwijzing naar wettige b.m. waaraan redengevende f&o zijn ontleend voldoende eenduidig en nauwkeurig om te kunnen beoordelen dat bewezenverklaring in toereikende mate steunt op inhoud van wettige b.m. In zoverre falen de middelen. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 19/01885, 19/01929 en 19/01967.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02065
Datum 26 mei 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 april 2019, nummer 20/001724-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.B.E. van Kan, advocaat te Beek LB, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met aanvulling van onder meer de daarin opgenomen, volgens de zogenoemde Promis-werkwijze uitgewerkte, bewijsoverwegingen.
2.2.1
De bewezenverklaring en de bewijsvoering zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2. Kort gezegd is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
- gedurende een periode van bijna drie maanden een criminele organisatie heeft geleid die zich bezighield met de teelt van en de handel in hennepstekken (feit 1);
- als medepleger betrokken is geweest bij zes hennep(stekken)-plantages (feiten 2 tot en met 7) en
- samen met één of meer anderen (bedrijfsmatig) ruim 1.800 hennepstekken, 21 gram hennep, een stroomstootwapen en een gasdrukpistool aanwezig dan wel voorhanden heeft gehad (feiten 8 tot en met 10).
2.2.2
Het door het hof in zoverre bevestigde vonnis van de rechtbank houdt onder meer het volgende in met betrekking tot de bewijsvoering:
“Het oordeel van de rechtbank[1]
1. Inleiding
Naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen, werd in september 2014 een opsporingsonderzoek gestart naar een criminele organisatie die zich bezighield met de grootschalige teelt en handel in hennepstekken. Bij dit onderzoek werden onder andere [verdachte] en [betrokkene 1] als verdachten aangemerkt. Zij werden ervan verdacht dat zij leiding gaven aan deze criminele organisatie. Anderen, onder wie onder meer [betrokkene 2] en [medeverdachte 1], worden verdacht van het verrichten van werkzaamheden als de opbouw en het onderhouden van hennep- en stekkenplantages.
Gedurende het opsporingsonderzoek zijn er telefoongesprekken opgenomen en afgeluisterd, zijn er observaties en waarnemingen verricht door opsporingsambtenaren, is er sporenonderzoek verricht en hebben getuigen verklaringen afgelegd.
2. De feiten
Algemene overweging
De politie heeft na het beluisteren van de getapte telefoongesprekken conclusies getrokken over de betekenis en inhoud van die gesprekken en de deelnemers aan deze gesprekken. De rechtbank stelt vast dat de verdediging deze conclusies van de politie niet heeft bestreden. Voor zover de rechtbank in haar overwegingen gebruik maakt van de getapte telefoongesprekken, zal zij dan ook uitgaan van de juistheid van de conclusies van de politie en - waar nodig - deze conclusies overnemen.
(...)
Feit 2. De hennep(stekken)plantage op het adres [a-straat 1] in Amstenrade
Op 16 oktober 2014 werd door de politie binnengetreden in het pand aan de [a-straat 1] in Amstenrade.[2] Om de hoek van dit pand, ligt een securitybedrijf. Het dak van dit bedrijf loopt over naar het dak van het pand aan de [a-straat 1] in Amstenrade.[3] Het pand aan de [a-straat 1] bleek een leegstaand winkel-/bedrijfspand te zijn. In het pand werden 40 dozen aangetroffen met daarin in totaal 3.325 hennepstekken. Daarnaast werd door de politie een stekkenkwekerij aangetroffen in een ruimte die via een dossierkast kon worden bereikt. In een daar achterliggende ruimte bevond zich een hennepkwekerij met in totaal 672 moederhennepplanten die in beslag werden genomen. In de stekkenkwekerij werden 13.286 hennepstekken in beslag genomen. Door de politie werd geconstateerd dat de planten die in beslag waren genomen hennepplanten waren.
Onderzoek wees uit dat de kwekerij beveiligd werd door middel van een GSM alarmsysteem. Dit alarm en het zich daarin bevindende SIM-kaartje, voorzien van telefoonnummer [telefoonnummer], werd in beslag genomen.[4] Op het moment dat het pand werd betreden en het alarmsysteem werd geactiveerd, werd een ingesproken tekst of een SMS-bericht verzonden naar de telefoonnummers die aan het alarm waren gekoppeld. In de periode van 1 oktober 2014 tot en met 16 oktober 2014 heeft het alarmsysteem meerdere malen contact gehad met de telefoonnummers die in gebruik waren bij [betrokkene 4], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].[5]
In de stekkenkwekerij werden 2 sigarettenpeuken en 4 lege drankblikjes aangetroffen die werden veiliggesteld voor DNA-onderzoek. Op de sigarettenpeuken werd het DNA van [betrokkene 2] en [medeverdachte 2] aangetroffen. Op een blikje Energy drank werd het DNA van [medeverdachte 4] aangetroffen.[6] Ook werd in de stekkenkwekerij een kartonnen doos aangetroffen met daarop het adres van [betrokkene 2], [d-straat 1] in [plaats].[7]
De eigenaar van het pand, [betrokkene 7], heeft verklaard dat hij het pand vanaf 1 september 2014 verhuurde aan [betrokkene 8].[8] Onderzoek wees uit dat [betrokkene 9] ingeschreven had gestaan op het adres en dat in het register van de Kamer van Koophandel op dat adres nog twee bedrijven stonden geregistreerd.[9]
Op 13 oktober 2014, omstreeks 16.50 uur zag de politie dat een Renault Kangoo, die door [medeverdachte 1] werd bestuurd, stopte ter hoogte van het pand aan de [a-straat 1] in Amstenrade. Rechts naast dat pand werd een sectionaalpoort geopend en de Kangoo reed achteruit door de geopende poort naar binnen.[10]
Uit de telefoongesprekken die de verdachten voorafgaand aan en na het binnenvallen van de plantage voeren, kan worden afgeleid dat:
- [verdachte] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij was de leider. In die hoedanigheid gaf hij orders, regelde en organiseerde de inzet van personen en aan hem moest verantwoording worden afgelegd.[11] Hij zorgde dat de huur die door de huurder/katvanger, [betrokkene 8], moest worden betaald, betaald werd op de dag van de inval. [betrokkene 8] kwam na zijn verhoor bij de politie verslag uitbrengen bij [verdachte].[12]
- [betrokkene 1] op de hoogte was van het bestaan en betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij was waarschijnlijk met anderen aan het werk in de plantage.[13] Hij werd door [verdachte] op de hoogte gehouden van het oprollen van de plantage,[14] regelde daarna het opruimen van de achtergebleven goederen in de plantage en beheerde kennelijk geld voor de opruimingskosten. Hij beloofde [betrokkene 8] dat de huur van het pand, € 500,- per week, tot het einde van het jaar zou worden betaald.[15]
- [medeverdachte 1] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij vervoerde de personen die daar werkzaamheden moesten verrichten in de door hem gebruikte auto naar de [a-straat 1] in Heerlen en had een sleutel van het pand.[16] Ook was [medeverdachte 1] betrokken bij het opruimen van de plantage na de inval waarbij hij tevens een organiserende rol had.[17] Bovendien was [medeverdachte 1] een van de drie personen van wie de telefoon geprogrammeerd was op het alarmsysteem van de plantage.
- [betrokkene 2] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij verrichtte werkzaamheden in en aan de hennepstekkenplantage dan wel het pand waarin de plantage was ingericht.[18] Hij gaf aantallen geoogste stekken door aan [verdachte]. Hij regelde personeel dat in de plantage moest werken. [betrokkene 2] werd door [verdachte] op de hoogte gebracht van het oprollen van de plantage en hij gaf aan [verdachte] advies over het controleren van de auto van [medeverdachte 1] en het weggooien van de telefoons van leden van de organisatie.[19] Hij was op de hoogte van de herstelwerkzaamheden in het pand na het oprollen van de plantage.[20] In de plantage werd een sigarettenpeuk aangetroffen waarop een DNA-spoor werd aangetroffen dat overeenkwam met het DNA van [betrokkene 2].
- [betrokkene 4] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij was in het bezit van een sleutel van het pand waarin de hennepstekkenplantage was gevestigd. Hij organiseerde dakdekkers voor het pand en verrichtte kennelijk werkzaamheden in de plantage.[21] [betrokkene 4] werd door [verdachte] op de hoogte gebracht van het oprollen van de plantage.[22]
- [medeverdachte 4] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij verrichtte werkzaamheden in en aan de hennepplantage[23] en verrichtte opruim- en herstelwerkzaamheden in het pand na het oprollen van de plantage.[24]
- [medeverdachte 2] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij verrichtte werkzaamheden in en aan de plantage. [medeverdachte 2] was verder een van de drie personen van wie de telefoon geprogrammeerd was op het alarmsysteem van de plantage. In opdracht van [verdachte] werd de telefoon na de inval niet meer gebruikt en gebruikte [medeverdachte 2] een ander telefoonnummer.[25] In de plantage werd een sigarettenpeuk aangetroffen waarop een DNA-spoor werd aangetroffen dat overeenkwam met het DNA van [medeverdachte 2].[26]
Voetnoten:
1 Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 2014092972, gesloten d.d. 17 maart 2015, bestaande uit zaakdossiers, persoonsdossiers, een BOB-dossier en een beslagdossier, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 4388.
2 Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 26 oktober 2014, pagina 1657.
3 Proces-verbaal [a-straat 1] d.d. 25 oktober 2014, pagina 1612.
4 Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 26 oktober 2014, pagina’s 1657 tot en met 1661, kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv), pagina’s 1679 en 1680 en kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv), pagina’s 1681 en 1682.
5 Proces-verbaal analyse histo [telefoonnummer] d.d. 2 december 2014, pagina’s 1793 en 1794.
6 Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 21 oktober 2014, pagina’s 1800 tot en met 1803, proces-verbaal identificatie n.a.v. DNA-sporen inzake HVC-Cluster 29595 d.d. 3 februari 2015, pagina’s 1795 tot en met 1799 en proces-verbaal identificatie n.a.v. DNA-sporen inzake HVC‑Cluster 30607 d.d. 3 februari 2015, pagina’s 1807 tot en met 1810.
7 Proces-verbaal van bevindingen [a-straat] d.d. 19 februari 2015, pagina 1829 en de foto’s 69 tot en met 71, pagina 1700.
8 Proces-verbaal verhoor verdachte [betrokkene 7] d.d. 12 november 2014, pagina’s 1735 en 1736.
9 Proces-verbaal [a-straat 1] d.d. 25 oktober 2014, pagina 1612.
10 Proces-verbaal d.d. 16 oktober 2014, pagina’s 1648 en 1649 en proces-verbaal bevindingen inzet OT 13 oktober 2014, pagina 1652.
11 Tapgesprekken d.d. 1 oktober 2014, pagina’s 1618 tot en met 1621, tapgesprek d.d. 6 oktober 2014, pagina 1628 en tapgesprek d.d. 14 oktober 2014, pagina 1640
12 Tapgesprekken d.d. 20 november 2014, pagina’s 1866 en 1867.
13 Tapgesprek d.d. 6 oktober 2014, pagina 1628.
14 Tapgesprek d.d. 16 oktober 2014, pagina 1836.
15 Tapgesprek d.d. 18 oktober 2014, pagina’s 1851 en 1852, tapgesprek d.d. 20 oktober 2014, pagina 1853 en tapgesprek d.d. 24 oktober 2014, pagina 1854.
16 Tapgesprekken d.d. 5 november 2014, pagina’s 1858 en 1859 en tapgesprek d.d. 7 november 2014, pagina 1863.
17 Tapgesprekken d.d. 3 november 2014, pagina’s 1855 tot en met 1856.
18 Tapgesprekken d.d. 1 oktober 204, pagina’s 1618 en 1619 en tapgesprekken d.d. 16 oktober 2014, pagina’s 1839 en 1840.
19 Tapgesprekken d.d. 16 oktober 2014, pagina’s 1843 en 1846.
20 Tapgesprekken d.d. 16 oktober 2014, pagina’s 1835, 1840 (met betrekking tot het weggooien van de telefoons van leden van de organisatie) en 1842 (met betrekking tot controleren van de auto van [medeverdachte 1]) en tapgesprek d.d. 5 november 2014, pagina 1859.
21 Tapgesprekken d.d. 1 oktober 2014, pagina’s 1619 en 1620.
22 Tapgesprek d.d. 16 oktober 2014, pagina 1833.
23 Tapgesprek d.d. 26 september 2014, pagina 1614.
24 Tapgesprek d.d. 3 november 2014, pagina 1855.
25 Tapgesprekken d.d. 16 oktober 2014, pagina’s 1834 en 1840 (met betrekking tot weggooien van het telefoonnummer dat gekoppeld was aan het alarmsysteem).
26 Proces-verbaal van bevindingen [a-straat] d.d. 19 februari 2015, pagina’s 1830 en 1831.”
2.2.3
In zijn arrest heeft het hof met betrekking tot de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
“Bewijsmiddelen
Het hof vult de hierna genoemde voetnoten uit het vonnis aan met de volgende pagina’s uit het dossier (...):
(...)
- Noot 16 met tapgesprek d.d. 4 oktober 2014, pagina 1623 en tapgesprek d.d. 3 november 2014, pagina 1855.
- Noot 19 met tapgesprek d.d. 16 oktober 2014, pagina 1840 en tapgesprek d.d. 16 oktober 2014, pagina 1842.
(...)
Indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, wordt de inhoud van de door het hof gebruikte aanvullende bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Aanvullende bewijsoverwegingen
Criminele organisatie
(...)
De werkzaamheden van de organisatie heeft de rechtbank uiteengezet in het vonnis, p. 15 laatste alinea tot en met pagina 18 (eerste alinea) en daarbij verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het procesdossier bevinden. Het hof neemt deze overwegingen en bewijsmiddelen over en voegt hieraan voor wat betreft het bewijs van de criminele organisatie (feit 1) alle bewijsmiddelen toe die door de rechtbank zijn genoemd bij de bespreking van de feiten 2 tot en met 10 en die zijn vermeld op de pagina’s 3 tot en met 15 (eerste twee alinea’s). Verder voegt het hof hieraan met betrekking tot feit 1 de volgende bewijsmiddelen toe.
