Zie bijv. HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2191, NJ 2016/437; HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1774 en HR 20 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2196.
HR, 17-09-2019, nr. 18/01513
ECLI:NL:HR:2019:1349
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-09-2019
- Zaaknummer
18/01513
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1349, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑09‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:595
ECLI:NL:PHR:2019:595, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑06‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1349
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0314
NbSr 2019/278
Uitspraak 17‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Openlijke geweldpleging met letsel tot gevolg na stapavond in Gorinchem, art. 141.2.1 Sr. Strafmotivering, art. 359.6 Sv. Voldaan aan art. 359.6 Sv door d.m.v. bevestiging vonnis Pr eerst opgelegde gevangenisstraf (4 weken) te vermelden en vervolgens onder verwijzing naar deze strafoplegging en genoemde straf uiteenzetting te geven t.a.v. gevolgen van feit en eerdere veroordeling voor soortgelijke feiten? Strafmotivering bevat, in strijd met art. 359.6 Sv, geen opgave van de redenen die i.h.b. hebben geleid tot keuze van opleggen van vrijheidsbenemende straf. Dat verzuim leidt ex art. 359.8 Sv tot nietigheid (vgl. ECLI:NL:HR:2016:2202). Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/01513
Datum 17 september 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 februari 2018, nummer 22/003781-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1
Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, zesde lid, Sv heeft verzuimd in het arrest in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
2.2
Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2017 ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij vernietigd en voor het overige bevestigd, onder aanvulling van gronden. De Politierechter heeft de verdachte ter zake van “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft” veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken. De Politierechter heeft de oplegging van die straf als volgt gemotiveerd:
“Deze strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechter heeft hierbij in het bijzonder het volgende overwogen.
Na een stapavond in Flashback te Gorinchem is de verdachte met een groep personen een groep achterna gegaan. Toen deze groep zich achter een deur veilig waande, heeft hij met zijn groep het slachtoffer, dat zich bij de achternagezeten groep wilde voegen, geslagen en geschopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk zinloos geweld, lichamelijke en/of psychische gevolgen daarvan kunnen dragen. Daarnaast draagt openlijk geweld bij aan de gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De rechter heeft in het nadeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat hij blijkens een op zijn naam staand uittreksel justitieel documentatie 24 juli 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Alles overziend is de politierechter van oordeel dat genoemde straf passend en geboden is.”
2.3
In zijn arrest heeft het Hof het volgende overwogen:
“De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
In dit opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof in de strafmotivering de hierna te vermelden aanvulling aanbrengt.
Het hof heeft bij de hoogte van de straf mede gelet op de bijzondere kenmerken en de ernst van het toegepaste geweld. Het slachtoffer is (onder meer), terwijl hij op de grond lag, tegen zijn hoofd getrapt. Bovendien was het slachtoffer alleen op het moment dat hij werd mishandeld door de groep waarvan de verdachte deel uitmaakte.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve - behoudens voor zover het wordt vernietigd - onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.”
2.4
Deze overwegingen bevatten, in strijd met het zesde lid van art. 359 Sv, geen opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Dat verzuim leidt krachtens art. 359, achtste lid, Sv tot nietigheid (vgl. HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2202).
2.5
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 september 2019.
Conclusie 18‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 359 lid 6 Sv. De strafmotivering voldoet niet aan de motiveringseis zoals die volgens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad uit art. 359 lid 6 Sv voortvloeit. De AG stelt zich daarom op het standpunt dat de Hoge Raad het arrest van het hof moet vernietigen ten aanzien van de strafoplegging.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/01513
Zitting 18 juni 2019 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
G. Knigge
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
1. Inleiding
1.1
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 13 februari 2018 de verdachte wegens openlijke geweldpleging veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. P. van Dongen en mr. R.J. Baumgardt, beiden advocaat te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
2. Het middel
2.1
Het middel komt op tegen de strafmotivering en behelst de klacht dat het hof in strijd met art. 359 lid 6 Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
2.2
Het hof heeft de verdachte wegens openlijke geweldpleging veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Het hof heeft daarbij het mondeling vonnis van de politierechter in eerste aanleg bevestigd, behalve voor zover het betreft de vordering van de benadeelde partij en met aanvulling van gronden ten aanzien van de strafoplegging. De strafmotivering van de politierechter luidt als volgt:
‘’Deze strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechter heeft hierbij in het bijzonder het volgende overwogen.
Na een stapavond in Flashback te Gorinchem is de verdachte met een groep personen een groep achterna gegaan. Toen deze groep zich achter een deur veilig waande, heeft hij met zijn groep het slachtoffer, dat zich bij de achternagezeten groep wilde voegen, geslagen en geschopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk zinloos geweld, lichamelijke en/of psychische gevolgen daarvan kunnen dragen. Daarnaast draagt openlijk geweld bij aan de gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De rechter heeft in het nadeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat hij blijkens een op zijn naam staand uittreksel justitieel documentatie 24 juli 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Alles overziend is de politierechter van oordeel dat genoemde straf passend en geboden is.’’
2.3
Uit het arrest van het hof blijkt het volgende:
‘’Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
In dit opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof in de strafmotivering de hierna te vermelden aanvulling aanbrengt.
Het hof heeft bij de hoogte van de straf mede gelet op de bijzondere kenmerken en de ernst van het toegepaste geweld. Het slachtoffer is (onder meer), terwijl hij op de grond lag, tegen zijn hoofd getrapt. Bovendien was het slachtoffer alleen op het moment dat hij werd mishandeld door de groep waarvan de verdachte deel uitmaakte.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve - behoudens voor zover het wordt vernietigd - onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.’’
2.4
Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang. In de rechtspraak van de Hoge Raad wordt het in art. 359 lid 6, eerste volzin, Sv opgenomen vereiste aldus ingevuld dat uit de strafmotivering expliciet moet blijken dat de rechter onder ogen heeft gezien dat hij een straf of maatregel oplegt die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt door in de strafmotivering tot uitdrukking te brengen dat een dergelijke sanctie wordt opgelegd en die sanctieoplegging te verbinden met in de strafmotivering opgegeven redenen.1.
2.5
De hiervoor weergegeven strafmotivering bevat inderdaad in strijd met art. 359 lid 6 Sv geen opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Door te spreken over ‘’genoemde straf’’ dan wel ‘’de straf’’ heeft het hof in zijn overwegingen immers niet uitdrukkelijk doen blijken dat in dit geval alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Dat verzuim leidt volgens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad tot de daarop in art. 359 lid 8 Sv gestelde nietigheid. Daarbij merk ik op dat het feit dat in de aantekening van het mondeling vonnis van de politierechter de strafoplegging eerst wordt vermeld en de strafmotivering daarna volgt, dat niet anders maakt.
3.
Het middel slaagt.
4.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Tekst
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑06‑2019