Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2025.
HR, 11-06-2019, nr. 17/06114
ECLI:NL:HR:2019:907
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-06-2019
- Zaaknummer
17/06114
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:907, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑06‑2019; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2017:11127, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:375
ECLI:NL:PHR:2019:375, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑04‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:907
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0119 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NJ 2019/440 met annotatie van T. Kooijmans
NbSr 2019/216 met annotatie van Vermeij, M.J.N.
Uitspraak 11‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Syriëganger. Voorbereiden en/of bevorderen van moord en/of doodslag, begaan met terroristisch oogmerk (art. 289a.2 jo. 96.2 Sr) door zichzelf (feit 1) en door zijn broer (feit 2) door in een auto met geld, combatkleding en telefoons richting Syrië te rijden teneinde daar deel te nemen aan gewapende strijd, terwijl zijn broer reeds deelnam aan die strijd. Is met voldoende bepaaldheid gebleken op welk misdrijf voorbereidings- en bevorderingshandelingen zijn gericht? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2017:416, inhoudende dat voor bewezenverklaring van in art. 96.2 Sr bedoelde voorbereiding of bevordering van in art. 289a Sr omschreven misdrijven, voldoende is dat oogmerk van verdachte op voorbereiden of bevorderen van die misdrijven is gericht, zonder dat concretisering van voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist en dat daarom slechts is vereist dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk in art. 289a Sr omschreven misdrijf nader aan art. 96.2 Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht. Hof heeft o.m. vastgesteld dat verdachte onderweg was naar zijn broer in Syrië om daar deel te nemen aan gewapende strijd en dat Whatsapp-conversatie tussen verdachte en zijn broer o.m. bepaalde zinsneden bevat. Voorts heeft Hof in aanmerking genomen dat moord en doodslag onderdeel uitmaakten van gewapende strijd in Syrië in de tlgd. periode. Bovendien heeft Hof overwogen dat die vaststellingen, bezien in onderlinge samenhang met feitelijke gedragingen die Hof in bewezenverklaring onder 1 en onder 2A heeft vermeld, tot conclusie leiden dat verdachte tevens oogmerk had om moord en/of doodslag met terroristisch oogmerk voor te bereiden en/of te bevorderen. Aldus heeft Hof als zijn - niet van onjuiste rechtsopvatting getuigende en niet onbegrijpelijke - oordeel tot uitdrukking gebracht dat met voldoende bepaaldheid is gebleken dat gedragingen van verdachte waren gericht op in art. 289a Sr omschreven misdrijven moord en/of doodslag met terroristisch oogmerk en dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte oogmerk had op voorbereiden en/of bevorderen daarvan. Volgt verwerping. Vervolg op ECLI:NL:HR:2017:416.
Partij(en)
11 juni 2019
Strafkamer
nr. S 17/06114
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 19 december 2017, nummer 21/001926-17, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben I.T.H.L. van de Bergh en S. Weening, beiden advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman Van de Bergh heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat het oogmerk van de verdachte was gericht op de in art. 289a Sr bedoelde misdrijven, te weten moord en/of doodslag, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"Feit 1
hij in de periode van de maand januari 2013 tot en met 14 augustus 2013 te Arnhem en/of elders in Nederland, met het oogmerk om moord en/of doodslag, zulks te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden, gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van de misdrijven zich heeft getracht te verschaffen,
immers heeft verdachte
1. contact gezocht met één persoon in Syrië en op deze wijze inlichtingen en informatie ingewonnen/verkregen over (nog) aan te schaffen goederen en de gang van zaken/werkwijze in Syrië, en informatie/instructies gekregen over de te volgen route naar/in Syrië en de te benaderen (contact)perso(o)n(en) in Syrië, en