Uit de selectie van de uitdraaien van de tapgesprekken die als bijlage zijn gevoegd bij het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 20142972, gesloten d.d. 17 maart 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 4388, de volgende weergave van de gesprekken: (...)”
Volgend op dit citaat bevat het arrest een opsomming van de data en vindplaatsen van in totaal ruim vierhonderd tapgesprekken en sms-berichten, zoals weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.3 (p. 15 tot en met 18).
2.2.4
Het hof heeft in de aanvulling op het arrest onder meer overwogen:
“In aanvulling op de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebezigd, acht het hof ook de volgende bewijsmiddelen van belang als bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.”
2.2.5
Het hof heeft vervolgens dezelfde opsomming opgenomen van de data en vindplaatsen van in totaal ruim vierhonderd tapgesprekken en sms-berichten, zonder een zakelijke samenvatting te geven van de redengevende inhoud van die tapgesprekken en sms‑berichten. Als bijlage bij die aanvulling heeft het hof kopieën gevoegd uit een proces‑verbaal van de politie met schriftelijke weergaven van die tapgesprekken, zonder aan te duiden welke onderdelen van die tapgesprekken het hof redengevend heeft geacht.
3. Beoordeling van het vijfde en het zesde cassatiemiddel
3.1
De cassatiemiddelen komen op tegen de bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 10 tenlastegelegde en klagen onder meer dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde ontoereikend is gemotiveerd in het licht van de motiveringseisen die gelden bij toepassing van de zogenoemde Promis-werkwijze. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2
In zijn arrest van 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de zogenoemde Promis-werkwijze op zichzelf niet onverenigbaar is met de wettelijke voorschriften ten aanzien van de bewijsmotivering. Daarbij heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
“5.5.2. De werkwijze die het Hof in de onderhavige zaak ten aanzien van de bewijsmotivering heeft gevolgd, komt erop neer dat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de beslissing steunt dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in een terstond uitgewerkt arrest zijn opgenomen in een bewijsredenering waarbij het Hof heeft volstaan met een verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend. In beginsel is die werkwijze niet in strijd met art. 359, derde lid, Sv.
(...)
5.6.1.
Dat in die werkwijze de redengevende inhoud van een bewijsmiddel - zoals hetgeen een getuige heeft waargenomen of ondervonden, of hetgeen een opsporingsambtenaar heeft gerelateerd omtrent zijn bevindingen - zakelijk wordt samengevat, is op zichzelf niet onverenigbaar met genoemd motiveringsvoorschrift. Daarbij zal uiteraard de redengevend geachte inhoud van het bewijsmiddel geen geweld mogen worden aangedaan. Wel zullen de redengevende feiten en omstandigheden moeten worden onderscheiden van gevolgtrekkingen geheel of ten dele van feitelijke aard - die de rechter aan die feiten en omstandigheden verbindt. Waar met een dergelijke gevolgtrekking wordt volstaan zonder dat de onderliggende redengevende feiten en omstandigheden worden opgenomen, is aan het wettelijk motiveringsvereiste niet voldaan. In dit verband moet ook worden benadrukt dat het bij deze werkwijze noodzakelijk is dat de verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend, zo nauwkeurig is dat kan worden beoordeeld of de bewezenverklaring in toereikende mate steunt op de inhoud van wettige bewijsmiddelen en of de samenvatting geen ongeoorloofde conclusies of niet redengevende onderdelen inhoudt dan wel of het bewijsmiddel niet is gedenatureerd.
5.6.2.
Terzijde zij hier opgemerkt dat een bewijsmotivering in de vorm van een bewijsredenering als de onderhavige het gevaar in zich bergt dat niet alle onderdelen van de bewezenverklaring genoegzaam worden gemotiveerd, doordat die redenering te zeer wordt afgestemd op hetgeen de verdachte tegen het hem gemaakte verwijt heeft ingebracht. (...)”
3.3.1
In het licht van wat onder 3.2 is vooropgesteld, heeft het hof de bewezenverklaring van feit 2 niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat:(i) de bewijsvoering in het door het hof bevestigde vonnis in belangrijke mate steunt op “conclusies” die zijn getrokken “uit de telefoongesprekken die de verdachten voorafgaand aan en na het binnenvallen van de plantage voeren”, zonder zakelijke samenvatting van de redengevende inhoud van de telefoongesprekken waaraan het die “conclusies” heeft ontleend;(ii) het hof die bewijsvoering in de aanvulling op het arrest - die, gelet op hetgeen het hof in het arrest heeft overwogen in zijn “Aanvullende bewijsoverwegingen” met betrekking tot de criminele organisatie (zoals hiervoor weergegeven onder 2.2.3), slechts bewijsmiddelen ten aanzien van de criminele organisatie bevat - niet alsnog heeft voorzien van een dergelijke samenvatting, terwijl het daarin evenmin de overige in het arrest genoemde “aanvullende” bewijsmiddelen heeft opgenomen.
3.3.2
De cassatiemiddelen zijn in zoverre terecht voorgesteld.
3.4.1
De cassatiemiddelen klagen verder dat de bewezenverklaring van het onder 1 en 3 tot en met 7 tenlastegelegde ontoereikend is gemotiveerd in het licht van de motiveringseisen die gelden bij toepassing van de zogenoemde Promis-werkwijze.
3.4.2
De cassatiemiddelen slagen ook in zoverre. De Hoge Raad neemt daarbij mede in aanmerking dat de bewijsvoering ook ten aanzien van het onder 3 tot en met 7 tenlastegelegde in belangrijke mate steunt op “conclusies” die zijn getrokken “uit de telefoongesprekken die de verdachten voorafgaand aan en na het binnenvallen van de plantage voeren”, zonder zakelijke samenvatting van de redengevende inhoud van de telefoongesprekken waaraan het die “conclusies” heeft ontleend. De Hoge Raad neemt voorts ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde in aanmerking dat het hof in de “Aanvulling bewijsmiddelen” weliswaar aanvullende bewijsmiddelen heeft opgenomen, maar daarbij heeft volstaan met het opsommen van de data en vindplaatsen in het procesdossier van in totaal ruim vierhonderd tapgesprekken en sms-berichten en het daarbij als bijlagen voegen van kopieën van schriftelijke weergaven van een deel van die tapgesprekken, zonder een zakelijke samenvatting te geven van de redengevende inhoud van die tapgesprekken en sms-berichten.
3.5
Ten aanzien van het onder 8 tot en met 10 bewezenverklaarde - kort gezegd inhoudende dat de verdachte samen met één of meer anderen (bedrijfsmatig) ruim 1.800 hennepstekken, 21 gram hennep, een stroomstootwapen en een gasdrukpistool aanwezig dan wel voorhanden heeft gehad in zijn woning - falen de klachten. Gelet op wat de bewijsvoering inhoudt - onder meer betrekking hebbend op wat in de processen-verbaal van de politie is gerelateerd over het aantreffen van de hennepstekken, hennep en wapens tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte, over de technische eigenschappen van de wapens - en gelet op wat in de bewijsmotivering is overwogen over het achterwege blijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte over de aanwezigheid van die wapens, is de verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend voldoende eenduidig en nauwkeurig om te kunnen beoordelen dat de bewezenverklaring in toereikende mate steunt op de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewezenverklaring van de feiten 8 tot en met 10 is dan ook toereikend gemotiveerd. De cassatiemiddelen falen derhalve in zoverre.
4. Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.1
De beoordeling door de Hoge Raad van het eerste en het achtste cassatiemiddel heeft als uitkomst dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4.2
Gelet op het feit dat de uitspraak van het hof zal worden vernietigd wat betreft de beslissingen over het onder 1 tot en met 7 tenlastegelegde en de strafoplegging, is bespreking van het tweede tot en met het vierde en het zevende cassatiemiddel niet nodig.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tot en met 7 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2020.
Conclusie 24‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Promis-werkwijze. Grootschalige hennepstekkenteelt. Hof heeft Promis-vonnis rechtbank in verkort arrest bevestigd met aanvulling van bewijsmotivering en bewijsmiddelen. De aanvullende bewijsmiddelen bestaan uit een grote hoeveelheid tapgesprekken, zonder dat het hof redengevende inhoud hiervan heeft weergegeven. Daardoor voldoet het arrest niet aan de wettelijke motiveringseisen. Het advies aan de Hoge Raad is het arrest te vernietigen.(samenhang met 19/01967, 19/01885 en 19/01929)
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/02065
Zitting 24 maart 2020
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
1. Inleiding
1.1.
Bij arrest van 12 april 2019 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch met aanvulling van de bewijsmiddelen, verbetering van de bewijsvoering en inachtneming van het overschrijden van de redelijk termijn in de appelfase, het vonnis van de rechtbank Limburg van 2 juni 2016 bevestigd. Bij dat vonnis is verdachte veroordeeld wegens:
feit 1. “als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet”;
feiten 2 en 3. “medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel”;
feit 4. “medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”;
feiten 5, 6 en 7. “medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel”;
feit 8. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel”;
feit 9. “medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot wapens van categorie II” en
feit 10. “medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie”.
Het hof heeft de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest.
1.2.
Er bestaat samenhang met de zaken 19/01967, 19/01885 en 19/01929. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3.
In deze zaak is bewezenverklaard dat de verdachte gedurende een periode van bijna drie maanden, samen met zijn broer, een organisatie heeft geleid die zich op grote schaal bezighield met de handel in hennepstekken. De organisatie beheerde meerdere hennepstekkenplantages waarin stekken werden gekweekt en moederplanten aanwezig waren. Voorts is bewezenverklaard dat hij als medepleger betrokken is geweest bij zes hennepstekkenplantages. Daarnaast is bewezenverklaard dat de verdachte, samen met zijn vrouw, ruim 1.800 hennepstekken, 21 gram hennep, een stroomstootwapen en een gasdrukpistool aanwezig heeft gehad in zijn eigen woning.
1.4.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. A.B.E. van Kan, advocaat te Heerlen, heeft acht middelen van cassatie voorgesteld met kort samengevat de volgende klachten:
- -
In het eerste middel wordt geklaagd over het oordeel van het hof ter zake het preliminair gevoerde verweer ten aanzien van de tenlastelegging van feit 1, inhoudende dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is omschreven.
- -
Het tweede middel betreft de schending van de redelijk termijn als bedoeld in art. 6 EVRM, zowel in de procedure in hoger beroep als de procedure in zijn geheel.
- -
De klacht van het derde middel ziet op de bewezenverklaring van het medeplegen door de verdachte van de feiten 2 t/m 7.
- -
De klacht van het vierde middel richt zich tegen de bewezenverklaring van de deelname van de verdachte aan de criminele organisatie.
- -
Het vijfde en zesde middel bevatten klachten over de wijze waarop het hof de bewijsmiddelen heeft aangevuld. Die aanvulling voldoet volgens het vijfde middel niet aan de eisen die de wet daaraan stelt, omdat het een opsomming van tapgesprekken betreft zonder dat daaruit relevante passages zijn aangehaald en het hof tevens niet heeft aangegeven op welk van de 10 bewezenverklaarde feiten de aanvulling ziet. In het zesde middel wordt gesteld dat die werkwijze tevens gevolgen heeft voor de toereikenheid van de motivering van de bewezenverklaring van de feiten 1 t/m 7.
- -
In het zevende middel wordt geklaagd over de strafmotivering, in het bijzonder de omstandigheid dat in de strafmaat is betrokken dat verdachte een leidinggevende rol heeft vervuld, terwijl die rol volgens de steller van het middel niet uit de aangehaalde tapgesprekken kan worden gedestilleerd.
- -
Tot slot wordt in het achtste middel geklaagd over de bewezenverklaring van de feiten 9 en 10. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgens de steller van het middel de vereiste bewustheid en het medeplegen niet volgen.
1.5.
In onderhavige zaak speelt, evenals in de samenhangende zaken, de vraag of het hof, dat het door de rechtbank gewezen Promis-vonnis onder aanvulling van gronden en bewijsmiddelen heeft bevestigd, in voldoende mate de redengevende feiten en omstandigheden, waarop de bewezenverklaring berust, in zijn arrest en de aanvulling op dat arrest heeft weergegeven. Hierop hebben het vijfde en het zesde middel betrekking. Indien deze klachten slagen – en die mening ben ik toegedaan zoals hierna zal blijken – behoeven de overige middelen met uitzondering van het eerste middel geen bespreking. Mocht de Hoge Raad met betrekking tot het vijfde en het zesde middel tot een ander oordeel komen dan ben ik uiteraard bereid in een nadere conclusie ook de overige middelen te bespreken. Ik zal in deze conclusie dan ook volstaan met een bespreking van het eerste, vijfde en zesde middel.
1.6.
Voor een goed begrip geef ik eerst de bewezenverklaring weer, daarna de bewijsoverwegingen van de rechtbank, de aanvullende bewijsoverwegingen van het hof en ten slotte de inhoud van de ‘Aanvulling bewijsmiddelen’.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Ten laste van de verdachte is onder de feiten 2 t/m 10 bewezenverklaard dat hij:
“1. in de periode van 15 september 2014 tot en met 9 december 2014 binnen het arrondissement Limburg, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem zelf, verdachte, en medeverdachten [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [medeverdachte 2] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 3 jo. artikel 11 van de Opiumwet, terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld.
2. op 16 oktober 2014 te Amstenrade, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt in een pand aan de [a-straat 1] , 672 moederhennepplanten en 16.611 hennepstekken, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3. op 6 november 2014 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt in een pand aan [b-straat 1] , 1.892 hennepstekken en 80 moederhennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
4. op 11 november 2014 in de gemeente Landgraaf, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [f-straat 1] , 174 moederhennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
5. op 9 december 2014 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt in een pand aan de [g-straat 1] , 70 moederhennepplanten en 2.128 hennepstekken, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
6. op 9 december 2014 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt in een pand aan [d-straat 1] , 112 moederhennepplanten en 2.566 hennepstekken, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
7. op 9 december 2014 te Eijsden, tezamen en in vereniging met anderen, in uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt in een pand aan de [c-straat 1] , 896 moederhennepplanten en 12.516 hennepstekken, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
8. op 9 december 2014 te Hoensbroek, tezamen en in vereniging met anderen, in uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [h-straat 1] , 21 gram hennep en 1.861 hennepstekken, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
9. op 9 december 2014 te Hoensbroek, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
10. op 9 december 2014 te Hoensbroek, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukpistool met imitatiegeluiddemper Beretta PX4 Storm-9, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad.”
