Rb. Gelderland, 22-07-2019, nr. 882536-17
ECLI:NL:RBGEL:2019:3333, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
22-07-2019
- Zaaknummer
882536-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2019:3333, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 22‑07‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2020:5323, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 22‑07‑2019
Inhoudsindicatie
De militaire kamer spreekt een ex-militair vrij van mishandeling, militaire aanranding en bedreiging op de Oranjekazerne te Schaarsbergen in 2013. Ondanks aanwijzingen dat zich in 2013 misstanden hebben voorgedaan op de Oranjekazerne in Schaarsbergen, is er te weinig bewijs dat verdachte daaraan heeft deelgenomen.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/882536-17
Datum uitspraak : 22 juli 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
raadsvrouw: mr. T.H. ten Wolde, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 mei 2019,
10 mei 2019, 3 juli 2019 en 15 juli 2019.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Door de verdediging is ter terechtzitting een preliminair verweer gevoerd met betrekking tot verjaring, welk verweer bij tussenbeslissing gedeeltelijk gegrond is verklaard. Het gevolg hiervan is dat de militaire kamer al hetgeen is ten laste gelegd vóór 20 maart 2013 als verjaard heeft aangemerkt zodat het openbaar ministerie ten aanzien van die voorafgaande periode niet-ontvankelijk is. Om die reden wordt hieronder de ten laste gelegde periode vermeld zoals deze luidt na deze tussenbeslissing betreffende de verjaring.
Aan verdachte is, met inachtneming van het vorenstaande, ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 maart 2013 tot en met 1 juni 2013 te of nabij Schaarsbergen, gemeente Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, soldaat [slachtoffer] (telkens) opzettelijk heeft mishandeld door meermalen te trappen en/of te schoppen en/of te slaan en/of te stompen en/of te duwen en/of te prikken en/of te porren, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, hebbende verdachte als militair voormeld misdrijf gepleegd tegen genoemd persoon, terwijl die toen militair was, althans terwijl die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was;
2.
hij als militair op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 maart 2013 tot en met 1 juni 2013, te of nabij Schaarsbergen, gemeente Arnhem, in elk geval in Nederland en/of te of nabij Bergen Hohne en/of Münster Süd (Duitsland), in elk geval in Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk [slachtoffer] , die toen militair was, althans die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk heeft bedreigd met geweld en/of feitelijk heeft aangerand door toen en daar (telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer] onder te plassen (terwijl hij op bed lag) en/of tegen die [slachtoffer] aan te plassen (terwijl hij onder de douche stond);
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 maart 2013 tot en met 1 juni 2013 in/op de Oranjekazerne te Schaarsbergen, gemeente Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door aan die [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (telkens) opzettelijk dreigend de woorden toe te voegen 'ik kom je kapot maken' en/of 'ik maak je kapot' en/of 'ik wacht je bij de poort op' en/of 'ik kom je moeder opzoeken' en/of 'ik weet waar je woont' en/of 'wij pakken jou als je gaat lullen' en/of 'als jij naar de kapitein gaat, wacht ik je vrijdag buiten de poort op en steek ik je kapot. En denk maar niet dat dit een geintje is' en/of 'ik schiet je dood' en/of 'je krijgt kankerklappen', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of aan die [slachtoffer] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] een mes te tonen/voor te houden en/of daarbij dreigend de woorden toe te voegen 'ik steek je voor je flikker als je nog één keer over ons lult tegen iemand anders. En denk niet dat ik een geintje maak' en/of 'ik zoek jou bij de poort wel op' en/of 'ik steek je kapot als je ermee naar de kapitein gaat' en/of 'ik steek je voor je flikker', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of op die [slachtoffer] en/of [slachtoffer 3] een (ongeladen) wapen te richten, althans een wapen te pakken en/of daarbij dreigend de woorden toe te voegen 'ik maak je dood' en/of 'ik maak jou kapot' en/of 'ik zoek je thuis op', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangiften van [slachtoffer] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] elkaar in overwegende mate ondersteunen. Die aangiften worden bovendien op belangrijke punten bevestigd door het rapport ”Risicoanalyse Integriteit” van de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (verder: COID) van 9 april 2015 en de Tussenrapportage “Dossier Schaarsbergen, meldpunt, vervolgtraject” van de Commissie Sociaal Veilige Werkomgeving Defensie (verder: de Commissie Giebels) van 16 maart 2018. Daarom kunnen de aangiften als juist worden gezien zodat de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent stellig en consistent de ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd, terwijl er sprake is van grote inconsistenties in en tussen de verklaringen van de drie aangevers. Bovendien worden in de aangiften situaties beschreven die feitelijk onjuist zijn of onmogelijk zo hebben kunnen plaatsvinden. Om deze redenen dienen de aangiften en verklaringen van aangevers als ongeloofwaardig terzijde te worden geschoven.
