Rb. Breda, 12-03-2010, nr. 401901-09, nr. 401902-09, nr. 402643-09, nr. 402644-09
ECLI:NL:RBBRE:2010:BL7280, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
12-03-2010
- Zaaknummer
401901-09
401902-09
402643-09
402644-09
- LJN
BL7280
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2010:BL7280, Uitspraak, Rechtbank Breda (Kantonrechter), 12‑03‑2010
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2012:BW4064, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2012:BW4061, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 12‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Aan de ouders komt voor het schooljaar 2009-2010 op basis van het bepaalde in artikel 5, aanhef en onder b van de Leerplichtwet vrijstelling van de inschrijvingsverplichting toe. De vraag of het volgen van virtueel onderwijs aan de Clonlara School te Michigan (Verenigde Staten) onder de vrijstellingsgrond van artikel 5, aanhef en onder c van de Leerplichtwet valt, behoeft in dit geval dus geen beantwoording. Vrijspraak voor het schooljaar 2009-2010. <p> Geldboete van € 250,- voor elk van de ouders voor de periode van 22 juni 2009 tot en met 24 juli 2009, omdat de vrijstelling ex artikel 5, aanhef en onder b van de Leerplichtwet pas in kon gaan met ingang van het schooljaar 2009-2010, welk schooljaar op 7 september 2009 begon.
Partij(en)
RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Breda
parketnummers: 401901-09, 401902-09, 402643-09 en 402644-09
uitspraakdatum: 12 maart 2010
Dit vonnis is gewezen in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachten:
1. [verdachte 1]
geboren op [...] 1979 te [plaats],
wonende aan het [adres]
en
2. [verdachte 2]
geboren op [...] 1979 te [plaats],
wonende aan het [adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2010. Verdachte onder 2, hierna te noemen [verdachte 2], is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde drs. P.J. van Zuidam. Verdachte onder 1, hierna te noemen [verdachte 1], werd vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.A. Oliemans. Verder was aanwezig [leerplichtambtenaar], leerplichtambtenaar van de gemeente Breda.
Tenlastelegging
[verdachte 1] en [ ] [verdachte 2] zijn ten laste gelegd:
- a.
in de parketnummers 401901-09 en 401902-09:
dat zij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 22 juni 2009 tot en met 24 juli 2009 te Prinsenbeek, gemeente Breda, meermalen, althans eenmaal, terwijl zij (telkens) als degenen die het gezag uitoefenden over de jongere(n) [kind 1], geboren op [geboortedatum] en/of [kind 2], geboren op [geboortedatum], althans terwijl zij zich (telkens) met de feitelijke verzorging van die jongere(n) hadden belast, (telkens) niet hebben voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere(n), die als leerling(en) van een school, te weten basisschool “de Griffioen” te Prinsenbeek, was ingeschreven, die school na inschrijving geregeld bezocht(en); zijnde de terminologie in deze tenlastelegging -voor zover daaraan betekenis is gegeven- gebezigd in de zin van de Leerplichtwet 1969; art. 2 lid 1 Leerplichtwet 1969.
- b.
in de parketnummers 402643-09 en 402644-09:
dat zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 september 2009 tot en met 12 januari 2010 te Prinsenbeek, in de gemeente Breda, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, terwijl zij (telkens) als degenen die het gezag uitoefenden over de jongere(n) [kind 1], geboren op [geboortedatum] en/of [kind 2], geboren op [geboortedatum], althans terwijl zij zich (telkens) met de feitelijke verzorging van die jongere(n) hadden belast, (telkens) niet hebben voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere(n), als leerling(en) van een school, was/waren ingeschreven en/of die als leerling(en) van een school, was/waren ingeschreven, zijnde de terminologie in deze tenlastelegging -voor zover daaraan betekenis is gegeven- gebezigd in de zin van de Leerplichtwet 1969; art. 2 lid 1 Leerplichtwet 1969
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 september 2009 tot en met
- 12.