2.2.
De bewezenverklaring van deze feiten is door de rechtbank met gebruik van de Promis-werkwijze gemotiveerd en bevat 101 voetnoten met verwijzingen naar voornamelijk tapgesprekken, waarvan de inhoud slechts incidenteel kort wordt beschreven, en processen-verbaal met verwijzingen naar paginanummers van het dossier. Vanwege de leesbaarheid worden hierna de voetnoten uit de bewijsmiddelen weggelaten. De bewijsredenering luidt volgt:
“1. Inleiding
Naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen, werd in september 2014 een opsporingsonderzoek gestart naar een criminele organisatie die zich bezighield met de grootschalige teelt en handel in hennepstekken. Bij dit onderzoek werden onder andere [verdachte] en [betrokkene 1] als verdachten aangemerkt. Zij werden ervan verdacht dat zij leiding gaven aan deze criminele organisatie. Anderen, onder wie onder meer [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] , worden verdacht van het verrichten van werkzaamheden als de opbouw en het onderhouden van hennep- en stekkenplantages.
Gedurende het opsporingsonderzoek zijn er telefoongesprekken opgenomen en afgeluisterd, zijn er observaties en waarnemingen verricht door opsporingsambtenaren, is er sporenonderzoek verricht en hebben getuigen verklaringen afgelegd.
2. De feiten
Algemene overweging
De politie heeft na het beluisteren van de getapte telefoongesprekken conclusies getrokken over de betekenis en inhoud van die gesprekken en de deelnemers aan deze gesprekken. De rechtbank stelt vast dat de verdediging deze conclusies van de politie niet heeft bestreden. Voor zover de rechtbank in haar overwegingen gebruik maakt van de getapte telefoongesprekken, zal zij dan ook uitgaan van de juistheid van de conclusies van de politie en - waar nodig - deze conclusies overnemen.
Met betrekking tot de feiten 2 tot en met 10
Feit 2. De hennep(stekken)plantage op het adres [a-straat 1] in Amstenrade
Op 16 oktober 2014 werd door de politie binnengetreden in het pand aan de [a-straat 1] in Amstenrade. Om de hoek van dit pand, ligt een securitybedrijf. Het dak van dit bedrijf loopt over naar het dak van het pand aan de [a-straat 1] in Amstenrade. Het pand aan de [a-straat 1] bleek een leegstaand winkel-/bedrijfspand te zijn. In het pand werden 40 dozen aangetroffen met daarin in totaal 3.325 hennepstekken. Daarnaast werd door de politie een stekkenkwekerij aangetroffen in een ruimte die via een dossierkast kon worden bereikt. In een daar achterliggende ruimte bevond zich een hennepkwekerij met in totaal 672 moederhennepplanten die in beslag werden genomen. In de stekkenkwekerij werden 13.286 hennepstekken in beslag genomen. Door de politie werd geconstateerd dat de planten die in beslag waren genomen hennepplanten waren.
Onderzoek wees uit dat de kwekerij beveiligd werd door middel van een GSM alarmsysteem. Dit alarm en het zich daarin bevindende SIM-kaartje, voorzien van telefoonnummer [telefoonnummer] werd in beslag genomen. Op het moment dat het pand werd betreden en het alarmsysteem werd geactiveerd, werd een ingesproken tekst of een SMS- bericht verzonden naar de telefoonnummers die aan het alarm waren gekoppeld. In de periode van 1 oktober 2014 tot en met 16 oktober 2014 heeft het alarmsysteem meerdere malen contact gehad met de telefoonnummers die in gebruik waren bij [betrokkene 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
In de stekkenkwekerij werden 2 sigarettenpeuken en 4 lege drankblikjes aangetroffen die werden veiliggesteld voor DNA-onderzoek. Op de sigarettenpeuken werd het DNA van [betrokkene 2] en [medeverdachte 2] aangetroffen. Op een blikje Energy drank werd het DNA van [medeverdachte 4] aangetroffen. Ook werd in de stekkenkwekerij een kartonnen doos aangetroffen met daarop het adres van [betrokkene 2] , [d-straat 1] in Kerkrade.
De eigenaar van het pand, [betrokkene 7] , heeft verklaard dat hij het pand vanaf 1 september 2014 verhuurde aan [betrokkene 8] . Onderzoek wees uit dat [betrokkene 9] ingeschreven had gestaan op het adres en dat in het register van de Kamer van Koophandel op dat adres nog twee bedrijven stonden geregistreerd.
Op 13 oktober 2014, omstreeks 16.50 uur zag de politie dat een Renault Kangoo, die door [medeverdachte 1] werd bestuurd, stopte ter hoogte van het pand aan de [a-straat 1] in Amstenrade. Rechts naast dat pand werd een sectionaalpoort geopend en de Kangoo reed achteruit door de geopende poort naar binnen.
Uit de telefoongesprekken die de verdachten voorafgaand aan en na het binnenvallen van de
plantage voeren, kan worden afgeleid dat:
- [verdachte] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij was de leider. In die hoedanigheid gaf hij orders, regelde en organiseerde de inzet van personen en aan hem moest verantwoording worden afgelegd. Hij zorgde dat de huur die door de huurder/katvanger, [betrokkene 8] , moest worden betaald, betaald werd op de dag van de inval. [betrokkene 8] kwam na zijn verhoor bij de politie verslag uitbrengen bij [verdachte] .
- [betrokkene 1] op de hoogte was van het bestaan en betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij was waarschijnlijk met anderen aan het werk in de plantage. Hij werd door [verdachte] op de hoogte gehouden van het oprollen van de plantage, regelde daarna het opruimen van de achtergebleven goederen in de plantage en beheerde kennelijk geld voor de opruimingskosten. Hij beloofde [betrokkene 8] dat de huur van het pand, € 500,- per week, tot het einde van het jaar zou worden betaald.
- [medeverdachte 1] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij vervoerde de personen die daar werkzaamheden moesten verrichten in de door hem gebruikte auto naar de [a-straat 1] in Heerlen en had een sleutel van het pand. Ook was [medeverdachte 1] betrokken bij het opruimen van de plantage na de inval waarbij hij tevens een organiserende rol had. Bovendien was [medeverdachte 1] een van de drie personen van wie de telefoon geprogrammeerd was op het alarmsysteem van de plantage.
- [betrokkene 2] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij verrichte werkzaamheden in en aan de hennepstekkenplantage dan wel het pand waarin de plantage was ingericht. Hij gaf aantallen geoogste stekken door aan [verdachte] . Hij regelde personeel dat in de plantage moest werken. [betrokkene 2] werd door [verdachte] op de hoogte gebracht van het oprollen van de plantage en hij gaf aan [verdachte] advies over het controleren van de auto van [medeverdachte 1] en het weggooien van de telefoons van leden van de organisatie. Hij was op de hoogte van de herstelwerkzaamheden in het pand na het oprollen van de plantage. In de plantage werd een sigarettenpeuk aangetroffen waarop een DNA-spoor werd aangetroffen dat overeenkwam met het DNA van [betrokkene 2] .
- [betrokkene 4] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij was in het bezit van een sleutel van het pand waarin de hennepstekkenplantage was gevestigd. Hij organiseerde dakdekkers voor het pand en verrichte kennelijk werkzaamheden in de plantage. [betrokkene 4] werd door [verdachte] op de hoogte gebracht van het oprollen van de plantage.
- [medeverdachte 4] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij verrichte werkzaamheden in en aan de hennepplantage en verrichte opruim- en herstelwerkzaamheden in het pand na het oprollen van de plantage.
- [medeverdachte 2] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij verrichte werkzaamheden in en aan de plantage. [medeverdachte 2] was verder een van de drie personen van wie de telefoon geprogrammeerd was op het alarmsysteem van de plantage. In opdracht van [verdachte] werd de telefoon na de inval niet meer gebruikt en gebruikte [medeverdachte 2] een ander telefoonnummer. In de plantage werd een sigarettenpeuk aangetroffen waarop een DNA-spoor werd aangetroffen dat overeenkwam met het DNA van [medeverdachte 2] .
Feit 3. De hennep(stekken)plantage op het adres [b-straat 1] in Heerlen
Op 6 november 2014 werd door de politie binnengetreden in de woning aan de [b-straat 1] in Heerlen. In de garage van de woning was een hennepplantage ingericht waarin 80 moederhennepplanten stonden die in beslag werden genomen. Onder de garage was een kelder gegraven die via een verborgen luik kon worden bereikt. In de kelder bevond zich een stekkenkwekerij waarin in totaal 1.892 hennepstekken in beslag werden genomen. Door de politie werd geconstateerd dat de planten die in beslag waren genomen, hennepplanten waren.
[betrokkene 10] stond ingeschreven in het pand aan de [b-straat 1] in Heerlen. Op 31 oktober 2014, werd door de politie gezien dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van een Seat Inca personenauto met het kenteken [kenteken 1] . Deze auto stond omstreeks 13.40 uur stil aan de achterzijde van het pand aan de [b-straat 1] , aan de Heerlerbaan in Heerlen. Eén minuut later reed [medeverdachte 1] weg.
Op 3 november 2014 zag de politie dat [medeverdachte 1] achterom naar het pand [b-straat 1] ging, op een gegeven moment uit het pand kwam en vertrok.
Op 3 november 2014 belde [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 4] en zei tegen hem dat hij naar de Heerlerbaan moet. [medeverdachte 4] “moet daar gaan uitzoeken”. [medeverdachte 1] vroeg of [medeverdachte 4] een sleutel heeft, [medeverdachte 4] antwoordde vervolgens dat “die aan zijn autosleutel hangt”. [medeverdachte 4] vroeg hoeveel [medeverdachte 1] er nodig heeft, [medeverdachte 1] antwoordde vervolgens “3 dozen”. [medeverdachte 4] moet meteen [medeverdachte 1] bellen als hij ze uitgezocht heeft.
Om 11.56 uur belde [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 1] en zei tegen hem dat “hij ze kan ophalen”. [medeverdachte 4] zei ook dat de Heerlerbaan nog wat inpakdozen nodig heeft, want die zijn helemaal week.
Voorafgaand en na het binnenvallen van deze plantage vonden er meerdere telefoongesprekken tussen de verdachten plaats. Uit deze gesprekken kan worden afgeleid dat:
- [verdachte] de leider op de achtergrond is. Hij wordt door [medeverdachte 1] op de hoogte gehouden van de oogsten in de plantage. Verder informeert [verdachte] ook of bepaalde werkzaamheden zijn uitgevoerd. Bij problemen moet er door werknemers contact worden opgenomen met [verdachte] of [betrokkene 1] . [verdachte] informeert ook bij werknemers die bij de plantage betrokken zijn naar de inval van de politie.
- [betrokkene 1] de dagelijkse leiding heeft over de plantage. Hij verrichte ook werkzaamheden in de plantage. [betrokkene 1] wordt op de hoogte gehouden van aantallen planten. Hij geeft ook de hoogte van orders aan en belt deze door naar bijvoorbeeld [medeverdachte 1] . Bij problemen moet er door werknemers contact worden opgenomen met [verdachte] of [betrokkene 1] . [betrokkene 1] onderhoudt contacten met de bewoner van het pand.
- [medeverdachte 1] betrokken is bij de plantage. Hij is tussenpersoon voor [verdachte] en [betrokkene 1] voor deze plantage. Tevens is [medeverdachte 1] op de hoogte van hetgeen de andere werknemers van de organisatie, met name [medeverdachte 4] , daar doen en instrueert hen. Ook heeft [medeverdachte 1] telefonisch contact met werknemers, met name [medeverdachte 4] , over aantallen hennepstekken en orders. [medeverdachte 1] geeft ook aan dat andere werknemers contact moeten opnemen met [verdachte] of [betrokkene 1] . [medeverdachte 1] wordt gebeld als er politie op de Heerlerbaan is.
- [medeverdachte 4] betrokken is bij de hennepplantage. Hij verrichte werkzaamheden in de plantage en maakte bestellingen klaar. [medeverdachte 4] heeft hierover regelmatig contact met andere leden van de organisatie. Hij spreekt over aantallen stekken. Hij werk nauw samen met [betrokkene 3] .
- [betrokkene 3] betrokken is bij de hennepplantage. Hij verrichte werkzaamheden in de plantage en maakte bestellingen klaar. Hij heeft hierover contact met andere leden van de organisatie. [betrokkene 3] spreekt ook over aantallen stekken. Hij werkt hierin nauw samen met [medeverdachte 4] . Hij brengt [medeverdachte 1] op de hoogte van het oprollen van de plantage.
Feit 4, De hennepplantage op het adres [f-straat 1] in Landgraaf
Op 11 november 2014 werd door de politie binnengetreden in de woning aan de [f-straat 1] in Landgraaf. In de kelder van de woning was een hennepplantage ingericht waarin 174 moederhennepplanten stonden die in beslag werden genomen. Door de politie werd geconstateerd dat de planten die in beslag waren genomen, hennepplanten waren.
In de kelder van de woning werd een sigarettenpeuk aangetroffen die werd veiliggesteld voor DNA-onderzoek. Op deze peuk werd het DNA van [betrokkene 2] aangetroffen.
De huurster van de woning, [betrokkene 14] , heeft verklaard dat zij door een man werd benaderd om een hennepplantage in haar woning op te bouwen. Deze plantage werd opgebouwd door twee jongens die voor hem werken en die zich voorstelden als “ [medeverdachte 1] ” en “ [betrokkene 2] ”.
Op 29 oktober 2014, omstreeks 12.45 uur, zag de politie dat een witte Fiat Doblo bestelbus met het kenteken [kenteken 2] die door [medeverdachte 1] werd bestuurd, stopte voor de woning aan de [f-straat 1] in Landgraaf en vervolgens achteruit de oprit van de woning opreed.
