Einde inhoudsopgave
Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds
Artikel 372 Rechterlijke instanties
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2021
- Bronpublicatie:
30-12-2020, PbEU 2021, L 149 (uitgifte: 30-04-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-05-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-04-2021, PbEU 2021, L 149 (uitgifte: 30-04-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
Douane (V)
1.
Elke Partij waarborgt overeenkomstig haar algemene en constitutionele recht en de desbetreffende procedures dat haar rechterlijke instanties bevoegd zijn om:
- a)
subsidiebesluiten van een subsidieverlenende autoriteit of, in voorkomend geval, van de onafhankelijke autoriteit of instantie te toetsen voor wat betreft de naleving van de wetgeving van die Partij waarin artikel 366 is omgezet;
- b)
alle andere relevante besluiten van de onafhankelijke autoriteit of instantie te toetsen en elke relevante nalatigheid om op te treden te onderzoeken;
- c)
met betrekking tot punt a) of b) doeltreffende rechtsmiddelen op te leggen, met inbegrip van de schorsing, het verbod of de verplichting tot handelen door de subsidieverlenende autoriteit, de toekenning van een schadevergoeding, en de terugvordering van een subsidie van de begunstigde indien en voor zover die rechtsmiddelen beschikbaar zijn uit hoofde van de respectieve wetgeving op het tijdstip van inwerkingtreding van deze overeenkomst;
- d)
kennis te nemen van de vorderingen van belanghebbenden met betrekking tot subsidies waarop dit hoofdstuk van toepassing is, wanneer een belanghebbende uit hoofde van de wetgeving van die Partij bevoegd is een vordering met betrekking tot een subsidie in te stellen.
2.
Elke Partij heeft, in overeenstemming met de algemene wetten en procedures van de andere Partij, het recht om met de toestemming, indien vereist, van de betrokken rechterlijke instantie tussen te komen in de in lid 1 bedoelde gevallen.
3.
Onverminderd de verplichtingen om de in de leden 1 en 2 van dit artikel en artikel 373 bedoelde bevoegdheden, rechtsmiddelen en rechten om op te treden te handhaven of, waar nodig, te creëren, verplicht niets in dit artikel een Partij om rechten om op te treden, rechtsmiddelen en procedures te creëren of het toepassingsgebied of de gronden van toetsing van besluiten van haar respectieve overheidsinstanties welke uit hoofde van haar wetgeving bestaan op het moment dat deze overeenkomst in werking treedt, uit te breiden.
4.
Niets in dit artikel verplicht een Partij ertoe het toepassingsgebied of de gronden voor toetsing door haar rechterlijke instanties van handelingen van het parlement van het Verenigd Koninkrijk, van handelingen van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie of van handelingen van de Raad van de Europese Unie, welke uit hoofde van haar wetgeving bestaan op het moment dat deze overeenkomst in werking treedt, uit te breiden1..
Voetnoten
Voor alle duidelijkheid: voor de toepassing van dit artikel omvat de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk geen wetgeving die i] krachtens afdeling 2, lid 1, van de European Communities Act 1972, zoals overgenomen in afdeling 1A van de European Union (Withdrawal) Act 2018, van kracht is, of ii] krachtens afdeling 2, lid 2, van de European Communities Act 1972, of voor een daarin vastgesteld doel, is aangenomen of opgesteld.