Hoge Raad 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:AY8999.
Hof 's-Hertogenbosch, 08-10-2021, nr. 20/00476
ECLI:NL:GHSHE:2021:3072
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
08-10-2021
- Zaaknummer
20/00476
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:3072, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 08‑10‑2021; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NLF 2021/2038
Uitspraak 08‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft geen recht op aftrek vervoerskosten wegens ziekenbezoek van zijn moeder, omdat zij geen gezamenlijke huishouding voerden. Ook geen aftrek van specifieke zorgkosten zonder overleggen van bewijsstukken. Het beroep van belanghebbende op vertrouwen dat zou zijn gewekt door een medewerker van de belastingtelefoon wordt verworpen. Inspecteur mocht om bewijsstukken van de in de aangifte opgevoerde specifieke zorgkosten vragen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00476
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 24 juli 2020, nummer BRE 19/5696 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2016 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2021 in ’s-Hertogenbosch. Daar is verschenen, namens de inspecteur, [inspecteur] . Belanghebbende heeft via een geluidsverbinding aan de zitting deelgenomen.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.
2. Feiten
2.1.
Belanghebbende heeft op 30 maart 2017 aangifte IB/PVV 2016 gedaan. In zijn aangifte heeft hij een bedrag van € 3.818 als aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten aangegeven. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Uitgaven | Bedrag |
Kosten medicijnen | € 223 |
Hulpmiddelen | € 585 |
Uitgaven vervoer in verband met ziekte/invaliditeit | € 560 |
Dieetkosten | € 900 |
Uitgaven extra kleding/beddengoed | € 387 |
Reiskosten ziekenbezoek | € 365 |
Verhoging specifieke zorgkosten | € 1.062 |
Drempel uitgaven specifieke zorgkosten | -/- € 264 |
Totaal aftrek specifieke zorgkosten | € 3.818 |
2.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PVV 2016 met dagtekening 9 juni 2017 opgelegd, conform de door belanghebbende ingediende aangifte IB/PVV 2016.
2.3.
De inspecteur heeft bij brief van 31 oktober 2018 aan belanghebbende een verzoek om informatie met betrekking tot de uitgaven voor specifieke zorgkosten gestuurd.
2.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 13 november 2018 gereageerd op het verzoek om informatie. Hij heeft een eigen toelichting gegeven op diverse uitgaven voor specifieke zorgkosten en een dieetverklaring overgelegd. Verdere gegevens die de zorgkosten onderbouwen en waar de inspecteur in zijn informatieverzoek om heeft gevraagd, zijn niet door belanghebbende overgelegd.
2.5.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd met dagtekening 14 december 2018. De gestelde kosten voor medicijnen, de uitgaven voor hulpmiddelen, de uitgaven voor vervoer en de reiskosten voor ziekenbezoek zijn niet in aftrek toegestaan. In de aanslag is de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten vastgesteld op € 1.416. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Uitgaven | Bedrag |
Dieetkosten | € 900 |
Uitgaven extra kleding/beddengoed | € 300 |
Verhoging specifieke zorgkosten | € 480 |
Drempel uitgaven specifieke zorgkosten | -/- € 264 |
Totaal aftrek specifieke zorgkosten | € 1.416 |
2.6.
De inspecteur heeft bij brief van 15 april 2019 opnieuw een verzoek om informatie aan belanghebbende gestuurd met betrekking tot de uitgaven voor specifieke zorgkosten. Belanghebbende heeft op 8 mei 2019 gereageerd op dit verzoek. Hij heeft opnieuw een eigen toelichting gegeven op de uitgaven voor specifieke zorgkosten en hij heeft een jaaroverzicht van zijn zorgverzekering overgelegd over het jaar 2017. Andere gegevens heeft belanghebbende niet overgelegd.
2.7.
De aanslag IB/PVV 2016 is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.625. Tevens is bij beschikking € 55 in rekening gebracht.
De inspecteur heeft de aanslag en de rentebeschikking bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is sprake van een ongeoorloofde inbreuk op het privé leven van belanghebbende?
2. Zijn de reiskosten voor ziekenbezoek aftrekbaar als uitgaven voor specifieke zorgkosten?
3. Is sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag IB/PVV 2016. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Vooraf
4.0.