Voorafgaand en na het binnenvallen van deze plantage vonden er meerdere telefoongesprekken tussen de verdachten plaats. Uit deze gesprekken kan worden afgeleid dat:
- [verdachte] de leider en organisator van deze hennepstekkenplantage is. Hij wordt op de hoogte gehouden van de voortgang en de problemen in de aanleg van de hennepstekkenplantage. Hij gaat controleren of de plantage gebruiksklaar is en zorgt ervoor dat de opbouwer van de plantage wordt betaald voor zijn diensten. [verdachte] wordt als eerste gebeld door de bewoner van de [f-straat 1] in Landgraaf op het moment dat de politie de woning wil binnentreden. Hij geeft haar het advies gebruik te maken van haar zwijgrecht. [verdachte] waarschuwt [medeverdachte 1] na het oprollen van de plantage niets meer over de telefoon te zeggen, omdat die wordt afgeluisterd. Daarna overlegt hij met [betrokkene 2] over het oprollen van de plantage. [verdachte] regelt dat de stroomrekening van Enexis wordt betaald.
- [betrokkene 1] na het oprollen van de hennepstekkenplantage tegen zijn vrouw zegt dat ze failliet gaan, omdat er weer een was opgerold en dat dit de derde in korte tijd was. Hij betaalt de stroomrekening van Essent aan de bewoonster door tussenkomst van [verdachte] en [medeverdachte 1] .
- [medeverdachte 1] de centrale regelaar van deze hennepstekkenplantage is. Hij heeft veelvuldig contact met degene die de plantage aanlegt en met de bewoonster van het pand. Hij beschikt over de sleutel van het pand. [medeverdachte 1] heeft tevens contact met degene die de elektriciteit aanlegt en zorgt dat deze ter plaatse komt. Hij regelt de goederen die nodig zijn voor de bouw van de plantage en houdt [verdachte] op de hoogte van de vordering van de bouw en problemen. [medeverdachte 1] regelt samen met [betrokkene 2] het oppotten van de planten. Hij regelt ook via [verdachte] dat de elektricien en de stroomrekening van Essent worden betaald.
- [betrokkene 2] betrokken is bij de opbouw van de hennepstekkenplantage en daarvoor in het pand aanwezig is en spullen regelt zoals ventilators. Hij wordt ook ingeschakeld voor het oppotten van de planten. Hij onderhoudt regelmatig contact met [medeverdachte 1] over de plantage.
Feit 5. De hennepplantage op het adres [g-straat 1] in Heerlen
Op 9 december 2014 werd door de politie binnengetreden in de woning aan de [g-straat 1] in Heerlen. In een kamer op de tweede verdieping van de woning was een hennepkwekerij ingericht waarin 70 (moeder)hennepplanten stonden die in beslag werden genomen. In een ruimte aan de achterzijde van de woning werd een rek aangetroffen met daarop in totaal 2.128 hennepstekken. Deze werden ook in beslag genomen. Door de politie werd geconstateerd dat de planten die in beslag waren genomen, hennepplanten waren.
De bewoners van de woning aan de [g-straat 1] in Heerlen zijn [betrokkene 15] en [betrokkene 16] . Ze hebben een zoon genaamd [betrokkene 17] .
Voorafgaand aan het binnenvallen van deze plantage vonden er meerdere telefoongesprekken tussen de verdachten plaats. Uit deze gesprekken kan worden afgeleid dat:
- [verdachte] betrokken was bij deze hennepstekkenplantage. Hij liet het dagelijkse contact over aan [medeverdachte 1] , maar riep [betrokkene 17] ter verantwoording over de gebrekkige kwaliteit van de hennepstekken. Hij regelt de betaling aan [betrokkene 17] en stuurt deze naar zijn ouders om stekken op te halen.
- [betrokkene 1] betrokken was bij deze hennepstekkenplantage. Aan hem worden aantallen stekken van deze plantage doorgegeven.
- [medeverdachte 1] betrokken was bij deze hennepstekkenplantage. Hij onderhield regelmatig contact met [betrokkene 17] en gaf aan hem de bestellingen van stekken door die [betrokkene 17] moest klaarmaken. Deze werden dan door [medeverdachte 1] bij [betrokkene 17] thuis opgehaald. [betrokkene 17] moest deze eerst bij zijn ouders ophalen.
- [betrokkene 4] betrokken was bij deze hennepstekkenplantage. In een telefoongesprek sprak [betrokkene 4] met [betrokkene 17] over pluggen (die gebruikt worden bij hennepstekkenplantages) in relatie tot de ouders van [betrokkene 17] .
Feit 6. De hennepplantage op het adres [d-straat 1] in Kerkrade
Op 9 december 2014 werd door de politie binnengetreden in de woning aan het [d-straat 1] in Kerkrade. Dit betreft de woning van [betrokkene 2] en [betrokkene 6] . In een schuur in de tuin van deze woning was een hennepplantage ingericht waarin 112 moederhennepplanten stonden die in beslag werden genomen. Ook werden in de schuur 2.230 hennepstekken aangetroffen. In 4 kartonnen dozen die in de schuur stonden werden ook nog 336 hennepstekken aangetroffen. De - in totaal - 2.566 hennepstekken werden in beslag genomen. Door de politie werd geconstateerd dat de planten die in beslag waren genomen, hennepplanten waren.
Op 3 november 2014, omstreeks 08.59 uur, zag de politie dat een Fiat Doblo die door [medeverdachte 1] werd bestuurd, voor de woning aan het [d-straat 1] in Kerkrade stopte. [medeverdachte 1] opende vervolgens de achterklep van deze auto en liep richting de poort van de woning. Even later liep [medeverdachte 1] met 3 grote kartonnen dozen vanaf de achterzijde van de woning richting de auto. Een onbekende vrouw, kennelijk [betrokkene 6] , liep ook met 3 grote kartonnen dozen vanaf de achterzijde van de woning naar de auto. [medeverdachte 1] en de vrouw zetten deze dozen vervolgens in de auto, waarna zij weer terug liepen richting de achterzijde van de woning. Even later liepen [medeverdachte 1] en de vrouw weer naar de auto. [medeverdachte 1] legde 3 grote kartonnen dozen in de auto; de vrouw legde 1 grote kartonnen doos in de auto. [medeverdachte 1] reed vervolgens weg.
Op 5 november 2014, omstreeks 12.21 uur, zag de politie dat een Fiat Doblo die door [medeverdachte 1] werd bestuurd de oprit van de woning aan het [d-straat 1] in Kerkrade opreed, dat [medeverdachte 1] uitstapte en naar de achterzijde van de auto liep. [medeverdachte 1] opende de achterdeuren van de auto. Vervolgens kwam een onbekende vrouw, kennelijk [betrokkene 6] , vanaf de achterzijde van de woning naar de achterzijde van de auto gelopen. Daar bleven [medeverdachte 1] en de vrouw staan. Hierna stapte de vrouw in een auto en reed weg, waarna [medeverdachte 1] in de Fiat Doblo stapte en wegreed.
Voorafgaand aan het binnenvallen van deze plantage vonden er meerdere telefoongesprekken tussen de verdachten plaats. Uit deze gesprekken kan worden afgeleid dat:
- [verdachte] de leider is. Hij weet dat [medeverdachte 1] namens de organisatie regelmatig hennepstekken ophaalt bij de woning van [betrokkene 2] . Hij geeft [medeverdachte 1] opdracht hiertoe. [verdachte] geeft ook een lid van de organisatie opdracht om de dozen van [betrokkene 2] te vernietigen, omdat het slechte reclame is, waarschijnlijk gezien de slechte kwaliteit van die levering. [verdachte] weet dat [betrokkene 2] stekken levert en geeft hem ook opdracht om stekken te leveren. Hij heeft regelmatig contact met [betrokkene 2] over aantallen.
- [medeverdachte 1] regelmatig hennepstekken ophaalt bij [betrokkene 2] . [medeverdachte 1] brengt wortel vloeistof naar [betrokkene 2] terwijl niemand thuis is en krijgt de sleutel van de garage van [betrokkene 2] . [medeverdachte 1] brengt, op verzoek van [betrokkene 2] , dozen met pluggen en inpakdozen naar [betrokkene 2] . [medeverdachte 1] wordt meerdere malen door het observatieteam gezien bij de woning van [betrokkene 2] en verplaatst eenmaal dozen vanuit de achterzijde van de woning in zijn auto.
- [betrokkene 2] , op dit adres woonachtig, beheerder is van de plantage in zijn garage. Hij levert de tapgesprekken aan [medeverdachte 1] die deze regelmatig komt ophalen. [betrokkene 2] laat [medeverdachte 1] toe tot de plantage zonder dat hij aanwezig is. [betrokkene 2] verzoekt [medeverdachte 1] om dozen pluggen en inpakdozen naar de plantage te brengen. Hij heeft regelmatig contact met [verdachte] over aantallen.
- [betrokkene 6] , op dit adres woonachtig, contact heeft met [medeverdachte 1] en aangeeft dat ze hennepstekken klaar heeft en dat hij ze kan komen halen. Zij helpt onder meer [medeverdachte 1] met het inladen van de dozen met hennepstekken in zijn auto. [betrokkene 6] weet van de plantage en voert regelmatig met [betrokkene 2] telefoongesprekken hierover.
Feit 7. De hennepstekkenplantage op het adres [c-straat 1] in Eijsden
Op 9 december 2014 werd binnengetreden in het pand aan de [c-straat 1] in Eijsden. Dit pand betreft een leegstaand café met een feestzaal. Boven het café is een woning gelegen. In de feestzaal was een hennepplantage ingericht waarin 896 moederhennepplanten stonden die in beslag werden genomen. De kelder onder de feestzaal was ingericht als stekkenkwekerij. Daar werden in totaal 12.516 hennepstekken aangetroffen en in beslag genomen. Door de politie werd geconstateerd dat de aangetroffen planten, hennepplanten waren.
De huurder van het pand aan de [c-straat 1] in Eijsden, [betrokkene 11] , heeft verklaard dat de huur werd betaald door “de jongens” van wie de moederplanten in de kelder waren. Deze personen hadden hem verteld dat je elke 10 dagen 6 tot 10 stekken van een moederplant kon afsnijden. [betrokkene 11] haalde elke zondag, omstreeks 18.00 uur, elke dinsdag omstreeks 17.00 uur en elke donderdag omstreeks 09.30 met zijn auto, een witte Fiat Doblo, 8 of 9 mensen op die enige tijd in de hennepplantage bleven. [betrokkene 11] neemt aan dat deze personen de planten knipten, verzorgden en inpakten. Als zij klaar waren, bracht [betrokkene 11] deze personen terug. In de garage van de woning stonden bruine rechthoekige kartonnen dozen van ongeveer 60 bij 30 bij 20 centimeter klaar die gevuld waren met stekjes. Deze stekjes stonden in zwarte plastic traytjes. De dozen werden door de eigenaren van de plantage in de garage klaargezet. Bij vertrek werd aan [betrokkene 11] gevraagd of hij deze weg kon brengen. Hij bracht deze dozen op afgesproken tijden naar de haven Portofino, de jachthaven bij Oost Maarland.
Op donderdag 20 november 2014, omstreeks 11.20 uur, zag de politie dat een Lancia Lybra die door [betrokkene 1] werd bestuurd, werd geparkeerd op een parkeerplaats aan de Kasteellaan in Eijsden. Deze straat ligt in de directe omgeving van de [c-straat] in Eijsden en de haven Portofino.
Onderzoek wees uit dat met meerdere telefoonnummers die in gebruik waren bij [verdachte] , [betrokkene 1] , [medeverdachte 1] en [betrokkene 2] op verschillende data en tijdstippen telefoongesprekken werden gevoerd via de mastlocaties Stationsstraat in Gronsveld en Schietkelderweg in Eijsden. Het is aannemelijk dat telecommunicatie vanuit het pand aan de [c-straat 1] in Eijsden deze zelfde mastlocaties aanstraalt.
Zo werd [verdachte] op 4 oktober 2014 door [betrokkene 5] gebeld. Hij zei toen tegen haar dat hij “in Maastricht is geweest met “ [betrokkene 4] ” (de rechtbank begrijpt: “ [betrokkene 4] ”, een bijnaam van medeverdachte [betrokkene 4] ). De telefoon van [verdachte] straalde op dat moment de telefoonmast aan de Gronsvelderweg in Maastricht aan.
Op 26 oktober werd [verdachte] door “ [betrokkene 12] ” gebeld die vroeg of zij daar al klaar stonden. De telefoon van [verdachte] straalde toen de telefoonmast aan de Stationsstraat in Gronsveld aan.
[medeverdachte 1] werd op 2 november 2014 door [betrokkene 2] gebeld. [betrokkene 2] vroeg hoe laat [medeverdachte 1] morgen komt. [medeverdachte 1] zei dat hij in Maastricht was en op en neer moet. De telefoon van [medeverdachte 1] bevond zich op dat moment onder de mast Stationsstraat in Gronsveld.
In een gesprek op 3 november 2014 zei [medeverdachte 1] ook dat hij in Maastricht is. Zijn telefoon straalde op dat moment de telefoonmast aan de Stationsstraat in Gronsveld aan.
Op zaterdag 27 november 2014 belde [medeverdachte 1] naar [verdachte] en zei tegen hem “ik moet een PH-meter en drinken, 2 traytjes energydrank voor Maastricht, want ik moet dadelijk naar Maastricht”.
Bij de doorzoeking van de woning van [betrokkene 1] werden papieren aangetroffen. Op de ene zijde stond onder meer de naam “ [betrokkene 12] ” geschreven. Op de andere zijde stond de opbrengst van het aantal stekken vermeld en de dagen waarop deze stekken waren geoogst: zondag, dinsdag en donderdag.
Voorafgaand aan het binnenvallen van deze plantage vonden er meerdere telefoongesprekken tussen de verdachten plaats. Uit deze gesprekken kan worden afgeleid dat:
- [verdachte] de leider was. Hij gaf orders, regelde en organiseerde de inzet van het personeel. Hij bezocht ook de plantage en overlegde met [medeverdachte 1] en [betrokkene 11] over de levering van geoogste stekken.
- [betrokkene 1] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij was regelmatig op locatie en verrichte daar werkzaamheden. Hij regelde het personeel en overlegde hierover met andere leden van de organisatie. In zijn woning werd “de boekhouding” van de plantage aangetroffen.
- [medeverdachte 1] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij was zeer regelmatig in de plantage. Hij regelde vervoer van personeel en van de hennepstekken. [medeverdachte 1] verrichte ook opruimwerkzaamheden en had een belangrijke rol in deze plantage. Hij overlegde hierover met meerdere leden van de organisatie.
- [betrokkene 4] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij verrichte werkzaamheden in de plantage.