2. één auto gehuurd om daarmee te reizen naar Italië, Turkije en Syrië en om deze - na aankomst in het grensgebied van Turkije/Syrië - aldaar te gebruiken en/of te verkopen en/of in te ruilen voor een andere auto en
3. geld in totaal - ongeveer - 8.165 euro voorhanden gehad, en
4. koffers/tassen, (onder meer) inhoudende combatkleding en survivalkleding en survivalbenodigdheden en (bivak)mutsen en combatbrillen en (berg)schoenen en isokleding en video's voorhanden gehad, inhoudende onder meer beelden van gewapende/schietende personen (in een loopgraaf) en uitleg over een Kalasjnikov en vechten, en
5. gegevens- en informatiedragers met daarop digitale documenten voorhanden gehad met daarop informatie betreffende het Jihadistisch gedachtegoed en martelaarschap en de strijd in Syrië, te weten
een MacBook inbeslaggenomen onder nummer [001] met daarop:
- een filmpje "Jihad Syria: […] vs Tank 5", en/of
- een filmpje van een persoon die een preek, althans verhandeling, geeft over onder andereJabhat al Nusra, en/of
- een filmpje van LiveLeak, met de naam "Syria - Tank gets unkilled", en/of
- diverse artikelen van de website mediawerkgroepsyrie.wordpress.com over de strijd in Syrië, en/of
- een artikel gepubliceerd op 16 april 2013 op de website van het blad NRC over waarom jongens naar Syrië willen, en
6. een aantal telefoonabonnementen afgesloten, en
7. één of meer ontmoetingen en/of contact met anderen gehad om voornoemde reis naar Syrië te bespreken;
Feit 2A
hij in de periode van de maand januari 2013 tot en met 14 augustus 2013 te Arnhem en/of elders in Nederland, met het oogmerk om moord en/of doodslag, zulks te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- gelegenheid, middelen tot het plegen van de misdrijven aan [betrokkene 8] heeft getracht te verschaffen,
immers heeft verdachte
1. contact gezocht met één persoon in Syrië en op deze wijze inlichtingen en informatie ingewonnen/verkregen over (nog) aan te schaffen goederen en de gang van zaken/werkwijze in Syrië, en
informatie/instructies gekregen over de te volgen route naar/in Syrië en de te benaderen (contact)perso(o)n(en) in Syrië, en
2. één auto gehuurd om daarmee te reizen naar Italië, Turkije en Syrië en om deze - na aankomst in het grensgebied van Turkije/Syrië - aldaar te gebruiken en/of te verkopen en/of in te ruilen voor een andere auto en
3. geld in totaal - ongeveer - 8.165 euro voorhanden gehad, en
4. koffers/tassen, (onder meer) inhoudende combatkleding en survivalkleding en survivalbenodigdheden en (bivak)mutsen en combatbrillen en (berg)schoenen en isokleding voorhanden gehad,
7. één of meer ontmoetingen en/of contact met anderen gehad om voornoemde reis naar Syrië te bespreken."
2.3.
Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof het volgende overwogen:
"Zoals overwogen door de Hoge Raad in voornoemd arrest van 14 maart 2017 is het, om tot een bewezenverklaring van de in artikel 96, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde voorbereiding of bevordering van de in artikel 289a Sr omschreven misdrijven te komen, voldoende indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist. Daarbij overweegt de Hoge Raad dat moet worden aangenomen dat de voor toepassing van artikel 46 Sr vereiste mate van concretisering ook geldt voor artikel 96, tweede lid, Sr. Vereist is derhalve slechts dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk in artikel 289a Sr omschreven misdrijf de nader aan artikel 96, tweede lid, Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht.
Het hof stelt in dit verband het navolgende vast. Op 14 augustus 2013 werden verdachte (in een gehuurde BMW 520d) en medeverdachte [medeverdachte 1] (in een gehuurde Audi A3) in Kleef (Duitsland) aangehouden. In beide auto's werden onder meer geld, kleding, telefoons en combatbrillen aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat hij op weg was naar zijn broer die op dat moment in Syrië verbleef en bezig was met de gewapende strijd. Daarnaast heeft verdachte erkend dat hij een auto heeft gehuurd om daarmee naar Syrië te reizen en om deze daar te gebruiken en te verkopen. Ook heeft hij erkend dat hij de in de tenlastelegging genoemde kleren en een deel van het geld voorhanden heeft gehad.