januari 2010 te Michigan (Verenigde Staten), meermalen, althans eenmaal, terwijl zij (telkens) als degenen die het gezag uitoefenden over de jongere(n) [kind 1], geboren op [geboortedatum] en/of [kind 2], geboren op
[geboortedatum], althans terwijl zij zich (telkens) met de feitelijke verzorging van die jongere(n) hadden belast, (telkens) niet hebben voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere(n), als leerling(en) van een school, was/waren ingeschreven en/of die als leerling(en) van een school, te weten de “Clonlara School”, was/waren ingeschreven, die school na inschrijving geregeld bezocht(en), zijnde de terminologie in deze tenlastelegging -voor zover daaraan betekenis is gegeven- gebezigd in de zin van de Leerplichtwet 1969; art. 2 lid 1 Leerplichtwet 1969.
Eis openbaar ministerie
De officier van justitie, mr. Y. van Setten, heeft ter terechtzitting de veroordeling van [verdachte 1] en [ ] [verdachte 2] gevorderd:
- a.
in de parketnummers 401901-09 en 401902-09:
tot betaling van een geldboete van € 250,- voor iedere ouder (te vervangen door 5 dagen hechtenis bij niet-betaling) en een week hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- b.
in de parketnummers 402643-09 en 402644-09:
tot betaling van een geldboete van € 375,- voor iedere ouder (te vervangen door 7 dagen hechtenis bij niet-betaling).
Voorvragen
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat hijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Verweer
Door en namens [verdachte 1] en [ ] [verdachte 2] is aangevoerd dat zij moeten worden vrijge-sproken van beide tenlasteleggingen. In de parketnummers 401901-09 en 401902-09 vanwege beroep op artikel 5, aanhef en onder b van de Leerplichtwet 1969 (LPW) en in de parketnummers 402643-09 en 402644-09 vanwege beroep op artikel 5, aanhef en onder b en c van de LPW. In dat verband hebben zij onder meer gesteld dat artikel 8 lid 2 van de LPW in strijd is met artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 2 van het Eerste Protocol bij het EVRM (Protocol).
Relevante wettelijke bepalingen
De relevante bepalingen luiden, voor zover van belang, als volgt.
Artikel 5 LPW
De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting om te zorgen, dat een jongere als leerling van een school onderscheidenlijk een instelling staat ingeschreven, zolang
(…)
- b.
zij tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning -of, indien zij geen vaste verblijfplaats hebben, op alle binnen Nederland- gelegen scholen onderscheidenlijk instellingen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegen-de bedenkingen hebben;
- c.
de jongere als leerling van een inrichting van onderwijs buiten Nederland staat ingeschre-ven en deze inrichting geregeld bezoekt.
Artikel 6 LPW
- 1.
De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen kunnen zich slechts beroepen op vrijstelling, indien zij aan burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jongere als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven, hebben kennis gegeven, voor welke jongere en op welke grond zij daarop aanspraak menen te mogen maken.
- 2.
Deze kennisgeving moet worden ingediend:
- a.
ten minste een maand voordat de jongere leerplichtig wordt, indien zij betrekking heeft op de aanvang van de leerplicht, en
- b.
zolang nadien aanspraak op vrijstelling wordt gemaakt, elk jaar opnieuw voor 1 juli.
(…)
Artikel 8 LPW
- 1.
Een beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 onder b kan slechts worden gedaan, indien de kennisgeving de verklaring bevat, dat tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning -of, bij het ontbreken van een vaste verblijfplaats, op alle binnen Nederland- gelegen scholen onderscheidenlijk instellingen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegende bedenkingen bestaan.
- 2.
Deze verklaring is niet geldig, indien de jongere in het jaar, voorafgaande aan de dagtekening van de kennisgeving, geplaatst is geweest op een school onderscheidenlijk een instelling van de richting waartegen bedenkingen worden geuit.
Artikel 9 LPW
Een beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 onder c kan slechts worden gedaan, indien bij de kennisgeving een verklaring is overgelegd van het hoofd van de inrichting van onderwijs waaruit blijkt, dat de jongere als leerling van deze inrichting staat ingeschreven en haar geregeld bezoekt.