- [medeverdachte 4] betrokken was, zo blijkt ook uit een uitgevoerde observatie, bij de hennepstekkenplantage. Hij verrichte samen met [betrokkene 3] werkzaamheden in de plantage en werd aangestuurd door [verdachte] en [medeverdachte 1] .
- [betrokkene 3] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij verrichte kennelijk werkzaamheden in de plantage. [betrokkene 3] bestelde bij [medeverdachte 1] middelen voor de plantage, zoals groeimiddel en stekkenpoeder. Hij werkte samen met [medeverdachte 4] .
De rechtbank is van oordeel dat, indien in de tapgesprekken wordt gesproken over werkzaamheden die “in Maastricht” moeten gebeuren, werkzaamheden worden bedoeld in de hennepplantage aan de [c-straat 1] in Eijsden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de aantekeningen die in de woning van [betrokkene 1] zijn aangetroffen blijkt dat er op zondag, dinsdag en donderdag stekken werden geoogst. Dit komt overeen met de verklaring van [betrokkene 11] , de huurder van het pand aan de [c-straat 1] in Eijsden, dat hij op zondagen, dinsdagen en donderdagen mensen moest gaan ophalen die werkzaamheden verrichte in de hennepplantage. Voorts blijkt uit de telefoonmastgegevens dat de telefoons van de verdachten, als zij aangaven “in Maastricht” te zijn, telefoonmasten aanstraalden in Gronsveld of Eijsden in de nabijheid van de plantage. Tot slot werd een auto die door [betrokkene 1] werd bestuurd in de buurt van de hennepplantage aan de [c-straat 1] in Eijsden gezien.
Algemeen bekend is dat de [c-straat] in Eijsden op iets meer dan 2,5 kilometer is gelegen vanaf de grens van de gemeente Maastricht. Zes minuten rijden met de auto.
Feiten 8, 9 en 10. Het pand aan de [h-straat 1] in Hoensbroek
Op 9 december 2014 werd door de politie binnengetreden in de woning aan de [h-straat 1] in Hoensbroek. Dit betreft de woning van [verdachte] en [betrokkene 5] . In deze woning werden 942 hennepstekjes aangetroffen die verpakt zaten in dozen die in de woonkamer stonden. Op de overloop van de zolder werden in totaal 444 hennepstekjes aangetroffen die verpakt zaten in dozen. In de tuin van de woning werden 475 hennepstekken aangetroffen. In totaal werden in en om de woning dus 1.861 hennepstekken aangetroffen en in beslag genomen.Daarnaast trof de politie in een keukenkastje in totaal 21 gram hennep, een stroomstootwapen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan.
Het op een vuurwapen gelijkende voorwerp werd onderzocht en bleek een gasdrukpistool te zijn met imitatiegeluiddemper dat leek op een Beretta PX4 Storm-9 pistool. Dit betreft een wapen van categorie I, sub 7 van de Wet wapens en munitie. Ook het in beslag genomen stroomstootwapen werd onderzocht. Dit betrof een stroomstootwapen in de vorm van een gsm, waarmee personen door een elektrische stroomstoot weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht. Dit voorwerp betreft een wapen van categorie II, sub 5 van de Wet wapens en munitie.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat [verdachte] deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezig hield met het opzetten en onderhouden van hennepstekkenplantages en met de verkoop van hennepstekken. [betrokkene 5] , zijn vrouw, maakte ook deel uit van deze organisatie. Zij gaf berichten van en aan haar man door die betrekking hadden op de organisatie. Ook fungeerde de woning van [verdachte] en [betrokkene 5] , zoals onder meer blijkt uit de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen, als afhaaladres van hennepstekken voor klanten en leden van de organisatie.
Uit de tapgesprekken die zich in het dossier bevinden kan worden afgeleid dat [betrokkene 5] bekend was met het oogmerk van de organisatie, te weten: het opzetten en onderhouden van hennepstekkenplantages en de verkoop van hennepstekken. Dat [betrokkene 5] hiervan op de hoogte was blijkt ook uit het feit dat in de woonkamer van haar woning dozen met hennepstekken stonden. Daarnaast kan uit de tapgesprekken worden afgeleid dat [betrokkene 5] door haar echtgenoot op de hoogte werd gehouden van problemen die speelden rondom de organisatie.
Zo belde [verdachte] op 25 september 2015 naar [betrokkene 5] en zei tegen haar: “luister, ze hebben ingebroken ergens net [...] hebben een heleboel “case” meegenomen [...] de jongen is mij aan het bedreigen, die komt nu dadelijk misschien met 10 man aan de deur om ons kapot te schieten [...] hou de deur maar dicht.”
Het is de rechtbank bekend dat met het telen van hennep veel geld wordt verdiend en dat hennep(stekken)pIantages regelmatig worden geript. Om dit te voorkomen, bewapenen de eigenaren/beheerders van de hennep(stekken)plantages zich veelal met vuurwapens. Uit het hiervoor weergegeven tapgesprek leidt de rechtbank af dat een hennep(stekken)plantage is geript die werd beheerd door aan de criminele organisatie waarvan [verdachte] en [betrokkene 5] deel uitmaken. Klaarblijkelijk werden [verdachte] en [betrokkene 5] na het rippen van deze plantage bedreigd.
In de woning van [verdachte] en [betrokkene 5] werd in een keukenkast 21 gram hennep, een gasdrukpistool en een stroomstootwapen aangetroffen. Tegen de hiervoor geschetste achtergrond - een plantage van de organisatie die is geript, waarna [verdachte] en [betrokkene 5] werden bedreigd - is het aantreffen van wapens in de woning niet verwonderlijk. Het aantreffen van het gasdrukpistool en het stroomstootwapen vraagt dringend om een verklaring van de bewoners van dat huis. De bewoners, [verdachte] en [betrokkene 5] , hebben daar echter welbewust geen verklaring voor gegeven. Evenmin hebben ze bij de politie aangegeven dat deze voorwerpen niet van hen zijn. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat zij zich bewust waren én zijn van de aanwezigheid van de wapens in de keukenkast van hun woning. In diezelfde kast lag 21 gram hennep.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de aangetroffen hennep, het gasdrukpistool en het stroomstootwapen van [verdachte] en [betrokkene 5] waren.
Medeplegen?
De rechtbank overweegt dat om tot een bewezenverklaring te komen van medeplegen van het telen, bereiden, bewerken, verwerken dan wel aanwezig hebben van hennepplanten, sprake dient te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en (een) ander(en). De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1794) overwogen dat daarbij rekening kan worden houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank leidt uit de tapgesprekken af dat [verdachte] samen met anderen een gezamenlijk plan en financieel motief had om hennepplantages te bouwen. Hij wist van het bestaan van de plantages en heeft opdrachten gegeven met betrekking tot de opbouw en het daarna in bedrijf houden van deze plantages. [verdachte] heeft ook geprofiteerd van de hennepplantages. De opbrengsten van de plantages werden namelijk gebruikt om de werknemers te betalen en zelf van te leven; verdachte had namelijk geen uitkering, noch andere legale inkomsten. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] steeds samen met anderen opzettelijk hennepplanten en -stekken heeft geteeld en bewerkt en opzettelijk aanwezig heeft gehad.
De rechtbank acht bewezen dat de hennepplanten en -stekken in de hiervoor beschreven plantages zijn geteeld en bewerkt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, gelet op de omvang van elk plantage, de professionele inrichting ervan en de werkzaamheden die de verdachten verrichten ten behoeve van het opbouwen en onderhouden van de hennep(stekken)plantages. Dit is duidelijk niet het werk geweest van personen die “het er bij deden”, maar van professionals.
Met betrekking tot feit 1
Onder feit 1 wordt [verdachte] in het kader van het voorgaande verweten dat hij als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:403) overwogen dat van deelneming aan een criminele organisatie slechts dan sprake kan zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in de wet bedoelde oogmerk.
De criminele organisatie had het oogmerk om hennepstekkenplantages op te zetten en te onderhouden en hennepstekken te verkopen.
[verdachte] en [betrokkene 1] waren de leidinggevenden binnen deze organisatie. Zij hadden dagelijks telefonisch en persoonlijk contact met elkaar en andere deelnemers van de organisatie. [verdachte] was het hoofd van de organisatie, [betrokkene 1] was zijn rechterhand en verving [verdachte] tijdens zijn afwezigheid. [betrokkene 1] hield zich meer met de financiën en de organisatie bezig. [verdachte] en [betrokkene 1] gaven opdrachten en regelden de verkoop van hennepstekken. Zij betaalden loon en reiskosten uit aan deelnemers van de organisatie en onderhielden de contacten met klanten en ontvingen de bestelopdrachten. Op basis van deze bestelopdrachten gaven zij andere leden van de organisatie opdracht de bestellingen klaar te maken en te vervoeren. Ook andere leden van de organisatie hadden “eigen” klanten waaraan de hennepstekken die door de organisatie werden geteeld, werden verkocht. [verdachte] en [betrokkene 1] werden om hulp gevraagd als er problemen waren en met hen werd contact gezocht als er aankopen van goederen om plantages in te richten moesten worden gedaan. [verdachte] en [betrokkene 1] bepaalden de werktijden en inzetmomenten van andere leden van de organisatie. Zij financierden de hennepstekkenplantages ook mede.
De organisatie beschikte over meerdere hennepstekkenplantages waarin stekken werden gekweekt en moederplanten aanwezig waren. Op die manier was gezorgd voor risicospreiding: als een plantage ontmanteld was, kon de organisatie - weliswaar met een lichte stagnatie - toch blijven leveren aan klanten.
Veel leden van de organisatie hadden een uitkering (Ziektewet- of Bijstandsuitkering) of hadden geen uitkering dan wel een andere legale inkomstenbron. Zij waren dagelijks voortdurend bezig met de werkzaamheden voor de organisatie.
[medeverdachte 1] was een belangrijke en onmisbare schakel binnen de organisatie. Hij vervoerde de hennepstekken, onderhield contacten met klanten en anderen leden van de organisatie en was een vertrouweling van [verdachte] en [betrokkene 1] .
[betrokkene 2] woonde samen met een zus van [betrokkene 1] en [verdachte] , [betrokkene 6] . Hij had eigen, meer zelfstandige hennepstekkenplantages, bijvoorbeeld de hennepstekkenplantage aan de [e-straat 1] in Spaubeek. De verkoop en het vervoer van de hennepstekken verliep echter via de organisatie.
[betrokkene 4] , [medeverdachte 4] , [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] voerden werkzaamheden uit in opdracht van [verdachte] en [betrokkene 1] , [medeverdachte 1] en [betrokkene 2] . Zij waren veel bezig met het opzetten en onderhouden van de plantages en het klaarmaken van bestellingen hennepstekken. [medeverdachte 2] was ook betrokken bij een andere hennepstekkenplantage van [betrokkene 2] .
[betrokkene 5] , de vrouw van [verdachte] , en [betrokkene 6] , de vrouw van [betrokkene 2] , waren ook betrokken bij de organisatie. Zij gaven berichten door van en aan hun mannen voor wat betreft de zaken die de organisatie betroffen. [betrokkene 5] en [betrokkene 6] fungeerden als afhaaladres voor de hennepstekken die door hun klanten en/of leden van de organisatie waren besteld. [betrokkene 5] zorgde er ook voor dat de leden van de organisatie werden betaald en incasseerde geld van klanten. [betrokkene 6] verrichte werkzaamheden in de hennepstekkenplantage in haar woning.
Gelet op de rol die [verdachte] heeft gespeeld bij de uitvoering van de feiten 2 tot en met 8, waarbij hij gedurende bijna 3 maanden intensief heeft samengewerkt met [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [medeverdachte 2] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] , acht de rechtbank ook feit 1 bewezen. Zoals hiervoor overwogen, kan uit - met name - de tapgesprekken worden afgeleid dat [verdachte] samen met [betrokkene 1] de leiding had binnen de organisatie. De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte in de periode van 15 september 2014 tot en met 9 december 2014 als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.”
2.3.
Het bestreden arrest bevat de volgende aanvullende bewijsoverwegingen:
“Bewijsmiddelen
Het hof vult de hierna genoemde voetnoten uit het vonnis aan met de volgende pagina’s uit het dossier zoals genoemd in noot 1 van het vonnis:
- Noot 2 met proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 26 oktober 2014, pagina 1658.
- Noot 6 met het proces-verbaal identificatie n.a.v. DNA-sporen inzake HVC-Cluster 30608, pagina’s 1818-1821.
- Noot 16 met tapgesprek d.d. 4 oktober 2014, pagina 1623 en tapgesprek d.d. 3 november 2014, pagina 1855.
- Noot 19 met tapgesprek d.d. 16 oktober 2014, pagina 1840 en tapgesprek d.d. 16 oktober 2014, pagina 1842.
- Noot 28 met proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij [b-straat 1] te Heerlen, pagina 1910.
- Noot 34 met tapgesprek d.d. 31 oktober 2014, pagina 1876 en tapgesprek d.d. 31 oktober 2014, pagina 1878.
- Noot 42 met kennisgeving inbeslagneming (artikel 94 Sv), pagina 2122.
- Noot 48 met tapgesprek d.d. 9 november 2014, pagina 2151.
- Noot 54 met tapgesprek d.d. 3 november 2014, pagina 2181, tapgesprek d.d. 3 november 2014, pagina 2182, tapgesprek d.d. 3 november 2014, pagina 2183.
- Noot 55 met tapgesprek d.d. 30 september 2014, pagina 2176.
- Noot 78 met tapgesprek d.d. 29 oktober 2014, pagina 2535.
- Noot 95 met tapgesprek d.d. 3 december 2014, pagina 1522.
- Noot 101 met tapgesprek d.d. 12 november 2014, pagina 1601.
Indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, wordt de inhoud van de door het hof gebruikte aanvullende bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Aanvullende bewijsoverwegingen
Criminele organisatie
Bij de beoordeling van feit 1 is het hof uitgegaan van het van het volgende toetsingskader.
Voor wat betreft het juridisch kader ter zake van artikel 1 la (oud) Opiumwet geldt dat deze bepaling moet worden gezien als een specialis van artikel 140 Sr. Voor de invulling van het juridisch kader geldt derhalve dat in belangrijke mate wordt verwezen naar de uitleg van de bestanddelen van artikel 140 Sr.
