DA: Het hof zal in plaats van parketnummer ‘01-067889-17’ hebben bedoeld: 01-067899-17. Het parketnummer 01-067889-17 speelt in deze zaak geen enkele rol.
HR, 10-12-2019, nr. 18/05542
ECLI:NL:HR:2019:1934
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-12-2019
- Zaaknummer
18/05542
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1934, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑12‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1296
ECLI:NL:PHR:2019:1296, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑10‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1934
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0418
Uitspraak 10‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Hof heeft betrokkene n-o verklaard in zijn h.b., omdat het te laat is ingesteld. Omstandigheid waaruit voortvloeit dat einduitspraak betrokkene bekend is, art. 408.2 jo. 511g.2 Sv. Kan uit akte van uitreiking waarnaar Hof verwijst worden afgeleid welk stuk c.q. welke stukken aan betrokkene zijn uitgereikt, nu slechts parketnummer wordt vermeld? HR: Op gronden vermeld in CAG is middel terecht voorgesteld. CAG: In het midden kan blijven op welke van op 2-8-2017 uitgesproken uitspraken akte van uitreiking d.d. 23-11-2017 betrekking heeft. Of die akte van uitreiking mededeling uitspraak betreft, is immers niet gebleken. Dat Hof o.b.v. datum van uitreiking van die akte heeft aangenomen dat betrokkene op 23-11-2017 bekend is geworden met uitspraak en heeft geoordeeld dat h.b. op 12-1-2018 te laat is ingesteld, is dan ook niet begrijpelijk. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 18/05252.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/05542 P
Datum 10 december 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 december 2018, nummer 20/000125-18, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de betrokkene.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1
Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de betrokkene het hoger beroep na het verstrijken van de wettelijke termijn heeft ingesteld.
2.2
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 tot en met 10 is het middel terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2019.
Conclusie 29‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Hof heeft betrokkene n-o verklaard in zijn h.b., omdat het te laat is ingesteld. Omstandigheid waaruit voortvloeit dat einduitspraak betrokkene bekend is, art. 408.2 jo. 511g.2 Sv. Kan uit akte van uitreiking waarnaar Hof verwijst worden afgeleid welk stuk c.q. welke stukken aan betrokkene zijn uitgereikt, nu slechts parketnummer wordt vermeld? HR: Op gronden vermeld in CAG is middel terecht voorgesteld. CAG: In het midden kan blijven op welke van op 2-8-2017 uitgesproken uitspraken akte van uitreiking d.d. 23-11-2017 betrekking heeft. Of die akte van uitreiking mededeling uitspraak betreft, is immers niet gebleken. Dat Hof o.b.v. datum van uitreiking van die akte heeft aangenomen dat betrokkene op 23-11-2017 bekend is geworden met uitspraak en heeft geoordeeld dat h.b. op 12-1-2018 te laat is ingesteld, is dan ook niet begrijpelijk. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 18/05252.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/05542 P
Zitting 29 oktober 2019
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de betrokkene.
1. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft de betrokkene bij arrest van 5 december 2018 niet‑ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost‑Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 2 augustus 2017. De rechtbank (politierechter) heeft de betrokkene bij dat vonnis de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 21.292,92 aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 18/05252. Ook in die zaak zal ik vandaag concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene en mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt dat het hof de betrokkene ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, niet-ontvankelijk heeft verklaard in het namens hem ingestelde hoger beroep.
5. Het hof heeft de betrokkene op de volgende gronden niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep:
“ “Ontvankelijkheid van het hoger beroep
“ Bij vonnis 2 augustus 2017 is de veroordeelde bij verstek veroordeeld.
“ Uit de akte van uitreiking van 23 november 2017 blijkt dat op die datum de beslissing van de politierechter van 2 augustus 2017 met parketnummer 01-067899-17 aan de veroordeelde in persoon is uitgereikt. Het hof heeft geconstateerd dat in eerste aanleg bij de rechtbank de strafzaak en de ontnemingszaak (gezamenlijk) onder het parketnummer 01-067889-171. zijn aangebracht. De veroordeelde heeft zich gelegitimeerd met zijn Nederlandse rijbewijs en heeft voormelde akte ondertekend. De veroordeelde kon volgens de wet gedurende veertien dagen daarna tegen het vonnis hoger beroep instellen.
