Uitvoeringswet der bepalingen van de artikelen 33, 36, 37 en 38 der herziene akte omtrent de Rijnvaart
Artikel 5
Geldend
Geldend vanaf 13-05-1913
- Bronpublicatie:
19-03-1913, Stb. 1913, 103 (uitgifte: 01-01-1913, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
13-05-1913
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-03-1913, Stb. 1913, 103 (uitgifte: 01-01-1913, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Het Openbaar Ministerie bij het Rijnvaartgeregt, dat in eersten aanleg van eene strafzaak heeft kennis genomen, is belast met de ten uitvoerlegging van de in hooger beroep door de centrale commissie voor de Rijnvaart gewezen uitspraak, voor zoover die ten uitvoerlegging nog niet mogt hebben plaats gehad.
2.
De vordering tot voorloopige uitvoerbaarverklaring van het in eersten aanleg gewezen vonnis, in het geval voorzien bij de laatste zinsnede van art. 37 der herziene Rijnvaart-akte, geschiedt bij verzoekschrift.
3.
De regter beveelt de oproeping van de wederpartij bij eenvoudig appointement op het verzoekschrift.
4.
Het verzoekschrift en het daarop gestelde appointement worden gelijktijdig met het exploit van oproeping, minstens twee dagen voor den bepaalden dag der verschijning, beteekend aan de wederpartij.
5.
Geen eindbeslissing op het verzoekschrift wordt genomen dan na verhoor of behoorlijke oproeping der wederpartij.