In het dossier bevinden zich voorts onder meer WhatsApp-gesprekken en sms-berichten tussen verdachte en zijn broer en tussen verdachte en zijn echtgenote. In de WhatsApp conversaties tussen verdachte en zijn broer is het strijdtoneel in Syrië een veel voorkomend onderwerp. Dit leidt het hof onder meer af uit de volgende zinssneden:
- "je uiteindelijke basis zal in een buitenwijk van alleppo zijn..Miss dat je daarheen moet om te wachten tot de trainingskamp gaat beginnen."
- "ga jullie alles leren wat ik ken hier"
- "koop alles wat met legerkleding te maken heeft in turkije"
- "Als jij zo'n gast in jouw handen hebt..En je mag hem slachten"
- "Omdat je weet dat die vuile alawieten de moslims hoer (het hof begrijpt dat wordt bedoeld: hier) aandoen."
- "Als je bekijkt wat die varkens onze broeders en zusters hebben aangedaan is een onthoofding nog een vorm van barmhartigheid".
Verder bevindt zich in het dossier een afscheidsbrief van de echtgenote van verdachte aan verdachte.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte onderweg was naar zijn broer in Syrië om daar deel te nemen aan de gewapende strijd. Het hof neemt daarbij naast bovengenoemde WhattsApp gesprekken in aanmerking dat moord en doodslag onderdeel uitmaakten van de gewapende strijd in Syrië in de tenlastegelegde periode zoals onder meer blijkt uit rapporten van De Graaff en 'Bestemming Syrië' die zich in het dossier bevinden.
Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte de in de feiten 1 en 2A genoemde feitelijkheden, zoals hierna onder "bewezenverklaring" vermeld, heeft begaan. Deze handelingen leiden - in onderling verband en samenhang bezien - tot de conclusie dat verdachte tevens het oogmerk had om moord en/of doodslag met een terroristisch oogmerk voor te bereiden en/of te bevorderen."
2.4.
De te dezen toepasselijke strafbepalingen luiden als volgt:
- art. 288a Sr:
"Doodslag, gepleegd met een terroristisch oogmerk, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie."
- art. 289 Sr:
"Hij die opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan moord, gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie."
- art. 289a Sr:
"1. De samenspanning tot het in artikel 289 omschreven misdrijf, te begaan met een terroristisch oogmerk, alsmede het in artikel 288a omschreven misdrijf, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Artikel 96, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing."
- art. 96 Sr:
"1. De samenspanning tot een der in de artikelen 92-95a omschreven misdrijven wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Dezelfde straf is toepasselijk op hem die, met het oogmerk om een der in de artikelen 92-95a omschreven misdrijven voor te bereiden of te bevorderen:
1°. een ander tracht te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen;
2°. gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich of anderen tracht te verschaffen;
3°. voorwerpen voorhanden heeft waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf;
4°. plannen voor de uitvoering van het misdrijf, welke bestemd zijn om aan anderen te worden medegedeeld, in gereedheid brengt of onder zich heeft;
5°. enige maatregel van regeringswege genomen om de uitvoering van het misdrijf te voorkomen of te onderdrukken, tracht te beletten, te belemmeren of te verijdelen."
2.5.
Voor een bewezenverklaring van de in art. 96, tweede lid, Sr bedoelde voorbereiding of bevordering van de in art. 289a Sr omschreven misdrijven, is voldoende dat het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden of bevorderen van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist. Vereist is daarom slechts dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk in art. 289a Sr omschreven misdrijf de nader aan art. 96, tweede lid, Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht (vgl. HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416).
2.6.
Het Hof heeft onder meer vastgesteld dat de verdachte onderweg was naar zijn broer in Syrië om daar deel te nemen aan de gewapende strijd en dat de Whatsapp-conversatie tussen de verdachte en zijn broer onder meer de volgende zinsneden bevat: "je uiteindelijke basis zal in een buitenwijk in alleppo zijn..Miss dat je daarheen moet om te wachten tot de trainingskamp gaat beginnen", "ga jullie alles leren wat ik ken hier", "koop alles wat met legerkleding te maken heeft in turkije", "Als jij zo'n gast in jouw handen hebt..En je mag hem slachten", "Omdat je weet dat die vuile alawieten de moslims hier aandoen" en "Als je bekijkt wat die varkens onze broeders en zusters hebben aangedaan is een onthoofding nog een vorm van barmhartigheid". Voorts heeft het Hof in aanmerking genomen dat moord en doodslag onderdeel uitmaakten van de gewapende strijd in Syrië in de tenlastegelegde periode. Bovendien heeft het Hof overwogen dat die vaststellingen, bezien in onderlinge samenhang met de feitelijke gedragingen die het Hof in de bewezenverklaring onder 1 en onder 2A heeft vermeld, tot de conclusie leiden dat de verdachte tevens het oogmerk had om moord en/of doodslag met een terroristisch oogmerk voor te bereiden en/of te bevorderen.