Nu het hoger beroep op 12 januari 2018, aldus na het verstrijken van die termijn, is ingesteld, dient de veroordeelde daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard.”
Artikel 408 Sv, welke bepaling op grond van artikel 511g lid 2 Sv in het hoger beroep in ontnemingszaken van overeenkomstige toepassing is, luidt, voor zover van belang:
“1. Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a.de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
b.de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was;
d.de dagvaarding of oproeping binnen zes weken nadat door de verdachte op de voet van artikel 257e verzet is gedaan, rechtsgeldig aan de verdachte is betekend met inachtneming van artikel 588a en in eerste aanleg geen onvoorwaardelijke straf of maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming van langere duur meebrengt dan zes maanden.
2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.”
In het oordeel van het hof ligt besloten dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 408 lid 2, te weten dat de betrokkene op 23 november 2017 met beide onder parketnummer 01-067899-17 op 2 augustus 2017 uitgesproken vonnissen bekend is geworden. Van een ‘omstandigheid waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is’, is volgens de Hoge Raad sprake als de verdachte (in dit geval: betrokkene) op de hoogte wordt gesteld van datgene wat voor hem van belang is voor de besluitvorming ten aanzien van het instellen van hoger beroep.2.
8. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een aantal aan elkaar gehechte kopieën (scans) van aktes, brieven en informatiestaten uit de SKDB (strafrechtketendatabank). Dat pakket houdt voor zover relevant en (goeddeels) geordend op chronologische volgorde de volgende documenten in:
(i) een informatiestaat SKDB gedateerd 30 mei 2017, om 10.35 uur, inhoudende dat de betrokkene sinds 18 februari 2013 staat ingeschreven op het adres [a-straat 1] te [plaats] en dat datzelfde adres sinds 17 augustus 2016 staat geregistreerd als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats;
(ii) een informatiestaat SKDB gedateerd 1 december 2017, om 12.27 uur, inhoudende dat de betrokkene sinds 27 mei 2017 staat ingeschreven op het adres [b-straat 1] te [plaats] en dat [a-straat 1] te [plaats] sinds 17 augustus 2016 staat geregistreerd als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats;
(iii) een brief van de officier van justitie d.d. 9 mei 2017, geadresseerd aan de betrokkene, [a-straat 1] te [plaats] , met betrekking tot parketnummer 01-067899-17, en met als onderwerp “oproeping verdachte ontnemingsvordering”, waarin de betrokkene wordt opgeroepen om te verschijnen op woensdag 2 augustus 2017 ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank ’s-Hertogenbosch;
(iv) een brief van de officier van justitie d.d. 9 mei 2017, geadresseerd aan de betrokkene, [a-straat 1] te [plaats] , met betrekking tot parketnummer 01-067899-17, en met als onderwerp “ontnemingsvordering ter terechtzitting (art. 36e SR.)”, waarin wordt meegedeeld dat de officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en de rechtbank aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling van dat bedrag aan de staat, en dat dit voordeel door de officier van justitie voorlopig wordt geschat op € 21.845.