Belanghebbende heeft vóór de zitting te kennen gegeven de zitting niet te kunnen bijwonen vanwege verkoudheidsklachten. Belanghebbende heeft via een geluidsverbinding aan de zitting deelgenomen en is tijdens de zitting door het hof gehoord. Belanghebbende heeft tijdens de zitting verklaard dat hij akkoord is met zijn deelname aan de zitting via de geluidsverbinding en dat hij akkoord is met de fysieke aanwezigheid van de inspecteur bij de zitting.
Ten aanzien van het geschil
Ten aanzien van de eerste vraag
4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij bepaalde gegevens, waar de inspecteur in zijn informatieverzoeken om heeft gevraagd, niet hoeft te overleggen omdat dit in strijd is met zijn recht op privacy. Deze gegevens betreffen onder meer de data van bezoeken aan de arts of het ziekenhuis en nota’s, alsmede betalingsbewijzen van de uitgaven voor specifieke zorgkosten (hierna: de gegevens).
4.2.
De inspecteur stelt dat de door hem bij belanghebbende opgevraagde gegevens van belang zijn om de aftrek van de uitgaven voor specifieke zorgkosten in de aangifte IB/PVV 2016 te kunnen beoordelen.
4.3.
Het hof overweegt dat de inspecteur in zijn informatieverzoeken van 31 oktober 2018 en van 15 april 2019 belanghebbende heeft verzocht om de gegevens te verstrekken. De bewijslast ten aanzien van de aftrek van specifieke zorgkosten rust op de belastingplichtige. Om aan die bewijslast te voldoen kan het zo zijn dat de belastingplichtige gegevens en inlichtingen omtrent persoonlijke aangelegenheden zal moeten verstrekken. Dit geldt met name bij de aftrek van specifieke zorgkosten. Indien een belastingplichtige aftrek van reiskosten wenst in verband met bezoek aan medisch specialisten, dan zal de belastingplichtige aannemelijk moeten maken dat bepaalde reizen daadwerkelijk zijn gemaakt en te maken hebben met bezoek aan medische specialisten. De inspecteur heeft verklaard dat hij de gegevens bij belanghebbende heeft opgevraagd om te kunnen beoordelen of belanghebbende aanspraak kan maken op de door hem in de aangifte IB/PVV 2016 opgevoerde aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de inspecteur bevoegd was om de gegevens bij belanghebbende op te vragen en dat belanghebbende - teneinde aan zijn bewijslast te voldoen - er niet aan ontkomt om die gegevens aan de inspecteur te verstrekken.
4.4.
Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur artikel 8, lid 1, Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden schendt door het opvragen van bewijsstukken die kunnen dienen ter onderbouwing van zijn aftrek van specifieke zorgkosten. Deze stelling kan belanghebbende niet baten, aangezien zelfs indien die stelling juist zou zijn, nog steeds op belanghebbende de bewijslast rust om feiten en omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan hij recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten. Indien belanghebbende die gegevens om privacy-redenen niet wenst te verstrekken, loopt hij het risico dat de rechter tot het oordeel komt dat belanghebbende zijn recht op aftrek van specifieke zorgkosten niet aannemelijk heeft gemaakt.
Ten aanzien van de tweede vraag
4.5.
Belanghebbende stelt dat hij regelmatig vanuit zijn woonplaats in Limburg naar [plaats] reist in verband met de mantelzorg voor zijn moeder en dat de daarmee samenhangende reiskosten in 2016 € 350 bedroegen. Volgens belanghebbende moeten die reiskosten in 2016 worden aangemerkt als uitgaven voor specifieke zorgkosten die zijn gedaan voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van een wegens ziekte of invaliditeit verpleegde persoon.
4.6.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de reiskosten in verband met de bezoeken van belanghebbende aan zijn moeder in 2016 niet als uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking kunnen worden genomen omdat belanghebbende en zijn moeder in dat jaar geen gezamenlijke huishouding hebben gevoerd.
4.7.