Artikel 9 EVRM
- 1.
Everyone has the right to freedom of thought, conscience and religion; this right includes freedom to change his religion or belief and freedom, either alone or in community with others and in public or private, to manifest his religion or belief, in worship, teaching, practice and observance.
- 2.
Freedom to manifest one's religion or beliefs shall be subject only to such limitations as are prescribed by law and are necessary in a democratic society in the interests of public safety, for the protection of public order, health or morals, or for the protection of the rights and freedoms of others.
Artikel 2 Protocol
No person shall be denied the right to education. In the exercise of any functions which it assumes in relation to education and to teaching, the State shall respect the right of parents to ensure such education and teaching in conformity with their own religious and philosophical convictions.
Artikel 94 Grondwet
Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Beoordeling
- 1.
De kantonrechter gaat op basis van het procesdossier en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht uit van de volgende feiten en omstandigheden:
- a.
In de schooljaren 2008 en 2009 stonden de kinderen van [verdachte 1] en [verdachte 2] ingeschreven bij de katholieke basisschool De Griffioen te Prinsenbeek.
- b.
Bij brief van 22 mei 2009 aan burgemeester en wethouders van de gemeente Breda hebben [verdachte 1] en [verdachte 2] ten behoeve van hun kinderen een beroep gedaan op de vrijstelling ex artikel 5, aanhef en sub b van de LPW. In deze brief met als onderwerp “Richtingsbezwaar schooljaar 2009/2010” staat onder meer dat [verdachte 1] en [verdachte 2] overwegende bezwaren hebben tegen de richting van het bestaande onderwijs op alle binnen een redelijke afstand van hun woning gelegen scholen. [verdachte 1] en [verdachte 2] hangen, aldus de brief, de volgende levenswaarden aan:
“ • Wij hebben een ervaringsgerichte omgang met de Bijbel en erkennen primair de rechtstreekse Godservaring als leiddraad.
• Wij praktiseren non-coërciviteit, sociale interactie op basis van gemeenschappelijke voorkeuren.
• Wij leven vanuit het ideaal van geweldloosheid en empathie.
• Stilte-ervaring dient bij ons ter ontwikkeling van Innerlijk Licht, onderscheidingsvermogen en eenheidsbewustzijn.
• Wij nemen volledige persoonlijke verantwoordelijkheid in het leven.”
[verdachte 1] en [verdachte 2] vinden het voor hun kinderen van belang dat een school deze levenswaarden actief uitdraagt. Zij voeren aan dat dit met geen enkele school op redelijke afstand van hun woning het geval is.
Ter zitting hebben [verdachte 1] en [verdachte 2] toegelicht dat deze levenswaarden voor hen onderdeel uitmaken van het Mystiek Christendom. Die levensovertuiging houdt voor hen het volgende in: “We moeten leren door geloof, Gods Woord rationeel toe te passen in ons dagelijks leven om op die manier Gods aanwezigheid te ervaren. En deze Godservaring ook te gebruiken als leidraad in het leven. Dit proces herhaalt en verfijnt zich steeds waardoor wij meer en meer met God kunnen leven.”
- c.
Bij vonnis van de kantonrechter te Breda van 29 mei 2009 zijn beide ouders, [verdachte 1] als stiefvader, en [verdachte 2] als moeder, veroordeeld wegens overtreding van de Leerplichtwet gedurende de periode van 8 september 2008 tot en met 26 maart 2009 tot betaling van een voorwaardelijke geldboete van € 100,- (te vervangen door 2 dagen hechtenis bij niet-betaling) met een proeftijd van 2 jaren. [verdachte 1] en [verdachte 2] hebben hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch, maar het Hof heeft geweigerd het beroep in behande-ling te nemen, omdat de beroepsgronden niet (tijdig) aangevuld zijn.
- d.