(v) een ‘akte van uitreiking aan de geadresseerde of een huisgenoot’ met invuldatum 22 mei 2017, 14.41 uur, geadresseerd aan de betrokkene, [a-straat 1] te [plaats] , betreffende de vordering ontneming, parketnummer 01-067899-17, zitting van de politierechter van 2 augustus 2017, met de (aangevinkte) mededeling dat de brief niet is kunnen worden uitgereikt omdat de geadresseerde niet meer woont op het vermelde adres;
(vi) een akte van uitreiking met invuldatum 30 mei 2017, 10.40 uur, geadresseerd aan de betrokkene, [a-straat 1] te [plaats] , betreffende (voorgedrukt) als briefsoort “Vordering ontneming, parketnummer 01‑067899‑17”. Met pen staat daarbij geschreven “+ oproep ontneming”, kennelijk voor de terechtzitting van de politierechter van 2 augustus 2017. Aangekruist is dat de geadresseerde op de dag van de eerste aanbieding en vijf dagen daarna bij de GBA stond ingeschreven op het op de akte genoemde adres ( [a-straat 1] te [plaats] ). Het invulveld aangaande een door de verdachte opgegeven adres is niet ingevuld. Verder stelt de op de akte vermelde medewerker van het OM te zijn overgegaan tot uitreiking van de gerechtelijke brief aan de griffier en tot verzending van een afschrift (van de gerechtelijke brief) naar het op de akte vermelde adres, met als datum van verzending: 30 mei 2017;
(vii) een brief d.d. 7 augustus 2017 van de officier van justitie aan de betrokkene, geadresseerd [b-straat 1] te [plaats] , met als onderwerp “Mededeling Uitspraak”. Als beslissing van de politierechter d.d. woensdag 2 augustus 2017 wordt vermeld de aan de betrokkene opgelegde verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 21.292,92, ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Volgens de koptekst op de bijsluiter, “[...]”, dat overeenkomt met het op de brief vermelde briefkenmerk, behoort de bijsluiter over het aanwenden van een rechtsmiddel en de betekenis van een voorwaardelijke veroordeling bij deze brief;
(viii) een ‘akte van uitreiking’ aan de betrokkene (in persoon), gedateerd 23 november 2017, om 13.35 uur, met betrekking tot parketnummer 01-067899-17, met de mededeling dat de betrokkene zich heeft gelegitimeerd met een rijbewijs met het nummer [0001] , ondertekend door twee personen, mogelijk de inrichtingsmedewerker die de akte heeft opgemaakt en de betrokkene;3.
(ix) een volledig handgeschreven ‘akte van uitreiking’ d.d. 12 januari 2018 om 21:30 uur, met de mededeling van “verbalisant/inrichtingsmedewerker: [...]” dat een uitreiking heeft plaatsgevonden aan de betrokkene, met betrekking tot parketnummer 01-067899-17. Het document is voorzien van twee handtekeningen, onder ‘verbalisant/inrichtingsmedewerker’, waarbij in één van de twee de naam ‘ [betrokkene] ’ te herkennen is. Als opmerking van de verbalisant staat aangegeven dat de betrokkene zich heeft gelegitimeerd “met [0001] nummer Legitimatie”;4.
(x) een akte van uitreiking, geadresseerd aan de betrokkene, [b-straat 1] te [plaats] , met invuldatum 5 december 2017, om 10.00 uur, en met als vermelding van briefsoort: “Mededeling Uitspraak”, waarbij met pen “ontneming” is toegevoegd. Op de akte is aangekruist dat de geadresseerde op de dag van de eerste aanbieding en vijf dagen daarna bij de GBA stond ingeschreven op het daarop vermelde adres ( [b-straat 1] te [plaats] ). Het invulveld aangaande een door de betrokkene opgegeven adres is niet ingevuld. Verder stelt de op de akte vermelde medewerker van het OM te zijn overgegaan tot uitreiking van de gerechtelijke brief aan de griffier en tot verzending van een afschrift aan het op de akte vermelde adres, met als datum van verzending: 5 december 2017.