Ad a) In de eerste plaats moet kunnen worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie. Onder een organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) Opiumwet moet worden verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één ander persoon (vgl. ECLI:NL:HR:1993 :AD 1974 en HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378). Het moet in ieder geval gaan om een duurzaam, min of meer gestructureerd samenwerkingsverband, dat als eenheid kan opereren (vgl. HR 26 juni 1984, NJ 1985, 92 en HR 26 november 1985, NJ 1986, 389). Er is reeds sprake van een dergelijke organisatie wanneer één persoon met minimaal één of meer anderen voor een door hen gesteld doel - i.c. het plegen van een of meer Opiumwetdelicten - samenwerken. Het optreden als eenheid is geen absolute voorwaarde, terwijl de juridische status van het samenwerkingsverband niet relevant is. Ook hoeft er geen sprake te zijn van formeel afgebakende taken, maar het samenwerkingsverband moet wel meer dan een incidenteel karakter hebben (vgl. HR 16 oktober 1990, NJ 1991,442 en HR 10 juli 2001, NJ 2001,
687). Van een duurzaam, min of meer gestructureerd samenwerkingsverband kan al blijken als er gedurende een vaste periode door bepaalde personen volgens een vast patroon wordt samengewerkt. Niet noodzakelijk is daarbij dat het enkel steeds dezelfde personen betreft, wel dient er sprake te zijn van een vaste kern (vgl. HR 29 januari 1991, NJB 1991, 50). Ook is in dezen niet vereist dat al de personen van de organisatie onderling met elkaar samengewerkt hebben of bekend waren met de andere deelnemers aan de organisatie en hun bezigheden voor die organisatie (vgl. HR 9 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8470 en HR 22 januari 2008, NJ 2008, 72). Ten slotte hebben duurzaamheid en gestructureerdheid betrekking op het bestanddeel ‘organisatie’ en niet op ‘deelneming’, zodat ook een relatief korte bijdrage aan een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband strafbaar kan zijn.
Ad b) Om tot een bewezenverklaring van artikel 1 la (oud) Opiumwet te kunnen komen is voorts vereist dat de organisatie het oogmerk heeft van het plegen van een misdrijf in de zin van artikel 11 a (oud) Opiumwet. Het oogmerk kan daarbij gericht zijn op een enkel, specifiek genoemd delict of delicten uit de Opiumwet. Het oogmerk of naaste doel betreft het oogmerk van de organisatie en niet dat van de verdachte/deelnemer aan de organisatie. Het oogmerk impliceert dat het betreffende misdrijf of misdrijven (of pogingen of voorbereidingen daartoe) nog niet hoeft te hebben plaatsgevonden (vgl. HR 13 oktober 1987, NJ 1988, 425). Niet is vereist dat het plegen van het misdrijf uit de Opiumwet de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is of dat de organisatie de uitsluitende bedoeling heeft een misdrijf uit de Opiumwet te plegen. Voor het bewijs van het oogmerk kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de activiteiten die met dit doel worden verricht.
Ad c) Tot slot moet Voor een bewezenverklaring van artikel 1 la (oud) Opiumwet worden vastgesteld of het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als deelneming aan de organisatie. Van deelneming is in objectieve zin sprake indien een persoon behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (vgl. HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:ZD0858/NJ 1998, 225; HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:BW5161 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413). Beide vereisten zijn te beschouwen als nevengeschikt, maar zijn tevens onderling nadrukkelijk samenhangend.
Uit de bewijsmiddelen moet derhalve duidelijk worden dat de verdachte behoort tot de organisatie en niet enkel is te beschouwen als een sympathisant. Daarnaast moet sprake zijn van enige, naar buiten gerichte activiteit die in nauw verband staat met het misdrijf of misdrijven die de organisatie nastreeft. Deze activiteit kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar kan ook bestaan uit het feitelijk verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet zo zeer zijn te kwalificeren als een strafbare vorm van daderschap, maar wel zijn aan te merken als bovenbedoeld een aandeel hebben in of ondersteuning van gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet is vereist dat de verdachte aan enig concreet misdrijf van de organisatie heeft deelgenomen.
Naast deze objectieve vereisten dient de verdachte in subjectieve zin in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie als oogmerk heeft het plegen van een of meer specifieke misdrijven uit de Opiumwet. Wetenschap bij de verdachte in de vorm van voorwaardelijk opzet is op dit punt niet voldoende (vgl. HR 18 november 1997, LJN:ZD0858/NJ 1998, 225; HR 8 oktober 2002, 2002:AE5651/NJ 2003, 64 en HR 8 februari 2011,
ECLI:NL:HR:2011:B09814). Niet is vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op een door de organisatie beoogd concreet misdrijf.
De rechtbank heeft kennelijk gebruikgemaakt van dit of een vergelijkbare maatstaf nu zij heeft overwogen dat er sprake is van een samenwerkingsverband dat tenminste drie maanden heeft bestaan, waarbinnen sprake was van een vaste samenstelling en dat gericht was op het opzetten, onderhouden en uitbaten van hennepstekkenplantages. Beschreven wordt welke taken en rollen verdachte en ieder van zijn medeverdachten op zich hadden genomen. Daarbij is vastgesteld dat verdachte en zijn broer [betrokkene 1] als leiders van de organisatie moeten worden aangemerkt. Verdachte was het hoofd en [betrokkene 1] zijn rechterhand en plaatsvervanger. Met hen werd contact opgenomen bij problemen en zij bepaalden de werktijden en inzetmomenten van de andere leden van de organisatie.
De werkzaamheden van de organisatie heeft de rechtbank uiteengezet in het vonnis, p. 15 laatste alinea tot en met pagina 18 (eerste alinea) en daarbij verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het procesdossier bevinden. Het hof neemt deze overwegingen en bewijsmiddelen over en voegt hieraan voor wat betreft het bewijs van de criminele organisatie (feit 1) alle bewijsmiddelen toe die door de rechtbank zijn genoemd bij de bespreking van de feiten 2 tot en met 10 en die zijn vermeld op de pagina’s 3 tot en met 15 (eerste twee alinea’s).Verder voegt het hof hieraan met betrekking tot feit 1 de volgende bewijsmiddelen toe.
Uit de selectie van de uitdraaien van de tapgesprekken die als bijlage zijn gevoegd bij het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 20142972, gesloten d.d. 17 maart 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 4388, de volgende weergave van de gesprekken:
Tapgesprek 17 september 2014, p. 225, tapgesprek 19 september 2014, p. 227, tapgesprek 20 september 2014, p. 228, tapgesprek 23 september 2014, p. 229, tapgesprek24 september 2014, p. 230, tapgesprek25 september 2014, p. 231, tapgesprek 22 september 2014, p. 232, tapgesprek 25 september 2014, p. 233, tapgesprek 25 september 2014, p. 234, tapgesprek 25 september 2014, p. 235 en 236, tapgesprek 25 september 2014, p. 238 en 239, tapgesprek 26 september 2014, p. 240, tapgesprek 26 september 2014, p. 241, tapgesprek 26 september 2014, p. 242, tapgesprek 26 september 2014, p. 243, tapgesprek 26 september 2014, p. 244, tapgesprek 26 september 2014, p. 245, tapgesprek 26 september 2014, p. 246, tapgesprek 26 september 2014, p. 247, tapgesprek 26 september 2014, p. 248, tapgesprek 27 september 2014, p. 249, tapgesprek 29 september 2014, p. 250, tapgesprek 29 september 2014, p. 251, tapgesprek 29 september 2014, p. 252, tapgesprek 29 september 2014, p. 253, tapgesprek 29 september 2014, p. 254, tapgesprek 30 september 2014, p. 255, tapgesprek 30 september 2014, p. 256, tapgesprek 30 september 2014, p. 257, tapgesprek 1 oktober 2014, p. 258, tapgesprek 1 oktober 2014, p. 259, tapgesprek 1 oktober 2014, p. 260, tapgesprek 1 oktober 2014, p. 261, tapgesprek 1 oktober 2014, p. 262, tapgesprek 1 oktober 2014, p. 263, tapgesprek 1 oktober 2014, p. 264, tapgesprek 1 oktober 2014, p. 265, tapgesprek 1 oktober 2014, p. 266, tapgesprek 1 oktober 2014, p. 267, tapgesprek 2 oktober 2014, p. 268, tapgesprek 3 oktober 2014, p. 269, tapgesprek 3 oktober 2014, p. 270, tapgesprek 3 oktober 2014, p. 271, tapgesprek 3 oktober 2014, p. 272, tapgesprek 3 oktober 2014, p. 273, tapgesprek 4 oktober 2014, p. 274 en 275, tapgesprek 4 oktober 2014, p. 276 en 277, tapgesprek 4 oktober 2014, p. 279, tapgesprek 4 oktober 2014, p. 280, tapgesprek 4 oktober 2014, p. 281, tapgesprek 4 oktober 2014, p. 282, tapgesprek 4 oktober 2014, p. 283, tapgesprek 5 oktober 2014, p. 285, tapgesprek 6 oktober 2014, p. 286 en 287, tapgesprek 6 oktober 2014, p. 288, tapgesprek 6 oktober 2014, p. 289, tapgesprek 6 oktober 2014, p. 290, tapgesprek 6 oktober 2014, p. 291, tapgesprek 6 oktober 2014, p. 292, tapgesprek 6 oktober 2014, p. 293, tapgesprek 6 oktober 2014, p. 294, tapgesprek 6 oktober 2014, p. 295, tapgesprek 6 oktober 2014, p. 296, tapgesprek 6 oktober 2014, p. 297 en 298, tapgesprek 6 oktober 2014, p. 300, tapgesprek 6 oktober 2014, p. 301, tapgesprek 6 oktober 2014, p. 302, tapgesprek 6 oktober 2014, p. 303, 304 en 305, tapgesprek 7 oktober 2014, p. 306, tapgesprek 7 oktober 2014, p. 307, tapgesprek 7 oktober 2014, p. 308, tapgesprek 7 oktober 2014, p. 309, tapgesprek 7 oktober 2014, p. 310, inhoud SMS 7 oktober 2014, p. 311, tapgesprek 8 oktober 2014, p. 312, tapgesprek 8 oktober 2014, p. 313, tapgesprek 9 oktober 2014, p. 315, tapgesprek 9 oktober 2014, p. 316, tapgesprek 9 oktober 2014, p. 317, tapgesprek 9 oktober 2014, p. 318, tapgesprek 9 oktober 2014, p. 319, tapgesprek 10 oktober 2014, p. 320, tapgesprek 10 oktober 2014, p. 321, tapgesprek 10 oktober 2014, p. 323, tapgesprek 10 oktober 2014, p. 324, tapgesprek 10 oktober 2014, p. 325, tapgesprek 10 oktober 2014, p. 326, inhoud SMS 11 oktober 2014, p. 327, inhoud SMS 11 oktober 2014, p. 328, inhoud SMS 11 oktober 2014, p. 329, tapgesprek 11 oktober 2014, p. 330, inhoud SMS 11 oktober 2014, p. 331, inhoud SMS 11 oktober 2014, p. 332, inhoud SMS 11 oktober 2014, p. 333, inhoud SMS 11 oktober 2014, p. 334, inhoud SMS 11 oktober 2014, p. 335, tapgesprek 12 oktober 2014, p. 336, tapgesprek 12 oktober 2014, p. 337, tapgesprek 13 oktober 2014, p. 338, 339 en 340, tapgesprek 13 oktober 2014, p. 341, tapgesprek 13 oktober 2014, p. 345, inhoud SMS 13 oktober 2014, p. 346, tapgesprek 13 oktober 2014, p. 347, tapgesprek 13 oktober 2014, p. 348, tapgesprek 14 oktober 2014, p. 349, tapgesprek 14 oktober 2014, p. 350, tapgesprek 14 oktober 2014, p. 351, inhoud SMS 14 oktober 2014, p. 352, inhoud SMS 14 oktober 2014, p. 353, inhoud SMS 15 oktober 2014, p. 354, tapgesprek 15 oktober 2014, p. 355, tapgesprek 15 oktober 2014, p. 356, inhoud JSMS 15 oktober 2014, p. 357, inhoud SMS 15 oktober 2014, p. 358, inhoud SMS 15 oktober 2014, p. 359, inhoud SMS 15 oktober 2014, p. 360, inhoud SMS 15 oktober 2014, p. 361, inhoud SMS 15 oktober 2014, p. 363, tapgesprek 15 oktober 2014, p. 364, inhoud SMS 15 oktober 2014, p. 365, tapgesprek 15 oktober 2014, p. 366, tapgesprek 15oktober 2014, p. 367, tapgesprek 15 oktober 2014, p. 368, tapgesprek 15 oktober 2014, p. 369, tapgesprek 15 oktober 2014, p. 370, tapgesprek 15 oktober 2014, p. 371, tapgesprek 16 oktober 2014, p. 372, inhoud SMS 16 oktober 2014, p. 373, tapgesprek 16 oktober 2014, p. 374, tapgesprek 16 oktober 2014, p. 375, inhoud SMS 16 oktober 2014, p. 376, tapgesprek 16 oktober 2014, p. 378, tapgesprek 16 oktober 2014, p. 379, tapgesprek 26 oktober 2014, p. 380, tapgesprek 26 oktober 2014, p. 381, inhoud SMS 27 oktober 2014, p. 382, tapgesprek 27 oktober 2014, p. 383, tapgesprek 27 oktober 2014, p. 384 en 385, tapgesprek 27 oktober 2014, p. 386, tapgesprek 27 oktober 2014, p. 387, tapgesprek 27 oktober 2014, p. 388, tapgesprek28 oktober 2014, p. 389, tapgesprek 28 oktober 2014, p. 390, tapgesprek 28 oktober 2014, p. 391, tapgesprek 28 oktober 2014, p. 392, tapgesprek 28 oktober 2014, p. 393, tapgesprek 28 oktober 2014, p. 394, tapgesprek 29 oktober 2014, p. 395, tapgesprek 29 oktober 2014, p. 396, inhoud SMS 30 oktober 2014, p. 397, tapgesprek 30 oktober 2014, p. 398, 399 en 400, tapgesprek 31 oktober 2014, p. 401, tapgesprek 