Hof 's-Gravenhage, 21-12-2010, nr. HV 200.071.949
ECLI:NL:GHSGR:2010:BO8515
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
21-12-2010
- Zaaknummer
HV 200.071.949
- LJN
BO8515
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BO8515, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 21‑12‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 21‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Verzoek dwangakkoord ex art. 287a Fw en verzoek toelating WSNP; Rechtbank wijst verzoek dwangakkoord af en houdt beslissing toelating WSNP aan; Onlosmakelijkheid van beide verzoeken; Ratio art. 287a Fw; Noodzaak compleet dossier; Geen afzonderlijk appel tegen afwijzing verzoek ex art. 287a Fw mogelijk.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch
Sector civiel recht
Uitspraak: 21 december 2010
Zaaknummer: HV 200.071.949/01
Zaaknummer eerste aanleg: 73537/10-293 (dwangakkoord) en 73536/10-292 (Wsnp)
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [X.],
advocaat: mr. K.P.T.G. Flos.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Middelburg van 6 augustus 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 augustus 2010, heeft [X.] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog het verzoek van [X.] ex artikel 287a eerste lid van de Faillissementswet (Fw) toe te wijzen. Dit verzoek strekt ertoe crediteuren, die weigeren mee te werken aan de door [X.] aan zijn crediteuren aangeboden schuldregeling, te bevelen daarmee in te stemmen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 december 2010.
Bij die gelegenheid is mr. K.P.T.G. Flos gehoord.
[X.] is niet ter zitting verschenen. Zijn advocaat heeft ter zitting van het hof meegedeeld dat [X.] wegens ziekte niet in staat is met het openbaar vervoer te reizen.
3. De beoordeling
3.1.
[X.] heeft, met het verzoek de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken, de rechtbank verzocht om CZ en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) te bevelen akkoord te gaan met de door [X.] aangeboden schuldregeling. Bij vonnis waarvan beroep is het verzoek om CZ en SVB te bevelen akkoord te gaan met de door [X.] aangeboden schuldregeling afgewezen. Het verzoek van [X.] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling is door de rechtbank aangehouden.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 287a van de Fw overwogen dat het verzoek van [X.] tot vaststelling van een dwangakkoord niet kan worden toegewezen, omdat niet geoordeeld kan worden dat de crediteur in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
3.2.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd.
De SVB heeft een vordering op [X.] die is ontstaan doordat [X.] de inlichtingenplicht in het kader van de Algemene Nabestaandenwet (Anw) niet is nagekomen. Op grond van haar terug- en invorderingsplicht in het kader van de Anw is de SVB niet bevoegd om in te stemmen met een minnelijke schuldregeling, indien voor het niet nakomen van de inlichtingen- plicht een boete is opgelegd of een strafrechtelijke aangifte is gedaan. [X.] is in dat kader een boete opgelegd. De rechtbank heeft derhalve geoordeeld dat de SVB in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. Het verzoek om CZ te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling is daarom door de rechtbank niet meer behandeld.
Aangezien de rechtbank op het moment van het bestreden vonnis dienaangaande nog over onvoldoende informatie beschikte, heeft zij de behandeling van het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling aangehouden.
3.3.
[X.] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
[X.] heeft in het beroepschrift - kort samengevat - aangevoerd, dat hij als ontbijtkok werkzaam is geweest in Hotel Restaurant De Dikke van Dale te [vestigingsplaats]. Hij was werkzaam op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. In april 2006 is [X.] door een bedrijfsongeval arbeidsongeschikt geworden, waardoor hij niet meer in de organisatie van zijn werkgever kon terugkeren. Per 22 januari 2007 is zijn arbeidsovereenkomst daarom geëindigd. In de periode van april 2006 tot januari 2007 had [X.] recht op doorbetaling van loon tijdens ziekte en vanaf januari 2007 had [X.] recht op een uitkering op basis van de Ziektewet.
Gelijktijdig ontving [X.] een uitkering op basis van de Anw. Zijn inkomen uit arbeid, zo ook het doorbetaalde loon tijdens ziekte, diende slechts gedeeltelijk te worden verrekend met de uitkering ingevolge de Anw. Dit inkomen werd voor het andere deel vrijgelaten om de arbeidsparticipatie te stimuleren. Zijn inkomen in verband met arbeid, zijnde de Ziektewetuitkering, diende geheel te worden gekort op zijn uitkering ingevolgde de Anw.