Beoordeling door de militaire kamer
Uit de inhoud van het dossier, en in het bijzonder de rapportages van de COID en de Commissie Giebels, komt een beeld naar voren dat zich inderdaad misstanden hebben voorgedaan op de Oranjekazerne in Schaarsbergen. Dat beeld sluit niet alleen aan bij de verklaringen van de drie aangevers, maar ook bij verklaringen van militairen die als verdachte dan wel als getuige zijn gehoord.
De militaire kamer merkt daarover op dat de in die rapportages beschreven, wellicht grappig bedoelde, gedragingen in werkelijkheid militaire en commune strafbare feiten betreffen, zoals mishandeling, militaire aanranding, bedreiging en belediging. Ook het klaarblijkelijk vaker voorkomende zogenaamde 3-man tillen levert een militair misdrijf op, zoals de militaire kamer al eerder heeft geoordeeld. Dergelijke gedragingen zijn schadelijk voor de getroffenen en zijn onacceptabel, zeker binnen de krijgsmacht.
Ten overvloede merkt de militaire kamer op dat verschillende van de beschreven gedragingen ook in strijd zijn met de Wet Militair Tuchtrecht.
Als strafrechter heeft de militaire kamer tot taak om te beoordelen of de verdachte ex-militair schuldig is aan de feiten zoals die zijn ten laste gelegd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting heeft de militaire kamer wel de overtuiging dat soortgelijke gedragingen als beschreven in de tenlastelegging daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Ook kan de militaire kamer niet uitsluiten dat de aangevers daarvan de dupe zijn geworden tijdens hun diensttijd bij de krijgsmacht.
Maar de militaire kamer heeft teveel twijfels of die gedragingen ook door deze verdachte zijn begaan in de ten laste gelegde periode. Immers, bij grondige bestudering van de inhoud van de bewijsmiddelen blijken er teveel onwaarschijnlijkheden en tegenstrijdigheden in en tussen alle verklaringen te bestaan, terwijl er geen forensisch-technisch bewijs is. Het is hierdoor onvoldoende duidelijk welke personen, waar en wanneer, wat precies hebben gedaan.
Door het lange tijdsverloop acht de militaire kamer dit alles overigens ook goed verklaarbaar.
Bij twijfel aan de schuld van de gedagvaarde verdachte aan de ten laste gelegde feiten dient de strafrechter vrij te spreken. De militaire kamer zal verdachte dan ook vrijspreken van de gehele tenlastelegging.
Hierna zal de militaire kamer per feit in het kort nader toelichten op grond van welke feiten en omstandigheden de genoemde twijfels aan de schuld van verdachte bestaan.
Feit 1: mishandeling van [slachtoffer]
Verdachte wordt verweten dat hij van 20 maart 2013 tot en met 1 juni 2013 [slachtoffer] heeft mishandeld door hem - kort gezegd - (meermalen) te schoppen/trappen, te slaan/stompen en/of te duwen/prikken of te porren. Verdachte heeft ontkend zich hieraan schuldig te hebben gemaakt.
De militaire kamer merkt allereerst op dat het binnen de krijgsmacht, en zeker bij het onderdeel waarvan [slachtoffer] deel uitmaakte, nagenoeg onvermijdelijk is dat militairen elkaar aanraken. Daarbij kan gedacht worden aan het speedmarsen of andere grensverleggende activiteiten waarbij door samenwerking en fysieke inspanning getracht wordt een gezamenlijk doel te bereiken. Daarbij is niet uit te sluiten dat in het kader van het te bereiken doel een collega militair wordt voortgeduwd of meegetrokken. Dergelijk duwen of trekken levert naar het oordeel van de militaire kamer doorgaans geen mishandeling als bedoeld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht op.