2.7.
Aldus heeft het Hof als zijn - niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigende en niet onbegrijpelijke - oordeel tot uitdrukking gebracht dat met voldoende bepaaldheid is gebleken dat de gedragingen van de verdachte waren gericht op de in art. 289a Sr omschreven misdrijven moord en/of doodslag met een terroristisch oogmerk, en dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het oogmerk had op het voorbereiden en/of bevorderen daarvan.
2.8.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2019.
Conclusie 16‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Syriëganger. Tweede cassatieronde. Voorbereiden en/of bevorderen van de in art. 289a Sr genoemde misdrijven, te weten moord en/of doodslag, begaan met een terroristisch oogmerk. Bewezenverklaring van oogmerk op moord en doodslag, begaan met een terroristisch oogmerk, toereikend gemotiveerd? De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
Nr. 17/06114 Zitting: 16 april 2019 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Het cassatieberoep
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft de verdachte bij arrest van 19 december 2017 wegens 1 “met het oogmerk om een misdrijf als omschreven in artikel 289a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor te bereiden, gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich trachten te verschaffen” en 2a “met het oogmerk om een misdrijf als omschreven in artikel 289a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor te bereiden en/of te bevorderen, gelegenheid en middelen tot het plegen van het misdrijf een ander trachten te verschaffen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. S. Weening en mr. I.T.H.L. van de Bergh, beiden advocaat te Maastricht, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
De zaak
3. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte onderweg was naar Syrië om daar deel te nemen aan de zogenoemde gewapende strijd toen hij in Duitsland werd aangehouden. In zijn auto bevonden zich onder meer geld (ongeveer € 8000, -), combatkleding en telefoons. De verdachte is door het hof veroordeeld wegens het voorbereiden en/of het bevorderen van moord en/of doodslag, begaan met een terroristisch oogmerk (art. 289a, tweede lid, Sr jo. art. 96, tweede lid Sr). Bewezen is verklaard dat hij zichzelf en zijn broer gelegenheid of middelen tot het plegen van die misdrijven heeft getracht te verschaffen. De broer van de verdachte bevond zich reeds in Syrië en nam daar deel aan de gewapende strijd.
4. De zaak komt niet voor het eerst bij de Hoge Raad. Eerder sprak het hof de verdachte vrij van het ten laste gelegde,1.omdat het – kort gezegd – niet kon vaststellen dat de verdachte betrokken was bij de voorbereiding van een concrete moord of doodslag. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak teruggewezen, waarna het hof wel tot een bewezenverklaring kwam.2.Deze bewezenverklaring staat in cassatie ter discussie. Geklaagd wordt over het bewijs van het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden en/of bevorderen van moord en/of doodslag, begaan met een terroristisch oogmerk.
Bespreking van het middel
5. Het middel behelst de klacht dat het oordeel van het hof dat het oogmerk van de verdachte was gericht op het voorbereiden en/of bevorderen van de in art. 289a Sr genoemde misdrijven, te weten moord en/of doodslag, begaan met een terroristisch oogmerk, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans ontoereikend is gemotiveerd.
6. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezen verklaard dat:
“Feit 1
hij in de periode van de maand januari 2013 tot en met 14 augustus 2013 te Arnhem en/of elders in Nederland, met het oogmerk om moord en/of doodslag, zulks te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden, gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van de misdrijven zich heeft getracht te verschaffen, immers heeft verdachte
1. contact gezocht met één persoon in Syrië en op deze wijze inlichtingen en informatie ingewonnen/verkregen over (nog) aan te schaffen goederen en de gang van zaken/werkwijze in Syrië, en informatie/instructies gekregen over de te volgen route naar/in Syrië en de te benaderen (contact)perso(o)n(en) in Syrië en
2. één auto gehuurd om daarmee te reizen naar Italië, Turkije en Syrië en om deze – na aankomst in het grensgebied van Turkije/Syrië – aldaar te gebruiken en/of te verkopen en/of in te ruilen voor een andere auto en
3. geld in totaal – ongeveer – 8.165 euro voorhanden gehad, en
4. koffers/tassen, (onder meer) inhoudende combatkleding en survivalkleding en survivalbenodigdheden en (bivak)mutsen en combatbrillen en (berg)schoenen en isokleding en video’s voorhanden gehad, inhoudende onder meer beelden van gewapende/schietende personen (in een loopgraaf) en uitleg over een Kalasjnikov en vechten, en
5. gegevens- en informatiedragers met daarop digitale documenten voorhanden gehad met daarop informatie betreffende het Jihadistisch gedachtegoed en martelaarschap en de strijd in Syrië, te weten
een MacBook inbeslaggenomen onder nummer KLE-M0-1-1 met daarop:
- een filmpje “Jihad Syria: Mujahid vs Tank 5”, en/of
- een filmpje van een persoon die een preek, althans verhandeling, geeft over onder andere Jabhat al Nusra, en/of
- een filmpje van LiveLeak, met de naam “Syria — Tank gets unkilled”, en/of
- diverse artikelen van de website mediawerkgroepsyrie.wordpress.com over de strijd in Syrië, en/of
- een artikel gepubliceerd op 16 april 2013 op de website van het blad NRC over waarom jongens naar Syrië willen, en
6. een aantal telefoonabonnementen afgesloten en
7. één of meer ontmoetingen en/of contact met anderen gehad om voornoemde reis naar Syrië te bespreken;
Feit 2A
hij in de periode van maand januari 2013 tot en met 14 augustus 2013 te Arnhem en/of elders in Nederland met het oogmerk om moord en/of doodslag, zulks te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, gelegenheid, middelen tot het plegen van de misdrijven aan [verdachte] heeft getracht te verschaffen, immers heeft verdachte
1. contact gezocht met één persoon in Syrië en op deze wijze inlichtingen en informatie ingewonnen/verkregen over (nog) aan te schaffen goederen en de gang van zaken/werkwijze in Syrië, en informatie/instructies gekregen over de te volgen route naar/in Syrië en te benaderen (contact)perso(o)n(en) in Syrië, en
2. één auto gehuurd om daarmee te reizen naar Italië, Turkije en Syrië en om deze – na aankomst in het grensgebied van Turkije/Syrië – aldaar te gebruiken en/of te verkopen en/of in te ruilen voor een andere auto en
3. geld in totaal – ongeveer – 8.165 euro voorhanden gehad, en
4. koffers/tassen, (onder meer) inhoudende combatkleding en survivalkleding en survivalbenodigdheden en (bivak)mutsen en combatbrillen en (berg)schoenen en isokleding voorhanden gehad en
7. één of meer ontmoetingen en/of contact met anderen gehad om voornoemde reis naar Syrië te bespreken.”
7. Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2017 blijkt dat de raadsman van de verdachte het hof heeft verzocht om de inhoud van de pagina’s 36 tot en met 49 van zijn pleitnota van 4 februari 2016 als herhaald en ingelast te beschouwen. Het hof heeft hiermee ingestemd. In de desbetreffende pleitnota heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat in Syrië niet alleen maar oorlog wordt gevoerd en “strijders” bovendien niet allemaal het oogmerk hebben mensen te doden. Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2017 blijkt dat de raadsman verder het volgende heeft aangevoerd:
“Uw hof heeft eerder aangenomen dat cliënt onderweg was naar zijn broer in Syrië, die bezig was met de strijd, en dat een deel van de goederen die cliënt bij zich had bestemd was voor zijn broer. Het hof heeft het onder 2B ten laste gelegde bewezenverklaard en hetgeen cliënt hierover heeft verklaard is niet geloofwaardig geacht. Er kunnen echter verschillende redenen zijn waarom iemand naar Syrië gaat. Strijden in Syrië wil niet per se zeggen dat het gaat om het doden van mensen. Strijden kan op heel veel verschillende manieren plaatsvinden. Ik denk dat negenennegentig procent van alle Nederlandse soldaten nog nooit op iemand heeft geschoten. Men kan ook rollen in het leger vervullen zonder dat er daarbij een wapen aan te pas komt. Iemand kan ook naar Syrië afreizen om bijvoorbeeld in een hospice te werken of te helpen met het transport van goederen. Ik begrijp niet waarom het openbaar ministerie bij dit soort feiten altijd ervan uitgaat dat het gaat om het doden van mensen. Hierbij verwijs ik u naar hetgeen de deskundige D. Weggemans heeft verklaard in een zaak bij het gerechtshof in Den Haag (Gerechtshof Den Haag 6 oktober 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2855) en naar het rapport ‘Bestemming Syrië’, in het bijzonder naar de pagina’s 35 en 36. Het jaar 2013 was heel anders dan het jaar 2014. In 2013 ging men naar Syrië om hulp te verlenen in de regio. Dit was ook bij cliënt het geval.
Het allerbelangrijkste punt is dat op het moment dat iemand besluit om naar Syrië te gaan om aldaar te strijden, daarmee niet gezegd kan worden dat die persoon het oogmerk had om moord en/of doodslag voor te bereiden. Dit past niet in ons strafrecht. Gelet op het voorgaande verzoek ik u cliënt vrij te spreken van de onder 1 en 2A ten laste gelegde feiten.”
8. Het hof heeft het volgende overwogen over het bewijs van het ten laste gelegde:
“De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2A ten laste gelegde.
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 2A ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Zoals overwogen door de Hoge Raad in voornoemd arrest van 14 maart 2017 is het, om tot een bewezenverklaring van de in artikel 96, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde voorbereiding of bevordering van de in artikel 289a Sr omschreven misdrijven te komen, voldoende indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist. Daarbij overweegt de Hoge Raad dat moet worden aangenomen dat de voor toepassing van artikel 46 Sr vereiste mate van concretisering ook geldt voor artikel 96, tweede lid, Sr. Vereist is derhalve slechts dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk in artikel 289a Sr omschreven misdrijf de nader aan artikel 96, tweede lid, Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht.
Het hof stelt in dit verband het navolgende vast. Op 14 augustus 2013 werden verdachte (in een gehuurde BMW 520d) en medeverdachte [medeverdachte] (in een gehuurde Audi A3) in Kleef (Duitsland) aangehouden. In beide auto’s werden onder meer geld, kleding, telefoons en combatbrillen aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat hij op weg was naar zijn broer die op dat moment in Syrië verbleef en bezig was met de gewapende strijd. Daarnaast heeft verdachte erkend dat hij een auto heeft gehuurd om daarmee naar Syrië te reizen en om deze daar te gebruiken en te verkopen. Ook heeft hij erkend dat hij de in de tenlastelegging genoemde kleren en een deel van het geld voorhanden heeft gehad.
In het dossier bevinden zich voorts onder meer WhatsApp-gesprekken en sms-berichten tussen verdachte en zijn broer en tussen verdachte en zijn echtgenote. In de WhatsApp conversaties tussen verdachte en zijn broer is het strijdtoneel in Syrië een veel voorkomend onderwerp. Dit leidt het hof onder meer af uit de volgens zinssneden:
- “je uiteindelijke basis zal in een buitenwijk van alleppo zijn.. Miss dat je daarheen moet om te wachten tot de trainingskamp gaat beginnen.”
- “ga jullie alles leren wat ik ken hier”
-“koop alles wat met legerkleding te maken heeft in turkije”
-” Als jij zo’n gast in jouw handen hebt.. En je mag hem slachten”
- “Omdat je weet dat die vuile alawieten de moslims hoer ( het hof begrijpt dat wordt bedoeld: hier) aandoen. “
-“Als je bekijkt wat die varkens onze broeders en zusters hebben aangedaan is een onthoofding nog een vorm van barmhartigheid”.
