Het cassatieverzoekschrift is op 21 november 2012, derhalve binnen de in art. 292 lid 6 Fw genoemde cassatietermijn van acht dagen ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
HR, 01-03-2013, nr. 12/05347
ECLI:NL:HR:2013:BZ0521
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-03-2013
- Zaaknummer
12/05347
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BZ0521
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ0521, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 01‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ0521
ECLI:NL:PHR:2013:BZ0521, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ0521
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑03‑2013
1 maart 2013
Eerste Kamer
12/05347
TT/TJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. van der Beek.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 414674/FT RK 12-609 van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 juni 2012;
b. het arrest in de zaak 200.108.705/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 november 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
3. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is reeds het geval omdat in het verzoekschrift tot cassatie een vermelding ontbreekt van de vindplaatsen in de stukken van het geding in de feitelijke instanties van de ter toelichting van de klachten aangevoerde stellingen, zodat de klachten niet voldoen aan de daaraan op grond van art. 407 lid 2 Rv te stellen eisen.
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.E. Drion en A.H.T. Heisterkamp en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 1 maart 2013.
Conclusie 18‑01‑2013
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
12/05347
Mr. L. Timmerman
Parket: 18 januari 2013
Conclusie inzake:
[Verzoekster]
verzoekster tot cassatie
1.
Op 5 maart 2012 heeft [verzoekster] een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank 's-Gravenhage heeft het verzoek bij vonnis van 18 juni 2012 afgewezen op de grond dat onvoldoende aannemelijk was dat [verzoekster] de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven (art. 288 lid 1 sub c Fw). [verzoekster] is hiervan in hoger beroep gekomen.
2.
Bij arrest van 13 november heeft het hof 's-Gravenhage het oordeel van de rechtbank bekrachtigd. Aangezien de meerdaagse behandeling (14 à 15 uur per week) van [verzoekster] bij PsyQ pas een week geleden is gestart, is het niet mogelijk dat een hulpverlener nu al kan bevestigen dat de psychische problemen van [verzoekster] beheersbaar zijn als bedoeld in art. 5.4.3 van de "Landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling" (bijlage IV bij het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken). Dit staat aan toelating tot de schuldsanering in de weg. Bovendien bestaat bij toelating het reële risico dat de regeling zonder toekenning van de schone lei beëindigd wordt, waarna de toegang tot de schuldsaneringsregeling voor een periode van tien jaar uitgesloten zou zijn, aldus het hof.
3.
Hiertegen heeft [verzoekster] tijdig1. cassatieberoep ingesteld. Geklaagd wordt (i) dat het feit dat een behandelaar nog geen oordeel kan geven over de vraag of [verzoekster] de schuldsaneringsverplichtingen zal kunnen nakomen, nog niet betekent dat er geen speciale omstandigheden zijn - de hierna onder (ii) tot (iv) te noemen omstandigheden - op grond waarvan [verzoekster] wel toegelaten had kunnen worden, (ii) dat [verzoekster] al drie jaar in het voortraject van de schuldsanering bij de gemeente zit, terwijl andere schuldenaren die zich kort na [verzoekster] hadden aangemeld inmiddels wel een schone lei hebben verkregen, (iii) dat [verzoekster] door toedoen van een derde in de schulden is gekomen en met haar volwassen thuiswonende zoons - zonder dat nader toe te lichten - een stabiele leefomgeving heeft, en (iv) dat de psychische klachten niet de oorzaak zijn van de schulden, maar veeleer het gevolg daarvan. Deze in cassatie geponeerde klachten kunnen klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden.
4.
Deze conclusie strekt tot het niet ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op grond van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑01‑2013