De militaire kamer constateert dat [slachtoffer] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ten tijde van hun verhoor op 17 juni 2013 ten overstaan van de Commissie van Huishoudelijk Onderzoek (verder: CvHO) niet hebben gesproken over de mishandelingen zoals die zijn ten laste gelegd. [slachtoffer] heeft pas in 2017 verklaard dat hij, gedurende zijn verblijf bij de mortiergroep vanaf 23 januari 2012, bijna elke dag mishandeld werd door [X] , [verdachte] en [medeverdachte] . Deze drie personen hebben allemaal ontkend [slachtoffer] te hebben mishandeld. Daarom is van belang te onderzoeken in hoeverre de aangifte van [slachtoffer] steun vindt in overige bewijsmiddelen.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij nooit gezien heeft dat [slachtoffer] klappen of schoppen kreeg en dat hij dat alleen van [slachtoffer] gehoord heeft (pag. 142/143).
[slachtoffer 3] lijkt in zijn eerste verklaring te hebben bevestigd dat [slachtoffer] fysiek mishandeld werd, maar in een latere verklaring (pag. 655) verklaarde hij dat hij nooit gezien heeft dat [slachtoffer] een stomp of klap kreeg; het ging om duwen, porren, prikken of stompen tegen de schouder. Dit wordt door [slachtoffer 3] omschreven als een lompe manier van wegduwen.
[slachtoffer] heeft zelf, anders dan [slachtoffer 3] , niet verklaard dat sprake was van duwen, porren, prikken of stompen.
De militaire kamer overweegt dat bovengenoemde verklaringen wisselend en deels tegenstrijdig zijn, terwijl er geen andere getuigenverklaringen zijn waarin wordt bevestigd dat [slachtoffer] zou zijn mishandeld.
Daarbij overweegt de militaire kamer, zoals ook hiervóór opgemerkt, dat niet ieder fysiek contact een mishandeling in strafrechtelijke zin oplevert.
Nu de verklaring van [slachtoffer] niet overtuigend wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen en verdachte het feit ontkent, heeft de militaire kamer niet de overtuiging dat verdachte de ten laste gelegde mishandeling heeft gepleegd. Hij zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
Feit 2: militaire aanranding van [slachtoffer]
Verdachte wordt verweten dat hij meermalen over [slachtoffer] heeft geplast of tegen hem aan heeft geplast, hetgeen is ten laste gelegd als militaire aanranding. Verdachte heeft ontkend zich hieraan schuldig te hebben gemaakt.
[slachtoffer] verklaarde op 17 juni 2013 ten overstaan van de CvHO dat bij het gezamenlijk douchen tijdens een oefening over hem heen geplast werd (pag. 465), maar hij weigerde desgevraagd namen te noemen van degenen die daarbij betrokken waren (pag. 469).
In zijn aangifte op 12 en 13 juni 2017, door hem ondertekend op 10 oktober 2017, heeft [slachtoffer] verklaard dat [X] , [Y] en verdachte [verdachte] degenen waren die in de douche om hem heen gingen staan en over hem heen plasten. Dit zou vrijwel dagelijks zijn gebeurd. Ook [medeverdachte] , die later in de groep kwam, deed daar volgens de aangifte aan mee (pag. 119).
De militaire kamer constateert dat deze aangifte van [slachtoffer] nauwelijks concrete duiding bevat van tijd en plaats. Onduidelijk blijft in welke periode en tijdens welke oefening dit zou zijn gebeurd. Eveneens blijft onduidelijk, nu [slachtoffer] heeft verklaard over ‘dagelijks’, of [slachtoffer] dit alleen tijdens (een) oefening(en) zou zijn overkomen of ook op de Oranjekazerne. Daarom neemt de militaire kamer nog in aanmerking dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 9 mei 2019 foto’s zijn getoond van de douche in een legeringskamer op de Oranjekazerne. Daarover heeft de getuige [getuige] opgemerkt dat alle legeringskamers eenzelfde douche hebben met een oppervlakte van maximaal 1 vierkante meter. Hieruit maakt de militaire kamer op dat niet goed voorstelbaar is dat door een groep in de douche op zijn legeringskamer op de Oranjekazerne in Schaarsbergen tegen [slachtoffer] aan is geplast.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben op 17 juni 2013 ten overstaan van de CvHO niets verteld over plassen tegen of over [slachtoffer] . [slachtoffer 2] heeft later wel verklaard gezien te hebben dat “men” over [slachtoffer] heen plaste, terwijl hij onder de douche stond. Echter, onduidelijk blijft in deze verklaring van [slachtoffer 2] wanneer dit zou zijn gebeurd, waar dat zou zijn gebeurd en door wie dat zou zijn gebeurd.