Bij brief van 5 juni 2009 respectievelijk 13 juli 2009 heeft mevrouw [leerplichtambtenaar], leerplicht-ambtenaar van de gemeente Breda, [verdachte 1] en [verdachte 2] onder meer bericht dat hun beroep op vrijstelling van 22 mei 2009 voor [kind 1] respectievelijk [kind 2] niet voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens de LPW zijn gesteld. Daartoe heeft de leerplichtambtenaar verwezen naar artikel 8 lid 2 van de LPW. Dit betekent, aldus nog steeds de leerplicht-ambtenaar, dat [verdachte 1] en [verdachte 2] geen vrijstelling hebben van de verplichting om [kind 1] respectievelijk [kind 2] bij een school of instelling ingeschreven te houden en te zorgen dat zij deze school of instelling regelmatig bezoeken.
- e.
[verdachte 1] en [verdachte 2] hebben hun kinderen na de uitspraak van de kantonrechter van 29 mei 2009 niet teruggestuurd naar een school zoals bedoeld in artikel 1 van de LPW.
- f.
Vanaf het begin van het schooljaar 2009/2010 staan de kinderen niet langer ingeschreven bij basisschool De Griffoen, maar staan zij ingeschreven bij de Clonlara School te Michigan (Verenigde Staten) via welke school zij thuis virtueel onderwijs (via internet en e-mail) volgen. Zij hebben daarbij ondersteuning van hun grootmoeder, mevrouw [kind 1] (geboren 16 september 1956), die bevoegd leerkracht basisonderwijs en speciaal onderwijs is.
- g.
Op 30 juni 2009 hebben [verdachte 1] en [verdachte 2] burgemeester en wethouders van de gemeente Breda onder meer het volgende bericht:
“Wij delen mede [kind 2] en [kind 1] [verdachte 2] voor het schooljaar 2009-2010 zijn ingeschreven bij de Clonlara school. Zie adres gegevens onderaan deze brief. Bij deze wil ik dus beroep doen op artikel 5 onder c. (…)”
- h.
Bij brief van 31 augustus 2009 heeft eerdergenoemde mevrouw [leerplichtambtenaar], [verdachte 1] en [verdachte 2] onder meer bericht dat hun beroep op vrijstelling van 30 juni 2009 niet voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens de LPW zijn gesteld. Omdat de kinderen de in de Verenig-de Staten gevestigde school niet geregeld kunnen bezoeken, wordt niet voldaan aan het bepaalde in artikel 9 van de LPW. Dit betekent, aldus nog steeds de leerplichtambtenaar, dat [verdachte 1] en [verdachte 2] geen vrijstelling hebben van de verplichting om [kind 1] respectievelijk [kind 2] bij een school of instelling ingeschreven te houden en te zorgen dat zij deze school of instelling regelmatig bezoeken.
- 2.
Zoals ook al door de kantonrechter te Zwolle respectievelijk de kantonrechter te Haarlem in de uitspraak van 15 december 2006 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer AZ4581) respectievelijk 22 januari 2010 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer BL5479) uiteengezet, is ook deze kantonrechter van oordeel dat artikel 8 lid 2 van de LPW erop neerkomt dat geen beroep op vrijstelling wegens richtingbezwaren meer mogelijk is als een kind eenmaal op een school is ingeschreven. Een door de ouders gemaakte schoolkeuze is dus in zeker opzicht definitief. Een kind kan, indien de ouders later een andere levensovertuiging aanhangen wel bij een op die overtuiging gebaseerde school worden ingeschreven maar de mogelijkheid een vrijstelling van de verplichting tot inschrijving te verkrijgen indien een dergelijke school niet binnen een redelijke afstand van de woning beschikbaar is, is afgesneden.