Volgens [X.] staat het echter niet eenduidig vast dat de Ziektewetuitkering geheel dient te worden gekort op de uitkering ingevolge de Anw. De SVB heeft beslist dat [X.] in dit kader verwijtbaar heeft gehandeld. [X.] is echter van mening dat dit niet hoeft te betekenen dat de SVB zich in de situatie als de onderhavige op haar beslissing kan beroepen.
3.3.1.
Hieraan heeft de advocaat van [X.] ter zitting - kort samengevat - toegevoegd, dat de rechtbank nog niet heeft beslist op het verzoek om toelating tot de schuldsaneringsrege¬ling, in afwachting van de door het hof te geven beslissing in hoger beroep. De advocaat heeft voorts verklaard na de behandeling in eerste aanleg door middel van een telefonisch onderhoud met de griffie van de rechtbank te hebben verzocht de beslissing op het verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling aan te houden in afwachting van de beslissing in hoger beroep.
Voorts heeft de advocaat verklaard dat de vordering van de SVB ruim € 7.000,- bedraagt. Zijns inziens is er in het geheel geen sprake van een opgelegde boete, zodat bij dit bedrag geen boete is inbegrepen.
3.4.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.4.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van een verzoek ex artikel 287a Fw is dat de insolventierechter de beschikking heeft over een compleet dossier. Uit het vonnis waarvan beroep blijkt dat daarvan geen sprake was. Immers de behandeling van het toelatingsverzoek is door de rechtbank aangehouden, omdat zij op dat moment over onvoldoende informatie beschikte. Als gevolg daarvan kon de rechtbank, alvorens te beslissen op het verzoek ex artikel 287a Fw, niet beoordelen of het onderliggende verzoek van [X.] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling kans van slagen had. Een dergelijke beoordeling is noodzakelijk, omdat beide verzoeken naar het oordeel van het hof onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Een verzoek ex artikel 287a Fw kán alleen gedaan worden in het kader van een verzoek ex artikel 284 Fw. De rechtbank had naar het oordeel van het hof geen van de door [X.] gedane verzoeken in behandeling mogen nemen, totdat zij de beschikking had over een volledig dossier.
3.4.2.
De bedoeling van de gedwongen schuldregeling was en is om te voorkomen dat personen, die in het minnelijk traject op eigen kracht in samenspraak met hun crediteuren een regeling hadden kunnen treffen waarmee alle partijen hadden kunnen leven, ware het niet dat een weigerachtige crediteur wellicht zonder valide redenen zijn medewerking had geweigerd (Kamerstukken II, 2004-2005, 29942, 3, p. 17), in de schuldsaneringsregeling terecht zouden komen. De wetgever heeft daarmee de toegang tot de schuldsanerings- regeling willen beperken en heeft niet de bedoeling gehad om een nieuwe mogelijkheid te creëren schulden te saneren door tussen- komst van de rechter. Bij het uitspreken van een gedwongen schuldregeling dient duidelijk te zijn dat crediteuren in dat geval een hogere dan wel snellere aflossing krijgen dan in een wettelijk traject te verwachten is (Kamerstukken II, 2006-2007, 2, p. 18). Hieruit blijkt dat de gedwongen schuldregeling onderdeel is van en verbonden is met de aanvraag om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling en als vaststaat dat het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen, heeft een verzoeker geen voor de wettelijke schuldsanering relevant belang (meer) bij een verzoek op grond van artikel 287a Fw. Juist daarom dient er een compleet dossier ter tafel te liggen, bij gebreke waarvan toepassing moet worden gegeven aan het bepaalde in artikel 287 lid 2 Fw.
In dat kader begrijpt het hof uit de Kamerstukken II, 29 942, 3, p. 23 en 7, p. 87 dat een schuldenaar alleen hoger beroep kan instellen van een afwijzende beslissing van de rechtbank inzake een gedwongen schuldregeling wanneer de schuldenaar eveneens in hoger beroep komt van de afwijzing van het verzoek om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Afzonderlijk hoger beroep instellen tegen een afwijzing van het verzoek tot het treffen van een gedwongen schuldregeling is derhalve niet mogelijk, zodat [X.] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep.
4. De uitspraak
Het hof:
verklaart [X.] niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. Pouw, Pellis en Walstock en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2010.