Het hof overweegt dat op grond van artikel 6.17, lid 1, letter h, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) uitgaven wegens ziekenbezoek als uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking kunnen worden genomen indien (1) de bezoeker onmiddellijk voorafgaand aan de ziekte of invaliditeit van de elders verpleegde een gemeenschappelijke huishouding met de elders verpleegde heeft gevoerd, (2) de verpleging langer dan een maand heeft geduurd of vermoedelijk zal duren, (3) de verpleging plaatsvindt op een plaats die, gemeten langs de meest gebruikelijke weg, meer dan tien kilometer van de woning van de bezoeker ligt en (4) het bezoek regelmatig plaatsvindt. Op belanghebbende rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de aftrek van de uitgaven voor specifieke zorgkosten in verband met het regelmatig bezoeken van zijn moeder. Belanghebbende heeft met hetgeen hij heeft verklaard en heeft overgelegd niet aannemelijk gemaakt dat hij onmiddellijk voorafgaand aan de ziekte of invaliditeit van zijn moeder een gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder heeft gevoerd. Het hof is dan ook van oordeel dat de reiskosten tot een bedrag van € 350 in 2016 niet als uitgaven voor specifieke zorgkosten in de zin van artikel 6.17, lid 1, letter h, Wet IB 2001 in aanmerking kunnen worden genomen.
Ten aanzien van de derde vraag
4.8.
Belanghebbende stelt dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Ter ondersteuning van dat standpunt stelt belanghebbende in de eerste plaats dat de inspecteur de aangiften IB/PVV over eerdere jaren ten aanzien van de aftrek van de uitgaven voor specifieke zorgkosten steeds heeft gevolgd. In de tweede plaats verwijst belanghebbende naar een telefonisch onderhoud met een medewerker van de Belastingtelefoon waaraan volgens hem het vertrouwen kan worden ontleend dat de uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking kunnen worden genomen zonder dat daarvoor onderbouwende stukken hoeven te worden overgelegd.
4.9.
De inspecteur stelt dat de door belanghebbende ingediende aangiften IB/PVV 2008 tot en met 2015 geautomatiseerd zijn verwerkt, waardoor de uitgaven voor specifieke zorgkosten in die jaren niet beoordeeld zijn en de aanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2015 vervolgens conform die aangiften zijn vastgesteld. Volgens de inspecteur kan belanghebbende aan de geautomatiseerde verwerking van de aangiften IB/PVV 2008 tot en met 2015 en het conform die aangiften vaststellen van de aanslagen IB/PVV over die jaren niet het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat de aanslag IB/PVV 2016 eveneens conform de door belanghebbende ingediende aangifte IB/PVV 2016 zal worden vastgesteld. Daarnaast stelt de inspecteur dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat door de medewerker van de Belastingtelefoon ten aanzien van enig jaar het standpunt is ingenomen dat de door belanghebbende opgevoerde aftrek van de uitgaven voor specifieke zorgkosten door de inspecteur gevolgd zou worden zonder dat voor die uitgaven door belanghebbende bewijsstukken hoefden te worden overgelegd.
4.10.
Het hof overweegt dat aan de enkele omstandigheid dat de aangiften IB/PVV in het verleden door de inspecteur ten aanzien van een bepaalde aangelegenheid zijn gevolgd op zichzelf niet het in rechte te honoreren vertrouwen kan worden ontleend dat door de inspecteur de aangifte IB/PVV over een toekomstig jaar eveneens ten aanzien van die aangelegenheid zal worden gevolgd. Dat is slechts anders indien de inspecteur in het verleden omtrent de desbetreffende aangelegenheid een weloverwogen standpunt heeft ingenomen nadat die aangelegenheid bijvoorbeeld door belanghebbende uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de inspecteur is voorgelegd.1.Op belanghebbende rust de bewijslast om aan de hand van feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat de inspecteur in het verleden ten aanzien van de uitgaven voor specifieke zorgkosten een weloverwogen standpunt heeft ingenomen. Belanghebbende heeft dergelijke feiten en omstandigheden niet gesteld. Het hof overweegt voorts dat op belanghebbende eveneens de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat een medewerker van de Belastingtelefoon tijdens een telefonisch onderhoud de ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan dat belanghebbende voor de aftrek van de uitgaven voor specifieke zorgkosten geen onderbouwende bescheiden hoefde te overleggen. Belanghebbende heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat bij hem door een ondubbelzinnige toezegging van een medewerker van de Belastingtelefoon het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat hij voor de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten geen onderbouwende bescheiden hoefde te overleggen. Bovendien is tijdens de zitting niet duidelijk geworden op welke wijze dat gesprek is verlopen en wat aan belanghebbende in dat gesprek ten aanzien van de aftrek van de uitgaven voor specifieke zorgkosten door de medewerker van de Belastingtelefoon is medegedeeld. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel faalt.
Tussenconclusie
4.11.
Het hoger beroep is ongegrond.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het hof:
- -
verklaart ongegrond, en
- -
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van P.A. Flutsch, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2021 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is alleen door de raadsheer ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑10‑2021