Blijkens de jurisprudentie en wetsgeschiedenis heeft deze consequentie van artikel 8 lid 2 van de LPW al bij haar totstandkoming vragen opgeroepen. De Raad van State heeft zich in zijn advies afgevraagd of het niet te ver ging “iemand die zijn oordeel omtrent de geschikt-heid van een bepaalde richting van een school serieus heeft gewijzigd, de aanspraak op vrijstelling te doen verliezen, indien het kind geplaatst is geweest op een school van de richting, waartegen bij het indienen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste lid van dit artikel bezwaar wordt gemaakt”. Echter, van regeringszijde is toen opgemerkt dat “wanneer een kind eenmaal op een school is geplaatst, het niet meer voor de vrijstelling bedoeld in dit artikel in aanmerking komt, tenzij het verhuist of er geen school voor voortgezet onderwijs is binnen redelijke afstand van de woning van dezelfde richting als de school voor gewoon lager onderwijs”. De kennelijke strekking van artikel 8 lid 2 van de LPW was bezwaren die er niet aan in de weg stonden het kind een school van een bepaalde richting te doen bezoeken, niet als “overwegend” te erkennen. Zie de conclusie van de advocaat-generaal mr. N. Keijzer voor de uitspraak van de Hoge Raad van 14 oktober 2003, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer AJ0497.
Op grond van artikel 94 van de Grondwet dient de kantonrechter artikel 8 lid 2 van de LPW buiten toepassing te laten indien dit artikel niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen. De voornoemde artikelen van het EVRM en het Eerste Protocol bij het EVRM behoren tot die categorie bepalingen.
Artikel 9 van het EVRM verschaft, kort gezegd, [verdachte 1] en [verdachte 2] niet alleen het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, maar ook om die te veranderen en tot uitdrukking te brengen in onder meer het onderwijs.
Artikel 2 van het Eerste Protocol bij het EVRM geeft recht op toegang tot het onderwijs en bepaalt dat de Staat bij het organiseren van het onderwijs de godsdienst of levensovertuiging van de ouders dient te eerbiedigen.
Artikel 8 lid 2 van de LPW maakt hierop naar het oordeel van de kantonrechter inbreuk. Immers, het in artikel 9 van het EVRM toegekende recht van overtuiging te veranderen en die gewijzigde overtuiging (ook) in het onderwijs tot uitdrukking te brengen wordt beperkt zodra eenmaal een schoolkeuze is gemaakt en het kind bij een school is ingeschreven. Indien geen school beschikbaar is die bij de later gewijzigde levensovertuiging aansluit, dan zijn de ouders verplicht de inschrijving bij de (een) school te handhaven en is vrijstelling niet (meer) mogelijk. Deze situatie kan in het meest verstrekkende geval (bijna) de hele periode van de basisschool duren.
Vervolgens rijst de vraag of de beperking van artikel 8 lid 2 van de LPW onder artikel 9 lid 2 van het EVRM valt. Onder bepaalde voorwaarden is het volgens dit artikellid toegestaan dat de in artikel 9 lid 1 van het EVRM toegekende rechten worden beperkt.
Die vraag beantwoordt de kantonrechter ontkennend.
Geen van de in artikel 9 lid 2 van het EVRM genoemde belangen is hier in geding. Het belang van de public order dient te worden begrepen als orde op voor ieder toegankelijke plaatsen. Daarbij komt dat niet goed valt in te zien waarom een eenmaal gemaakte schoolkeuze aan de ouders van het kind moet worden tegengeworpen indien die ouders later serieus van levensovertuiging zijn veranderd. De hiervoor geciteerde vraag uit de wetsgeschiedenis geeft er blijk van dat het maar zeer de vraag is of de beperking van artikel 8 lid 2 van de LPW in een democratische samenleving wel noodzakelijk is.
De bepaling van artikel 8 lid 2 van de LPW kan evenmin ter bescherming van het recht op onderwijs van het kind zijn geschreven, alleen al omdat de LPW in artikel 5, aanhef en onder b de mogelijkheid van algehele vrijstelling van de onderwijsplicht kent. Immers, zoals de officier van justitie zelf in haar requisitoir ook heeft aangegeven legt de LPW ouders geen (enkele) vervangende onderwijsplicht op, indien terecht een beroep op het richtingsbezwaar wordt gedaan. Hetzelfde geldt voor het beroep dat de officier van justitie nog heeft gedaan op de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake het begrip “pressing social need” (dringende maatschappelijke noodzaak) ter bescherming van het recht op onderwijs van het kind.