[slachtoffer 2] heeft ook verklaard dat door een aantal personen, onder wie verdachte, over [slachtoffer] heen zou zijn geplast terwijl hij in bed lag (pag. 142/143). Hij heeft echter niet verklaard dat hij dat ook zelf gezien heeft en wanneer dat is geweest.
Opmerkelijk is daarbij dat [slachtoffer] zelf niet heeft verklaard dat er over hem heen zou zijn geplast terwijl hij in bed lag.
[slachtoffer 3] heeft in zijn algemeenheid verklaard dat over het bed van [slachtoffer] is geplast en dat over [slachtoffer] heen is geplast terwijl hij onder de douche stond. Maar niet blijkt dat hij dit zelf heeft waargenomen. Uit zijn verklaring volgt evenmin waar, door wie en wanneer dit zou zijn gebeurd (pag. 151).
Andere kamergenoten van [slachtoffer] , te weten [medeverdachte 3] en [kamergenoot 2] , hebben verklaard nooit iets te hebben gemerkt van plassen tegen of over [slachtoffer] terwijl hij in de douche stond, respectievelijk terwijl hij in bed lag.
De militaire kamer concludeert dat de aangifte van [slachtoffer] geen concrete duiding geeft wat betreft tijd en plaats van de plasincidenten, en evenmin duidelijk is over de gedragingen van verdachte. Datzelfde geldt voor de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , terwijl hun verklaringen niet overeenkomen met de verklaring van [slachtoffer] , zoals bijvoorbeeld het - naar het oordeel van de militaire kamer vermeldenswaardige - over [slachtoffer] heen plassen terwijl deze in bed lag.
Gelet op het vorenstaande heeft de militaire kamer niet de overtuiging dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan militaire aanranding zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 3: bedreigingen
[slachtoffer] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben alle drie aangifte van bedreigingen gedaan, één en ander zoals hieronder kort weergegeven, welke bedreigingen onder meer door verdachte zouden zijn gepleegd. Verdachte heeft ontkend zich hieraan schuldig te hebben gemaakt.
De militaire kamer overweegt allereerst dat door [slachtoffer] en [slachtoffer 2] ten overstaan van de CvHO niet is verteld dat zij zouden zijn bedreigd. Alleen [slachtoffer 3] heeft in zijn verhoor op 17 juni 2013 in algemene zin opgemerkt dat hij zich bedreigd voelde (pag. 480), echter zonder dat verder te concretiseren.
Voorts heeft geen van de drie aangevers melding gemaakt van enige vorm van bedreiging toen daar in mei/juni 2013 gelegenheid voor was tijdens de gesprekken die de aangevers hebben gehad met sergeant-majoor [seregeant-majoor] en met kapitein [getuige] .
Bedreigingen van [slachtoffer]
In zijn aangifte, ruim vier jaar later, heeft [slachtoffer] verklaard dat:
[verdachte] op de schietbaan een doorgeladen wapen op hem richtte als een instructeur even niet keek;
hij meermalen hoorde en voelde dat de kogels om zijn oren vlogen als hij tijdens een schietoefening voorwaarts ging. Dit zou onder meer door [medeverdachte] zijn gedaan (p.120).
De militaire kamer overweegt hieromtrent allereerst dat voor deze door [slachtoffer] beschreven gebeurtenissen geen steun te vinden is in overige bewijsmiddelen.
Vervolgens overweegt de militaire kamer dat het zeer onwaarschijnlijk is dat op een schietbaan een militair een doorgeladen wapen richt op een andere militair, zonder dat dit opgemerkt wordt. Op een schietbaan is immers niet slechts één instructeur aanwezig maar zijn altijd meer baanfunctionarissen aanwezig. Bovendien zijn er altijd andere personen op de schietbaan, respectievelijk de schietpunten, die ook zicht hebben op wat zich op de schietbaan afspeelt. Uit het dossier volgt niet dat iemand van deze personen iets heeft gezien dat de verklaringen van [slachtoffer] kan bevestigen.