Verder bevindt zich in het dossier een afscheidsbrief van de echtgenote van verdachte aan verdachte.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte onderweg was naar zijn broer in Syrië om daar deel te nemen aan de gewapende strijd. Het hof neemt daarbij naast bovengenoemde WhattsApp gesprekken in aanmerking dat moord en doodslag onderdeel uitmaakten van de gewapende strijd in Syrië in de tenlastegelegde periode zoals onder meer blijkt uit rapporten van De Graaff en ‘Bestemming Syrië’ die zich in het dossier bevinden.
Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte de in de feiten 1 en 2A genoemde feitelijkheden, zoals hierna onder “bewezenverklaring” vermeld, heeft begaan. Deze handelingen leiden - in onderling verband en samenhang bezien - tot de conclusie dat verdachte tevens het oogmerk had om moord en/of doodslag met een terroristisch oogmerk voor te bereiden en/of te bevorderen.”
9. Het hof Arnhem-Leeuwarden sprak de verdachte op 15 maart 2016 vrij van het ten laste gelegde. Het overwoog in dat verband dat “het misdrijf dat wordt voorbereid of bevorderd in zoverre [zal] moeten vaststaan, dat kan worden bepaald of het een misdrijf betreft waarvan de voorbereiding en bevordering als bedoeld in artikel 96, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar is. Tijd, plaats en wijze van uitvoering zullen dus enigszins concreet moeten vaststaan”. Het hof legde aan zijn beslissing tot vrijspraak onder meer ten grondslag dat:
“in de onderhavige zaak de ten laste gelegde feiten die verdachte zou hebben voorbereid — moord en doodslag — niet aan de bovengenoemde eis van concreetheid voldoen. Zoals hiervoor is overwogen, is wel vast komen te staan dat verdachte van plan was om zich op enig moment aan te sluiten bij de gewapende strijd in Syrië, maar alleen op grond daarvan kan niet bewezen worden verklaard dat hij moord en/of doodslag heeft voorbereid of bevorderd. In het dossier bevindt zich geen enkel bewijsmiddel dat verdachte bezig was met de voorbereiding van een concrete moord of doodslag”.
10. Het openbaar ministerie stelde beroep in cassatie in. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en overwoog onder meer het volgende3.:
“3.4.
De geschiedenis van de totstandkoming van de Wet terroristische misdrijven, Stb. 2004, 290 houdt met betrekking tot art. 96, eerste lid, Sr onder meer het volgende in:
“De aan het woord zijnde leden informeerden vervolgens welke gedragingen moeten worden verstaan onder samenspanning. Zij vroegen om enkele voorbeelden.
Ten antwoord op deze vraag kan voorop worden gesteld dat de samenspanning zelf bestaat in de overeenkomst, en daarmee in wilsovereenstemming. Die wilsovereenstemming kan worden afgeleid uit gesprekken tussen de samenspanners, waarmee justitie — via getuigenverklaringen, tapverslagen of anderszins — op de hoogte komt. Gedacht kan ook worden aan schriftelijke stukken, maar dat ligt bij dit soort overeenkomsten minder voor de hand. Tenslotte is, als bij andere overeenkomsten, in beginsel denkbaar dat wilsovereenstemming uit een hand- of hoofdgebaar blijkt. Een dergelijke overeenkomst kan, en daarin zit een belangrijke beperking van de strafbaarheid, evenwel slechts tot strafbaarheid wegens samenspanning aanleiding geven als zij een concreet misdrijf betreft. De eisen, te stellen aan de concreetheid van het voorgenomen misdrijf, zijn daarbij vergelijkbaar met de eisen, te stellen aan de concreetheid van het misdrijf in de context van de strafbare voorbereidingshandelingen (artikel 46 Sr).”
(Kamerstukken II, 2003-2004, 28 463, nr. 10, p. 23, nota naar aanleiding van het nader verslag)
"Is wel reeds met de voorbereiding van het overeengekomen misdrijf begonnen, dan zal veelal ook artikel 46 Sr kunnen worden toegepast. Net zo min als bij artikel 46 Sr is bij de strafbaarstelling van samenspanning vereist dat het tijdstip waarop het overeengekomen misdrijf gepleegd zou dienen te worden, al is bepaald, dan wel de wijze van uitvoering. Wel dient in voldoende mate duidelijkheid te bestaan over de juridische kwalificatie van het voorgenomen misdrijf, teneinde vast te kunnen stellen of het overeengekomen misdrijf behoort tot de misdrijven waarvan samenspanning strafbaar is gesteld.”