9. Blijkens de toelichting is aan het middel ten grondslag gelegd dat uit de akte van uitreiking waarnaar het hof verwijst (hierboven opgesomd onder (viii)) niet blijkt welk stuk c.q. welke stukken aan de betrokkene zijn uitgereikt, nu slechts het parketnummer wordt vermeld. De steller van het middel verwijst naar de datum van het document dat hierboven is opgesomd onder (vii), alsmede naar de aantekening mondeling vonnis ten aanzien van de strafzaak en naar de – evenmin bij de stukken van de ontnemingszaak gevoegde – mededeling uitspraak d.d. 30 november 2017, en de mededeling voorwaardelijke veroordeling d.d. 13 december 2017. Daarbij wordt erop gewezen dat deze afzonderlijke gerechtelijke brieven van zeer verschillende momenten dateren. Ten aanzien van de mededeling uitspraak d.d. 30 november 2017 betoogt de steller van het middel dat die brief vanwege de datum van dagtekening daarvan onmogelijk kan zijn uitgereikt bij de akte d.d. 23 november 2017 waarnaar het hof verwijst.
10. Het middel is naar mijn inzicht terecht voorgesteld. In het midden kan blijven op welk van de op 2 augustus onder parketnummer 01‑067899‑17 uitgesproken vonnissen de akte van uitreiking d.d. 23 november 2017 betrekking heeft. Of die akte van uitreiking een mededeling vonnis betreft, is immers niet gebleken. Dat het hof op basis van de datum van uitreiking van die akte heeft aangenomen dat de betrokkene op 23 november 2017 bekend is geworden met het vonnis, en heeft geoordeeld dat het hoger beroep zodoende op 12 januari 2018 te laat is ingesteld, is dan ook niet begrijpelijk.5.
11. Ik heb me nog afgevraagd of het slagen van de klacht niettemin niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak behoeft te leiden wegens gebrek aan belang. Dat zou wellicht het geval kunnen zijn indien op andere gronden dan door het hof is overwogen moet worden aangenomen dat de termijn voor hoger beroep was overschreden. Uit de hierboven opgesomde documenten is mij van dergelijke gronden om uiteenlopende redenen niet gebleken.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑10‑2019
Zie HR 3 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9722, NJ 1994/578, herhaald in HR 22 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:746, rov. 2.4.
Een blik in het dossier van de met deze zaak samenhangende hoofdzaak, nummer 18/05252, leert mij dat dit document identiek is aan het document dat onder 8 sub (ix) is opgesomd in mijn conclusie in die hoofdzaak. Dat betekent dat het ene document direct of indirect een kopie (scan) is van het andere, of dat beide (direct of indirect) een kopie (scan) zijn van weer een ander document, mogelijk het origineel.
Terzijde merk ik op dat (ook) het hier bedoelde document identiek is aan het gelijkluidende document (ook een kopie), dat in mijn conclusie in de hoofdzaak met nummer 18/05252 onder 8 sub (xiv) is opgesomd.
Ik merk andermaal op dat de kopie (scan) van de akte van uitreiking van 23 november 2017 die zich bevindt in de met deze zaak samenhangende hoofdzaak identiek is aan de kopie (scan) van de hier besproken akte d.d. 23 november 2017 (zie voetnoot 3). Van belang is dat de jure een hoofdzaak en een ontnemingszaak twee separate procedures betreffen, waaromtrent justitie separaat, d.w.z. voor elke zaak afzonderlijk, oproepingen of (andere) gerechtelijke mededelingen doet uitgaan, en dus niet één dagvaarding/oproeping c.q. gerechtelijke mededelingen voor beide zaken. Het gaat mij dan ook te ver om uit het feit dat de kopieën van de aktes van uitreiking van 23 november 2017 in de hoofdzaak en de ontnemingszaak identiek zijn te herleiden dat beide politierechtervonnissen d.d. 2 augustus 2017, althans gerechtelijke mededelingen daarover, op die dag in persoon aan de betrokkene zijn uitgereikt. Als het nu zou gaan om twee verschillende aktes van uitreiking van 23 november 2017, beide met betrekking tot het genoemde parketnummer, zou daaruit wellicht nog kunnen worden afgeleid dat de ene akte betrekking moet hebben op mededelingen over de uitspraak in de hoofdzaak en de andere akte op mededelingen over de uitspraak in de ontnemingszaak, ook al is niet bekend welke akte precies behoort bij de hoofdzaak en welke bij de ontnemingszaak. Deze situatie doet zich echter niet voor.