Alhoewel [slachtoffer] daarover niet specifiek heeft verklaard, acht de militaire kamer nog denkbaar dat [slachtoffer] heeft gedoeld op oefeningen te velde, waaraan [slachtoffer] en verdachte hebben deelgenomen en waar in een oefensituatie geschoten is. Voor het geval [slachtoffer] hierop zou doelen, lijken die geschetste bedreigingen eveneens onwaarschijnlijk. Het is de militaire kamer immers bekend dat bij dit soort oefeningen niet met scherpe munitie geschoten wordt zodat er ook geen kogels ‘gevoeld’ kunnen worden.
Bedreigingen met een mes van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat [medeverdachte] hem eens met een mes, op een parkeerplaats nabij de wapenkamer zou hebben bedreigd. Ook [slachtoffer 3] heeft verklaard door [medeverdachte] met een mes te zijn bedreigd.
De militaire kamer overweegt allereerst dat de aangevers niet hebben verklaard dat verdachte hierbij betrokken was. Voorts is de militaire kamer van oordeel dat beide aangiftes ten aanzien van tijd en plaats weinig concreet zijn en dat aangevers ieder over een ander incident lijken te verklaren. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat zij elkaars verklaring bevestigen. De verklaringen gaan aldus niet over verdachte, staan op zichzelf en worden niet door enig ander bewijsmiddel ondersteund.
Bedreigingen in de wapenkamer
[slachtoffer] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben melding gemaakt van bedreigingen in de wapenkamer door onder meer verdachte.
De militaire kamer overweegt allereerst dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op essentiële punten uiteenlopend zijn. Immers, [slachtoffer 2] heeft verklaard dat [slachtoffer] in de wapenkamer is bedreigd met een mes door [medeverdachte] (p. 145) en met een Minimi of een Diemaco door [medeverdachte 2] (p.162).
[slachtoffer 3] heeft daarentegen verklaard dat er in de wapenkamer door iemand uit het groepje [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte] een wapen op [slachtoffer] is gericht (p. 151). Echter, later heeft hij verklaard dat bij ‘het incident’ in de wapenkamer ‘door [medeverdachte 2] ’ eerst een wapen gericht werd op [slachtoffer] en daarna op hem zelf (p. 175).
De militaire kamer overweegt voorts ook hier dat uit het dossier niet blijkt dat iemand, behoudens de drie aangevers, iets heeft meegekregen van dergelijke bedreigingen. Ter terechtzitting is door getuige [getuige] verklaard dat alleen geautoriseerde personen toegang hebben en hadden tot de wapenkamer. Noch de aangevers, noch de verdachte behoorde tot die geautoriseerde personen. De militaire kamer acht dan ook uitgesloten dat verdachte en één of meer van de aangevers op eigen gelegenheid in de wapenkamer konden zijn. Hoewel hierover niet specifiek is verklaard, acht de militaire kamer het mogelijk dat door de aangevers met ‘wapenkamer’ eigenlijk de aangrenzende onderhoudsruimte is bedoeld. In dat geval overweegt de militaire kamer dat die onderhoudsruimte niet alleen door het personeel van de mortiergroep, maar door alle op de Oranjekazerne gelegerde militairen gebruikt wordt. Dit betekent dat het nog onwaarschijnlijker is dat verdachte en één of meer van de aangevers in of bij de wapenkamer konden zijn zonder dat daar anderen bij aanwezig waren.
Nog afgezien van het feit dat de verklaringen van aangevers niet concreet zijn qua plaats en tijd, acht de militaire kamer het hoogst onwaarschijnlijk dat de bedreigingen in de wapenkamer dan wel de onderhoudsruimte hebben plaatsgevonden zonder dat iemand dit heeft waargenomen. En uit de bewijsmiddelen volgt immers niet dat de bedreigingen in of bij de wapenkamer door iemand anders zijn waargenomen.
Van overige verbale bedreigingen door verdachte, al dan niet samen met [medeverdachte] en/of [medeverdachte 2] heeft de militaire kamer geen ondersteunend bewijs aangetroffen.
Gelet op het vorenstaande heeft de militaire kamer niet de overtuiging dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreigingen zoals tenlastegelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
3. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [slachtoffer] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zullen niet-ontvankelijk worden verklaard nu verdachte wordt vrijgesproken van de met betrekking tot hem ten laste gelegde feiten.
4. De beslissing
De meervoudige militaire kamer:
spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] :
- -
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk;
- -
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk;
- -
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter) en mr. S.C.A.M. Janssen, rechters,
en kolonel mr. H.C.M. Snellen, militair lid, in tegenwoordigheid van R. van Dijk en S. Sterie, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juli 2019.