Gelet op het bovenstaande zal de kantonrechter artikel 8 lid 2 van de LPW overeenkomstig artikel 94 van de Grondwet buiten toepassing laten.
Blijkens de brief van [verdachte 1] en [verdachte 2] van 22 mei 2009, het verhandelde ter zitting en de daarbij door [verdachte 1] en [verdachte 2] overgelegde stukken, is voldoende komen vast te staan dat [verdachte 1] en [verdachte 2] overwegende bedenkingen hebben tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van hun woning gelegen scholen. Die bedenkingen betreffen, zo is de kantonrechter duidelijk geworden, niet de soort van het onderwijs, de leerplicht als zodanig of de wettelijke inrichting van het onderwijs, maar zijn gericht tegen de grondslag waarop het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van hun woning gelegen scholen is gestoeld, in die zin dat de levensovertuiging van het Mystiek Christendom, die [verdachte 1] en [verdachte 2] aanhangen, daarin niet of onvoldoende tot uitdrukking komt. Het is de rechter niet toegestaan het gewicht van dat bezwaar te beoordelen (zie onder andere de uitspraak van de Hoge Raad van 11 februari 2003, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer AF0453.). Daarom hoeft niet te worden ingegaan op twijfels van de leerplichtambtenaar en de officier van justitie over het richtingbezwaar van [verdachte 1] en [verdachte 2] vanwege het feit dat de Clonlara School zelf geen voorkeur voor een bepaalde levens-beschouwing uitdraagt of als grondslag kent. [verdachte 1] en [verdachte 2] hebben in dat verband overigens aangevoerd dat de Clonlara School weliswaar op neutrale grondslag is gebaseerd en dat deze school hun levensovertuiging dus niet expliciet uitdraagt, maar dat de school het Mystiek Christendom naar hun maatstaven wel impliciet in voldoende mate bevordert.
- 3.
Uit de bewoordingen van artikel 5 van de LPW volgt dat de vrijstelling van de inschrij-vingsverplichting van rechtswege bestaat, zonder daartoe strekkende beslissing van burge-meester en wethouders, indien voldaan is aan de daaraan gestelde voorwaarden (zie ook de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 6 november 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer BG4280).
Deze voorwaarden zijn:
- -
overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs op scholen binnen redelijke afstand (artikel 5, aanhef en onder b LPW);
- -
kennisgeving hiervan aan burgemeester en wethouders (artikel 6 lid 1 LPW);
- -
tijdige kennisgeving (artikel 6 lid 2 LPW);
- -
verklaring dat overwegende bedenkingen bestaan (artikel 8 lid 1 LPW).
- 3.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter was ten tijde van het ten laste gelegde in de parketnummers 402643-09 en 402644-09 voldaan aan alle genoemde voorwaarden. Van de verklaring dat de ouders overwegende bedenkingen hebben, hebben zij tijdig kennis gegeven aan burgemeester en wethouders in hun brief van 22 mei 2009. Nu [verdachte 1] en [verdachte 2] voor het schooljaar 2009/2010 een beroep toekomt op de vrijstelling zoals bedoeld in artikel 5, aanhef en onder b van de LPW kan niet worden geoordeeld dat [verdachte 1] en [verdachte 2] (telkens) niet hebben voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de LPW te zorgen dat hun kinderen als leerling van een school waren ingeschreven, zoals staat vermeld in artikel 2 lid 1 van de LPW. [verdachte 1] en [verdachte 2] zullen dan ook van hetgeen hen ten laste is gelegd worden vrijgesproken. Dat geldt voor alle duidelijkheid ook voor het hen subsidiair in de parketnummers 402643-09 en 402644-09 ten laste gelegde. Waar de LPW, zoals hierboven in rechtsoverweging 2 reeds is vermeld, de ouders geen (enkele) vervangen-de onderwijsplicht oplegt indien terecht een beroep op het richtingbezwaar wordt gedaan, is de inschrijving van de kinderen bij de Clonlara school vanuit de toepassing van de LPW juridisch gezien geheel onverplicht. De ouders kunnen die inschrijving strikt genomen dan ook op ieder door hen gewenst moment beëindigen. Gelet op het bovenstaande kan het beroep dat [verdachte 1] en [verdachte 2] nog hebben gedaan op artikel 5, aanhef en onder c van de LPW buiten beschouwing blijven. Ook de vraag of het volgen van virtueel onderwijs aan de Clonlara School onder die bepaling valt, behoeft in dit geval dus geen beantwoording.
