HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO7505.
HR, 11-06-2021, nr. 20/01357
ECLI:NL:HR:2021:876
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-06-2021
- Zaaknummer
20/01357
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:876, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑06‑2021; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 2021/26.22 met annotatie van Redactie
USZ 2021/274
NTFR 2021/1872 met annotatie van mr. B. Schaafsma
Uitspraak 11‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Artikel 8:41 Awb, griffierecht slechts gedeeltelijk betaald, niet-ontvankelijk.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/01357
Datum 11 juni 2021
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE DEVENTER
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 19 februari 2020, nr. AWB 19/1622, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank van 26 november 2019.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door D.A.N. Bartels, heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
2.1
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. Daarbij is het bedrag van het griffierecht genoemd en is voor de betaling van dit bedrag een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is binnen die termijn niet volledig betaald.
2.2
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet binnen de gestelde termijn volledig is voldaan. Hetgeen belanghebbende daaromtrent heeft aangevoerd, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
2.3
Daarbij merkt de Hoge Raad het volgende op. Voor zover de namens belanghebbende aangevoerde stellingen berusten op het standpunt dat de gemachtigde die namens belanghebbende het beroep in cassatie heeft ingesteld, dan wel diens vennootschap, het griffierecht is verschuldigd, geven zij blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In artikel 8:41, lid 1, Awb wordt met de ‘indiener’ van een beroepschrift gedoeld op degene die voor zichzelf beroep instelt of namens wie beroep wordt ingesteld.1.
Ook onjuist is de stelling dat het griffierecht niet, of tot een lager bedrag, van belanghebbende kan worden geheven omdat de gemachtigde gelijktijdig namens belanghebbende en andere belastingplichtigen beroep in cassatie heeft ingesteld tegen op eenzelfde datum gedane uitspraken van de Rechtbank die alle betrekking hebben op krachtens de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikkingen betreffende het jaar 2019. Die omstandigheid brengt niet mee dat deze uitspraken moeten worden aangemerkt als één uitspraak als bedoeld in artikel 8:41 Awb.
Ten slotte is de griffier van een gerecht, anders dan belanghebbende kennelijk meent, niet gehouden om in het geval waarin binnen de gestelde termijn een deel van het verschuldigde griffierecht is voldaan, voor de betaling van het restant een nieuwe termijn te stellen.
2.4
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2021.
Het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van € 32 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑06‑2021