Einde inhoudsopgave
Handhaving van privaatrecht door toezichthouders (R&P nr. CA17) 2017/2.2.1.0
2.2.1.0 Introductie
mr. C.A. Hage, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. C.A. Hage
- JCDI
JCDI:ADS442075:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie ook T.G. Watkin, An historical introduction to modern civil law, Aldershot: Ashgate 1999, p. 1.
J.A. Swanson, The Public and the Private in Aristotle’s Political Philosophy, London: Cornell University Press 1992, p. 9.
Swanson 1992, p. 4-5.
Swanson 1992, p. 2.
J.S. Mill, Over vrijheid, vertaling van W.E. Krul, Amsterdam: Boom 2009, p. 127.
Mill 2009, p. 127.
Mill 2009, p. 128.
Mill 2009, p. 128.
Mill 2009, 127-128.
E.J. Weinrib, The Idea of Private Law, Cambridge, Massachusetts: Harvard University Press 1995, p. 1-2.
Weinrib 1995, p. 1-2.
Zie par. 3.6 en 5.6.7.
In het privaatrecht gaat het om de verhouding tussen burgers onderling.1 Bij burgers kan in dit verband mede aan rechtspersonen worden gedacht alsook aan de overheid die als medeburger kan optreden. Waar privaatrecht eindigt en waar publiekrecht begint is een vraagstuk waar men zich al vanaf de oudheid mee bezig heeft gehouden. Het private kan worden gezien als de tegenhanger van het publieke. Een breed geaccepteerde interpretatie van de omschrijving die Aristoteles geeft over het private wordt gegeven door Swanson:
as distinct and separate from the public;
as corresponding to the household;
as serving only individual and species survival; and
as justifying ‘force and violence (…), because they are the only means to master necessity – for instance by ruling over slaves.’2
De beschrijving van Aristoteles van het private omvat zowel het huisgezin als de privésfeer en het private in de zin van ‘het eigen’ ten opzichte van ‘het publieke’.3 Veel privaatrechtelijke concepten zijn terug te voeren op Griekse denkers en het Romeinse recht.
Het liberale concept van het private, afgeleid van twee bekende verlichtingsfilosofen Locke en Hobbes, heeft zich meer ontwikkeld in de zin van privacy als (levens)sfeer.4 De 19de -eeuwse denker Mill, mede bekend door zijn scherpe onderscheid tussen de persoonlijke levenssfeer en de sociale levenssfeer, merkt in zijn werk ‘On Liberty’ op dat er geen ruimte is voor interventie door de publieke autoriteiten in geval de daden van een persoon een ander niet schaden, tenzij die ander dit zelf wil.5 Uiteindelijk heeft een individu zelf het grootste belang bij zijn eigen welzijn. Het belang van een ander bij het welzijn van het individu is van ondergeschikt belang, net als het belang van de maatschappij bij hem als individu.6 De maatschappij kan alleen ingrijpen in iemands plannen en bedoelingen met zijn eigen leven op grond van algemene veronderstellingen; veronderstellingen die verkeerd zijn of als ze juist zijn in individuele gevallen verkeerd zullen worden toegepast door mensen die met de omstandigheden van zulke gevallen niet goed vertrouwd zijn.7 Voor het gedrag van mensen onderling dienen algemene regels te bestaan zodat mensen weten waar zij op kunnen rekenen, maar iemand heeft het recht in zijn persoonlijke zaken ongemoeid zijn eigen spontaniteit te volgen.8
Dat er geen ruimte is voor interventie bij daden van een individu zolang dit individu anderen niet schaadt, betekent ook dat hij met zijn eigendom mag doen wat hij wil.9 De gedachte dat een individu het volledige zelfbeschikkingsrecht over zijn eigendom heeft zolang dit anderen niet schaadt, is in het hedendaagse privaatrecht terug te vinden in concepten als contractvrijheid, autonomie van partijen en de verbindende kracht van overeenkomsten. Een meer recente visie op privaatrecht wordt gegeven door Weinrib: het mooie van het privaatrecht is dat het twee partijen direct verbindt met elkaar door het fenomeen aansprakelijkheid.10 Hij bedoelt hiermee dat procedureel gezien aansprakelijkheid in het privaatrecht de vorm heeft van een aanspraak die strikt beperkt is tot de beoordeling van de bipolaire relatie in het licht van het aansprakelijkheidsvraagstuk, zodat de daarbuiten gelegen belangen niet worden meegewogen.11
Het privaatrecht heeft als veronderstelling of uitgangspunt dat partijen onderling ten opzichte van elkaar een gelijke positie hebben. Dit beeld dient wel genuanceerd te worden aangezien er (deel)rechtsgebieden zijn, zoals het huurrecht, consumentenrecht en arbeidsrecht, waarin rekening wordt gehouden met ongelijkheid van partijen. Huurders, consumenten en werknemers worden over het algemeen gezien als zwakkere, afhankelijke partijen. Getracht wordt om de gelijkheid door middel van aanvullende regelgeving te herstellen. Dat neemt niet weg dat contractvrijheid nog steeds één van de belangrijkste uitgangspunten is van het contractenrecht. In de volgende twee subparagrafen wordt dan ook nader ingezoomd op contractvrijheid en de daarmee samenhangende afwijzing van de iustum pretium-leer. De reden dat de iustum pretium-leer hier wordt besproken is gelegen in het feit dat deze leer van belang is voor het onderzoek, meer in het bijzonder in de casestudy van de ACM als geschilbeslechter in telecomzaken en de AFM bij financiële zaken.12