- 3.2.
Over het ten laste gelegde in de parketnummers 401901-09 en 401902-09 oordeelt de kantonrechter als volgt. Wie zich wil beroepen op vrijstelling van de inschrijvingsver-plichting dient blijkens artikel 6 lid 1 van de LPW elk jaar opnieuw aan burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jongere als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven, kennis te geven voor welke jongere en op welke grond aanspraak op vrijstelling wordt gemaakt. Dat vindt zijn grond klaarblijkelijk ook hierin dat niet op voorhand kan worden verondersteld dat de vereisten waaronder een beroep op vrijstelling kan worden gedaan ook voor het daaropvolgende jaar zijn vervuld. Uit artikel 6 lid 2 van de LPW volgt dat de kennisgeving van de overwegende bedenkingen moet worden gedaan tijdig voor de ingang van een nieuw schooljaar, dat wil zeggen voor 1 juli. Het buiten toepassing laten van artikel 8 lid 2 van de LPW maakt dit naar het oordeel van de kanton-rechter niet anders. [verdachte 1] en [verdachte 2] hebben van hun overwegende bedenkingen kennis gegeven aan burgemeester en wethouders in hun brief van 22 mei 2009. De vrijstelling van de inschrijvingsverplichting kon dan ook pas ingaan met ingang van het schooljaar 2009/2010, welk schooljaar op 7 september 2009 begon. De brief van [verdachte 1] en [verdachte 2] van 22 mei 2009 ziet blijkens de aanhef “Richtingsbezwaar schooljaar 2009/2010” ook op dat schooljaar. Vast staat echter dat [verdachte 1] en [verdachte 2] hun kinderen na de uitspraak van de kantonrechter van 29 mei 2009 al van school hebben thuisgehouden. Nu hen op dat moment (in het schooljaar 2008/2009) nog geen beroep toekwam op de vrijstelling zoals bedoeld in artikel 5, aanhef en onder b van de LPW, hebben zij zich schuldig maakt aan het ten laste gelegde. De kantonrechter acht hen daarvoor ook strafbaar en zal zowel [verdachte 1] als [verdachte 2] veroordelen tot betaling van een geldboete van € 250,-, te vervangen door 5 dagen hechtenis bij niet-betaling.
- 4.
De kantonrechter hecht eraan ten overvloede nog het volgende op te merken.
De officier van justitie heeft in haar requisitoir enkele malen de wens te kennen gegeven om kinderen te beschermen tegen te lichtvaardige beroepen op vrijstelling. Het volgen van die wens dient echter zo nodig via wetswijziging plaats te vinden en is dus een zaak voor de wetgever. Daarbij zou bijvoorbeeld gedacht kunnen worden aan een ander (toetsings)kader voor het richtingbezwaar-begrip en/of vervangende onderwijsplicht (aan bepaalde kwaliteits-en controle-eisen te voldoen) indien aan het richtingbezwaar-begrip wordt voldaan.
Beslissing
De kantonrechter:
in de parketnummers 401901-09 en 401902-09:
verklaart hetgeen [verdachte 1] en [verdachte 2] als verdachten ten laste is gelegd bewezen en veroordeelt ieder van hen tot betaling van een geldboete van € 250,-, bij niet-betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis;
in de parketnummers 402643-09 en 402644-09:
verklaart hetgeen [verdachte 1] en [verdachte 2] als verdachten ten laste is gelegd niet bewezen en spreekt hen daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. J.L. Sierkstra en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 maart 2010.