31 oktober 2014, p. 402, tapgesprek 31 oktober 2014, p. 403, tapgesprek 1 november 2014, p. 404, tapgesprek 1 november 2014, p. 405, inhoud SMS 2 november 2014, p. 406, tapgesprek 2 november 2014, p. 407, tapgesprek 2 november 2014, p. 408, tapgesprek 3 november 2014, p 409, tapgesprek 3 november 2014, p. 410, tapgesprek 3 november 2014, p. 411, tapgesprek 3 november 2014, p. 412, tapgesprek 3 november 2014, p. 413, tapgesprek 3 november 2014, p. 414, tapgesprek 3 november 2014, p. 415, tapgesprek 3 november 2014, p. 416, tapgesprek 3 november 2014, p. 417, tapgesprek 4 november 2014, p. 418, tapgesprek 4 november 2014, p. 419, tapgesprek 4 november 2014, p. 420, tapgesprek 4 november 2014, p. 421 en 422, tapgesprek 4 november 2014, p. 423, tapgesprek 4 november 2014, p. 424, tapgesprek 4 november 2014, p. 425, tapgesprek 4 november 2014, p. 426, tapgesprek 4 november 2014, p. 427, tapgesprek 4 november 2014, p. 428, tapgesprek 4 november 2014, p. 429, tapgesprek 4 november 2014, p. 430, tapgesprek 5 november 2014, p. 431, tapgesprek 5 november 2014, p. 432, tapgesprek 5 november 2014, p. 433, tapgesprek 5 november 2014, p. 434, tapgesprek 5 november 2014, p. 435, tapgesprek 5 november 2014, p. 436, tapgesprek 5 november 2014, p. 437, tapgesprek 5 november 2014, p. 438, tapgesprek 5 november 2014, p. 439, tapgesprek 6 november 2014, p. 440, tapgesprek 6 november 2014, p. 441, tapgesprek 6 november 2014, p. 442, tapgesprek 6 november 2014, p. 443, tapgesprek 6 november 2014, p. 444, tapgesprek 6 november 2014, p. 445, tapgesprek 6 november 2014, p. 446, tapgesprek 7 november 2014, p. 447, tapgesprek 6 november 2014, p. 448, tapgesprek 7 november 2014, p. 449, tapgesprek 7 november 2014, p. 450, tapgesprek 7 november 2014, p. 451, tapgesprek 7 november 2014, p. 452, tapgesprek 7 november 2014, p. 453, tapgesprek 7 november 2014, p. 454, tapgesprek 7 november 2014, p. 455, tapgesprek 8 november 2014, p. 456,, tapgesprek 8 november 2014, p. 457, inhoud SMS 8 november 2014, p. 458, tapgesprek 9 november 2014, p. 459, tapgesprek 9 november 2014, p. 460, 461 en 462, tapgesprek 9 november 2014, p. 463, tapgesprek 9 november 2014, p. 464, tapgesprek 10 november 2014, p. 465, tapgesprek 10 november 2014, p. 466, tapgesprek 10 november 2014, p. 467, tapgesprek 10 november 2014, p. 468, tapgesprek 10 november 2014, p. 469, tapgesprek 11 november 2014, p. 470, tapgesprek 10 november 2014, p. 471, tapgesprek 10 november 2014, p. 472, tapgesprek 10 november 2014, p. 473, tapgesprek 10 november 2014, p. 474, inhoud SMS 11 november 2014, p. 475, inhoud SMS 11 november 2014, p. 476, inhoud SMS 11 november 2014, p. 477, inhoud SMS 11 november 2014, p. 478, inhoud SMS 11 november 2014, p. 479, tapgesprek 11 november 2014, p. 480, inhoud SMS 11 november 2014, p. 481, tapgesprek 11 november 2014, p. 483, tapgesprek 11 november 2014, p. 484, tapgesprek 11 november 2014, p. 485, inhoud SMS 12 november 2014, p. 486, tapgesprek 12 november 2014, p. 487, inhoud SMS 12 november 2014, p. 488, tapgesprek 12 november 2014, p. 489, tapgesprek 12 november 2014, p. 490, tapgesprek 12 november 2014, p. 491, 492 en 493, tapgesprek 13 november 2014, p. 494, inhoud SMS 13 november 2014, p. 495, tapgesprek 13 november 2014, p. 496, tapgesprek 13 november 2014, p. 497, tapgesprek 13 november 2014, p. 498, inhoud SMS 13 november 2014, p. 499, tapgesprek 13 november 2014, p. 500, tapgesprek 13 november 2014, p. 501, tapgesprek 13 november 2014, p. 502, tapgesprek 13 november 2014, p. 503, tapgesprek 14 november p. 504, tapgesprek 14 november p. 505, tapgesprek 14 november p. 506, tapgesprek 14 november p. 507, tapgesprek 14 november p. 508. tapgesprek 14 november p. 509, tapgesprek 14 november p. 510, tapgesprek 14 november p. 511, tapgesprek 14 november p. 512, tapgesprek 14 november p. 513, tapgesprek 15 november p. 514, tapgesprek 16 november 2014, p. 515, tapgesprek 16 november 2014, p. 516, tapgesprek 16 november 2016, p. 517, inhoud SMS 16 november 2014, p. 518, inhoud SMS 16 november 2014, p. 519, tapgesprek 16 november 2014, p. 520, tapgesprek 17 november 2014, p. 521, tapgesprek 17 november 2014, p. 522, tapgesprek 17 november 2014, p. 523, tapgesprek 17 november 2014, p. 524, inhoud SMS 17 november 2014, p. 525, tapgesprek 17 november 2014, p. 526, tapgesprek 17 november 2014, p. 527, tapgesprek 17 november 2014, p. 528, tapgesprek 17 november 2014, p. 529, inhoud SMS 18 november 2014, p 530, tapgesprek 17 november 2014, p. 531, tapgesprek 17 november 2014, p. 532, tapgesprek 18 november 2014, p. 533, tapgesprek 18 november 2014, p. 534, tapgesprek 18 november 2014, p. 535, tapgesprek 18 november 2014, p. 536, tapgesprek 18 november 2014, p. 537, tapgesprek 19 november 2014, p. 538, tapgesprek 19 november 2014, p. 539, tapgesprek 19 november 2014, p. 540, tapgesprek 19 november 2014, p 541, inhoud SMS 19 november 2014, p. 542, tapgesprek 19 november 2014, p. 543, tapgesprek 20 november 2014, p. 544, tapgesprek 20 november 2014, p. 545, tapgesprek 20 november 2014, p. 546, tapgesprek 19 november 2014, p. 547, tapgesprek 20 november 2014, p. 548, tapgesprek 20 november 2014, p. 549, inhoud SMS 20 november 2014, p. 550, tapgesprek 20 november 2014, p. 551, tapgesprek 20 november 2014, p. 552, tapgesprek 21 november 2014, p. 553, tapgesprek 21 november 2014, p. 554, tapgesprek 21 november 2014, p. 555, tapgesprek 21 november 2014, p. 556, tapgesprek 21 november 2014, p. 557, tapgesprek 21 november 2014, p. 558, tapgesprek 21 november 2014, p. 559, tapgesprek 21 november 2014, p. 560, tapgesprek 22 november 2014, p. 561, tapgesprek 23 november 2014, p. 563, tapgesprek 23 november 2014, p. 564, tapgesprek 24 november 2014, p. 565, tapgesprek 24 november 2014, p. 566, tapgesprek 24 november 2014, p. 567, tapgesprek 24 november 2014, p. 568, tapgesprek 24 november 2014, p. 569, tapgesprek 24 november 2014, p. 570, tapgesprek 24 november 2014, p. 571, tapgesprek 24 november 2014, p. 572, tapgesprek 24 november 2014, p. 573, tapgesprek 24 november 2014, p. 574, tapgesprek 24 november 2014, p. 575, tapgesprek 24 november 2014, p. 576, inhoud SMS 24 november 2014, p. 577, tapgesprek 24 november 2014, p. 578, tapgesprek 24 november 2014, p. 579, tapgesprek 25 november 2014, p. 580, tapgesprek 25 november 2014, p. 581, tapgesprek 25 november 2014, p. 582, inhoud SMS 26november 2014, p. 583, inhoud SMS 26 november 2014, p. 584, tapgesprek 26 november 2014, p. 585, tapgesprek 26 november 2014, p. 586, tapgesprek 26 november 2014, p. 587 en 588, tapgesprek 26 november 2014, p. 589, tapgesprek 26 november 2014, p. 590, tapgesprek 26 november 2014, p. 591, tapgesprek 26 november 2014, p. 592, tapgesprek 26 november 2014, p. 593, tapgesprek 26 november 2014, p. 594, tapgesprek 27 november 2014, p. 595, tapgesprek 27 november 2014, p. 596, inhoud SMS 27 november 2014, p. 597, tapgesprek 27 november 2014, p. 598 en 599, tapgesprek 27 november 2014, p. 600, tapgesprek 28 november 2014, p. 601, tapgesprek 28 november 2014, p. 602, tapgesprek 28 november 2014, p. 603, tapgesprek 28 november 2014, p. 604, tapgesprek 28 november 2014, p. 605, tapgesprek 28 november 2014, p. 606, tapgesprek 28 november 2014, p. 607, inhoud SMS 28 november 2014, p. 608, tapgesprek 29 november 2014, p. 609, tapgesprek 29 november 2014, p. 610, tapgesprek 30 november 2014, p. 611, tapgesprek 30 november 2014, p. 612, tapgesprek 1 december 2014, p. 613, tapgesprek 1 december 2014, p. 614, tapgesprek 1 december 2014, p. 615, tapgesprek 1 december 2014, p. 616, tapgesprek 1 december 2014, p. 617, tapgesprek 1 december 2014, p. 618, tapgesprek 1 december 2014, p. 619, tapgesprek 1 december 2014, p. 620, tapgesprek 1 december 2014, p. 621, tapgesprek 1 december 2014, p. 622, inhoud SMS 1 december 2014, p. 623, inhoud SMS 1 december 2014, p. 624, inhoud SMS 1 december 2014, p. 625, tapgesprek 2 december 2014, p. 626, tapgesprek 2 december 2014, p. 627, tapgesprek 2 december 2014, p. 628, tapgesprek 2 december 2014, p. 629, tapgesprek 2 december 2014, p. 630, tapgesprek 2 december 2014, p. 631, tapgesprek 2 december 2014, p. 632, tapgesprek 2 december 2014, p. 633, tapgesprek 2 december 2014, p. 634, tapgesprek 2 december 2014, p. 635, tapgesprek 2 december 2014, p. 636, tapgesprek 2 december 2014, p. 637, tapgesprek 3 december 2014, p. 638, tapgesprek 3 december 2014, p. 639, tapgesprek 3 december 2014, p. 640, tapgesprek 3 december 2014, p. 641, tapgesprek 3 december 2014, p. 642, tapgesprek 3 december 2014, p. 643, tapgesprek 3 december 2014, p. 644, tapgesprek 3 december 2014, p. 645, tapgesprek 3 december 2014, p. 646, tapgesprek 3 december 2014, p. 647, tapgesprek 3 december 2014, p. 648, inhoud SMS 3 december 2014, p. 649, inhoud SMS 3 december 2014, p. 650, tapgesprek 3 december 2014, p. 651, tapgesprek 4 december 2014, p. 652, tapgesprek 4 december 2014, p. 653, tapgesprek 4 december 2014, p. 654, tapgesprek 4 december 2014, p. 655, tapgesprek 4 december 2014, p. 656, tapgesprek 4 december 2014, p. 657, tapgesprek 4 december 2014, p. 658, tapgesprek 4 december 2014, p. 659, tapgesprek 4 december 2014, p. 660, tapgesprek 4 december 2014, p. 661, tapgesprek 4 december 2014, p. 662, tapgesprek 4 december 2014, p. 663, tapgesprek 4 december 2014, p. 664, tapgesprek 4 december 2014, p. 665, tapgesprek 4 december 2014, p. 666, tapgesprek 5 december 2014, p. 667, tapgesprek 5 december 2014, p. 668, tapgesprek 5 december 2014, p. 669, tapgesprek 5 december 2014, p. 670, tapgesprek 5 december 2014, p. 671, tapgesprek 5 december 2014, p. 672, inhoud SMS 5 december 2014, p. 673, tapgesprek 5 december 2014, p. 674, inhoud SMS 6 december 2014, p. 677, tapgesprek 7 december 2014, p. 679, tapgesprek 8 december 2014, p. 680, tapgesprek 8 december 2014, p. 681, tapgesprek 8 december 2014, p. 682, tapgesprek 8 december 2014, p. 683, tapgesprek 8 december 2014, p. 684, tapgesprek 8 december 2014, p. 685.
Medeplegen
Bij de beoordeling van de feiten 2 tot en met 8 is het hof voor zover daarbij is ten laste gelegd dat verdachte strafbare feiten heeft gepleegd samen met een ander of anderen uitgegaan van het volgende toetsingskader.
In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekeninghouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Daarbij kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen. Ter zake van die procesopstelling is door de Hoge Raad overwogen dat de omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs kan bijdragen. Dat brengt volgens bestendige jurisprudentie echter niet mee dat de rechter, indien de verdachte voor zo'n omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem ten laste gelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken (vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584; HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413; HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412 en meer recent HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1767 en HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97).
In het onderhavige geval kan ten aanzien van de verdachte worden vastgesteld dat deze geconfronteerd met feiten en omstandigheden waaruit zijn mogelijke betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten zou kunnen blijken, zowel bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg, als ter terechtzitting in hoger beroep zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Het hof neemt deze houding van verdachte gezien het bovenstaande dan ook in aanmerking bij zijn bewijsoordeel.
De rechtbank heeft kennelijk gebruikgemaakt van dit of een soortgelijk toetsingskader nu zij met betrekking tot de feiten 2 tot en met 8 heeft overwogen welke rol verdachte en welke rol zijn medeverdachten hebben vervuld bij het plegen van dit delict en heeft vastgesteld dat sprake is van een voldoende relevante en significante bijdrage van elk van de verdachten aan de ten laste gelegde feiten. Vastgesteld is dat verdachte bij alle individuele plantages een sturende en bepalende rol heeft gespeeld, die van voldoende significante betekenis is geweest. Voorts is van belang dat hij geen aannemelijke, de redengevendheid van de inhoud van de bewijsmiddelen, ontzenuwende verklaring heeft afgelegd.
Voorhanden hebben wapens
Het begrip voorhanden hebben veronderstelt allereerst de aanwezigheid van een wapen, al dan niet in de onmiddellijke nabijheid van de verdachte. Daarnaast moet er sprake zijn van een machtsrelatie tussen de verdachte en het wapen, waarbij het gaat om een zekere beschikkingsmacht, waarvan ook kan worden gesproken wanneer men geen zeggenschap heeft over het wapen als zodanig, maar wel over de plaats waar het wapen zich bevindt. Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen in de zin van art. 26, respectievelijk art. 13 Wet wapens en munitie is voorts vereist dat sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1169, NJ 1999/537 respectievelijk HR 17 november 1998 ECLI:NL:HR: 1998:ZD 1403, NJ 1999/152).
Het hof stelt het volgende vast op basis van de gebezigde bewijsmiddelen. Op 9 december 2014 werd door de politie binnengetreden in de woning aan de [h-straat 1] in Hoensbroek. Dit betreft de woning van verdachte en zijn vrouw: medeverdachte [betrokkene 5] . In deze woning werd in een keukenkastje een stroomstootwapen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen.
Naar het oordeel van het hof kunnen de bewoners in beginsel verantwoordelijk worden gehouden voor de goederen die zich in hun woning bevinden. Daar komt bij dat de wapens zijn aangetroffen op een plaats die typisch behoort tot het privédomein van de bewoners, namelijk in een keukenkasje (vgl. HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1194). Onder deze omstandigheden mag van verdachte een redelijke verklaring worden gevergd voor het aantreffen van de wapens in zijn woning. Verdachte en zijn medeverdachte hebben voor voornoemde omstandigheden echter geen verklaring gegeven, noch hebben zij bij de politie verklaard dat beide voorwerpen niet van hen zijn.
Naar het oordeel van het hof zijn verdachte en zijn medeverdachte bewust geweest van het in hun woning aanwezige elektrische stroomstootwapen, alsmede het gasdrukpistool met imitatiegeluiddemper en hebben zij deze voorwerpen tezamen en in vereniging voorhanden gehad. De omstandigheid dat in het dossier niet beschreven of gefotografeerd is of de voorwerpen in één of meerdere kastjes in de keuken lagen, welk(e) kastje(s) dat precies was/waren, of de voorwerpen daarin open en bloot lagen of niet, of er sprake was van een verborgen ruimte en of er een trapje nodig was om bij het kastje te kunnen, doet daar niet aan af.”
2.4.
De ‘Aanvulling bewijsmiddelen’ beslaat 8 pagina’s en bevat een opsomming van de vindplaatsen van totaal 143 tapgesprekken en sms-berichten. Tussen de stukken van het hof heb ik kopieën van tapgesprekken en sms-berichten gebundeld aangetroffen. Deze kopieën komen echter niet overeen met de in de aanvulling aangekondigde bewijsmiddelen, nu er meer uitdraaien van tapgesprekken en sms-berichten zijn gevoegd dan waarop de aanvulling ziet.
2.5.
Daaraan voorafgaand heeft het hof in de eerste alinea van de ‘Aanvulling bewijsmiddelen’ de volgende overweging opgenomen:
“In aanvulling op de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebezigd, acht het hof ook de volgende bewijsmiddelen van belang als bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.”
Het hof heeft in deze overweging niet gedifferentieerd op welke feiten of onderdelen van de tenlasteleggingen de aanvulling betrekking heeft zodat ik ervan uitga dat het hof heeft bedoeld deze aanvulling op te nemen ten aanzien van alle door de rechtbank bewezenverklaarde feiten onder 1 tot en met 10.
3. Het eerste middel
3.1.
Het eerste middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof over het gevoerde preliminaire verweer ten aanzien van de tenlastelegging van feit 1, inhoudende dat feit 1 onvoldoende feitelijk is omschreven door enkel te benoemen dat de organisatie het oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in art. 3 jo. 11 Opiumwet, zonder uit te werken om welke feitelijkheden het precies gaat, onjuist en onbegrijpelijk is, althans onvoldoende gemotiveerd is en niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, omdat het hof enerzijds heeft overwogen dat de tenlastelegging onvoldoende ‘verfeitelijkt’ is en anderzijds het verweer heeft verworpen.
3.2.
In de toelichting wordt aangevoerd dat ter terechtzitting van 11 maart 2019 het verweer is gevoerd dat in de tenlastelegging niet is uitgewerkt tot welk onderdeel van art. 3 Opiumwet de organisatie het oogmerk had (A, B, C of D). Volgens het gevoerde verweer was daarmee het verwijt onduidelijk, zodat de verdachte met deze tenlastelegging onvoldoende in staat was om zich te kunnen verdedigen.
3.3.
De verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:
“hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 september 2014 tot en met 9 december 2014 binnen het arrondissement Limburg, althans (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder meer) hem zelf, verdachte, en/of medeverdachte(n) [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [medeverdachte 2] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of één of meer andere (onbekend gebleven) perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk heeft/had het plegen van één of meer misdrij(f)(ven) als bedoeld in artikel 3 jo. artikel 11 van de Opiumwet, terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld”
3.4.
Het hof heeft, blijkens het proces-verbaal terechtzitting van 11 maart 2019, het gevoerde verweer als volgt verworpen:
“Het hof heeft zich beraden. De zaak is eerder ter terechtzitting voorgedragen, dus het gevoerde verweer is strikt genomen niet preliminair.
Het hof is van oordeel dat de tenlastelegging onvoldoende verfeitelijkt is. Niet alleen op grond van hetgeen er sec in de tenlastelegging staat, maar ook gelet op de samenhang van het dossier met de andere feiten op de tenlastelegging, is voldoende duidelijk voor de verdachte wat er in de tenlastelegging bedoeld is. Het ‘preliminaire’ verweer wordt bijgevolg verworpen.”
3.5.
Ik ga ervan uit, gelet op de tekst van de gehele beslissing, dat het hof heeft bedoeld te oordelen dat de “tenlastelegging voldoende verfeitelijkt is” en dat “onvoldoende” een kennelijke schrijffout is, die door de Hoge Raad verbeterd kan worden gelezen.
3.6.
Volgens de steller van het middel volgt uit de redenering van het hof, dat het de verdachte duidelijk was wat hem werd verweten op grond van de tenlastegelegde feiten in onderling samenhang bezien met het strafdossier, niet dat daarmee feit 1 voldoet aan de eisen die de wet ingevolge art. 261 Sv aan een tenlastelegging stelt. Tevens merkt de steller van het middel op dat in strijd met art. 261 lid 2 Sv in feit 1 geen feiten en omstandigheden zijn vermeld waaronder het feit zou zijn begaan.
3.7.
De tenlastelegging is toegesneden op overtreding van art. 140 lid 1 Sr. Op grond van die bepaling is strafbaar de deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Bij het in deze bepaling omschreven misdrijf gaat het niet om het gepleegd zijn van misdrijven, maar om het oogmerk tot het plegen van misdrijven.1.Dat oogmerk hoeft in de tenlastelegging niet nader omschreven te worden, maar zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken.2.Voorts geldt dat de aard van het misdrijf bij art. 140 lid 1 Sr meebrengt dat in de tenlastelegging vaak zal moeten worden volstaan met onder meer een globale aanduiding van de misdrijven waar het oogmerk op gericht is.3.Daartoe is het mijns inziens voldoende dat in de tenlastelegging als strafbaar feit de overtreding van de in art. 3 Opiumwet genoemde verboden zijn opgenomen, waarvan de strafbaarheid voortvloeit uit de artikelen 10 en 11 van de Opiumwet. Ten slotte geldt dat de feitenrechter in beginsel grote vrijheid toekomt bij de uitleg van de tenlastelegging en zal die uitleg in cassatie moet worden geëerbiedigd, mits de uitleg niet onverenigbaar is met de bewoordingen ervan.4.
3.8.
In deze zaak bevat de tenlastelegging van feit 1 een periode, wordt daarin het arrondissement Limburg genoemd, althans Nederland als locatie waar het tenlastegelegde heeft plaatsgevonden, worden de medeverdachten vermeld met wie verdachte een criminele organisatie heeft gevormd, is vermeld dat verdachte een leidinggevende rol heeft vervuld en dat de organisatie het oogmerk had het plegen van de in art. 3 jo. 11 Opiumwet bedoelde misdrijven. Hoewel door de enkele benoeming van art. 11 Opiumwet, niet nader is gespecifieerd welke misdrijven de steller van het middel precies op het oog had, zijn aan de verdachte onder de feiten 2 t/m 8 overtredingen van – kort gezegd – art. 3 onder B Opiumwet (het telen, bereiden, bewerken en verwerken), en art. 3 onder C Opiumwet (het aanwezig hebben) ten laste gelegd. Gelet hierop acht ik het oordeel van het hof dat voor de verdachte voldoende duidelijk moet zijn wat er in de tenlastelegging onder feit 1 is bedoeld, niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
3.9.
Het middel faalt.
4. Het vijfde en zesde middel
4.1.
Het vijfde middel bevat de klacht dat de aanvulling van het hof niet voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, omdat het hof niet heeft aangegeven op welk van de 10 feiten deze aanvulling ziet en de aanvulling slechts een opsomming bevat van ‘pagina’s/tapgesprekken’ zonder dat de relevante passages daaruit zijn weergegeven.
4.2.
In het zesde middel wordt geklaagd over de gevolgen van deze werkwijze. Volgens de steller van het middel is de bewezenverklaring van de feiten 1 t/m 7 onvoldoende gemotiveerd, omdat zowel in het arrest van het hof als in de aanvulling is volstaan met een enkele verwijzing naar ‘bladzijden/tapgesprekken’ zonder dat is aangegeven wat daaruit redengevend is geweest voor het bewijs.
4.3.
De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4.4.
Op grond van art. 359 lid 3 Sv moet de beslissing dat het tenlastegelegde feit door de verdachte is begaan, steunen op de inhoud van de in het arrest van het hof opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Dit voorschrift geldt niet als de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. In dat geval mag worden volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, behalve als de verdachte nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit. De werkwijze die de rechtbank heeft gevolgd ten aanzien van de bewijsconstructie is de zogenoemde Promis-werkwijze. Die werkwijze komt erop neer dat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, zijn vermeld in een bewijsredenering waarbij is volstaan met een verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend.5.
4.5.
Het hof heeft zich in zijn arrest verenigd met het vonnis van de rechtbank en met de gronden waarop het berust, onder aanvulling van de bewijs- en strafoverwegingen en met verbetering van de bewijsvoering. Vervolgens heeft het hof de bewijsvoering mede doen steunen op de 322 bewijsmiddelen die in de bewijsoverweging ter zake feit 1 zijn opgenomen. Daarnaast heeft het hof een dertiental voetnoten die in het vonnis van de rechtbank voorkomen, (kennelijk) met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten onder 2 tot en met 10, aangevuld met bewijsmiddelen bestaande uit tapgesprekken. (zie de hiervoor onder 2.3 aangehaalde passage uit het arrest van het hof).
Het hof heeft in het arrest verder overwogen dat indien tegen het arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, de inhoud van de door het hof gebruikte aanvullende bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zullen worden opgenomen in een aanvulling op het arrest.
4.6.
De werkwijze die het hof heeft gevolgd, komt er daarom op neer dat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de beslissing steunt dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, niet reeds in een terstond uitgewerkt arrest zijn opgenomen, maar in een verkort arrest met een aanvulling als bedoeld in art. 365a lid 2 Sv.6.
4.7.
Een deel van de door het hof in zijn arrest aangeduide bewijsmiddelen komt terug in de opsomming van de vindplaatsen van de 143 bewijsmiddelen in de “Aanvulling bewijsmiddelen”. Daarbij heeft het hof bovendien volstaan met de voeging van de gehele uitdraaien van de in het arrest opgesomde aanvullende tapgesprekken. Het hof heeft derhalve niet de redengevende inhoud van deze gesprekken weergegeven, noch aangegeven op welke onderdelen van de tenlastelegging, bestaande uit nota bene 10 feiten, deze tapgesprekken betrekking hebben.7.
4.8.
Nu het hof ervoor heeft gekozen een aanvulling op het verkorte arrest te geven, behoort die aanvulling aan de wettelijke vereisten te voldoen, hetgeen in het onderhavige geval betekent dat zij de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359 lid 3 Sv dient te bevatten. Daaraan voldoet de aanvulling niet. In de eerste plaats bevat de aanvulling niet alle in het verkorte arrest opgesomde aanvullende bewijsmiddelen. In de tweede plaats is de aanvulling een nauwelijks te ontwarren kluwen van verwijzingen naar 143 bewijsmiddelen zonder enige inhoudelijke richtsnoer. Het geheel wordt nog chaotischer nu tussen de aanvullende stukken van het hof de uitdraaien zijn gevoegd van meer tapgesprekken en sms-berichten dan in de aanvulling worden opgesomd. De bewijsmotivering schiet dan ook tekort.8.Daaruit volgt dat het zesde middel om deze reden eveneens slaagt. Gelet op het bepaalde in art. 359 lid 3 jo. 359 lid 8 Sv lijdt het arrest dan ook aan nietigheid.
4.9.
Nu naar mijn mening het eerste middel faalt en het vijfde en het zesde middel slagen, behoeven de resterende middelen geen bespreking. Indien de Hoge Raad hierover anders oordeelt, dan ben ik uiteraard bereid aanvullend te concluderen.
5. Conclusie
5.1.
Het eerste middel faalt, het vijfde en zesde middel slagen.
5.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑03‑2020
Vgl. HR 13 oktober 1987, ECLI:NL:HR:1986:AC3222, NJ 1988/425, rov. 5.4.
Zie de conclusie van A-G Fokkens van 1 april 2003, ECLI:NL:PHR:2003:AF4232.
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Kluwer 2018, p. 205-206.
Vgl. HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424, NJ 2007/387, m. nt. Buruma.
Vgl. HR 28 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX3862. Zie ook HR 10 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:684.
In het middel wordt niet geklaagd over deze wat bijzondere werkwijze van het hof, namelijk dat het hof heeft volstaan met de voeging van de gehele uitdraaien van de tapgesprekken achter de aanvulling in plaats van de redengevende inhoud in de aanvulling zelf op te nemen. Het is moeilijk voorstelbaar dat het hof de gehele inhoud van die gesprekken redengevend heeft geacht.
Vgl. HR 15 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1284. Zie ook HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2008.