(Kamerstukken II, 2003-2004, 28 463, nr. 8, p. 6, tweede nota van wijziging)3.5.
3.5
Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat — anders dan het Hof tot uitgangspunt heeft genomen — het voldoende is om tot een bewezenverklaring van, kort gezegd, de in art. 96, tweede lid, Sr bedoelde voorbereiding of bevordering van de in art. 289a Sr omschreven misdrijven te komen, indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist. Die opvatting is juist. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat moet worden aangenomen dat hetgeen onder 3.4 is weergegeven omtrent de voor toepassing van art. 46 Sr vereiste mate van concretisering ook geldt voor art. 96, tweede lid, Sr. Vereist is derhalve slechts dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk in art. 289a Sr omschreven misdrijf de nader aan art. 96, tweede lid, Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht (vgl. HR 17 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4200, NJ 2002/626 en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:179).
3.6.
Het oordeel van het Hof dat voor toepassing van art. 96, tweede lid, Sr vereist is dat “tijd, plaats en wijze van uitvoering” van de door de verdachte voorbereide misdrijven zouden moeten vaststaan, is dus onjuist. Het middel slaagt.”
11. In art. 96, tweede lid, Sr staan voorbereidings- en bevorderingshandelingen centraal. Daarbij gaat het om de strafrechtelijke voorfase. De handelingen hoeven minder concreet te zijn dan voor strafbaarheid ingevolge art. 46 Sr en daarmee kan het misdrijf dat wordt voorbereid nog toekomstmuziek zijn. Zo gaat het in de onderhavige zaak om het trachten te verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen. Bij een dergelijke strafbaarstelling, waarbij de handelingen nog relatief ver af kunnen staan van de verwezenlijking van het misdrijf dat wordt voorbereid, komt meer de nadruk te liggen op het subjectieve bestanddeel, de wilsrichting.4.Daarbij sluit aan dat voorwaardelijk opzet niet toereikend is voor strafbaarheid ingevolge art. 96, tweede lid, Sr. De handelingen dienen in het teken te staan van het oogmerk om een misdrijf als omschreven in art. 289a, eerste lid, Sr voor te bereiden en/of te bevorderen. Voor het bewijs daarvan is minimaal noodzakelijkheidsbewustzijn nodig.5.De verdachte dient de bewezen verklaarde gedragingen te hebben begaan met de bedoeling de bewezen verklaarde misdrijven voor te bereiden of te bevorderen, dan wel moet hij hebben beseft dat deze gedragingen de voorbereiding of bevordering van de bewezen verklaarde misdrijven tot gevolg hadden.6.
12. Het gaat aldus om een hoge graad van opzet. Daar staat tegenover dat tijd, plaats en wijze van uitvoering van de voorbereide misdrijven niet hoeven komen vast te staan. Bij de beoordeling of het oogmerk van de verdachte op de in art. 289a Sr genoemde misdrijven is gericht, moet wat de vereiste mate van concretisering van die misdrijven betreft worden aangesloten bij (de rechtspraak over) art. 46 Sr. Art. 46 Sr bevat een algemene strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen. Voor strafbaarheid ingevolge art. 46 Sr is vereist dat de voorbereidingshandelingen zijn “bestemd tot het begaan” van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld en dat het opzet van de verdachte op die bestemming is gericht. Het delict dat wordt voorbereid moet in de tenlastelegging en de kwalificatie tot uitdrukking komen.7.
13. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat bij een tenlastelegging die op art. 46 Sr is toegesneden geen strenge eisen worden gesteld aan de omschrijving van het voorbereide misdrijf. Wel moet voldoende duidelijk zijn dat het gaat om een misdrijf waarop art. 46 Sr betrekking heeft. Zo bleef de bewezenverklaring van voorbereiding van diefstal met geweld en/of afpersing in cassatie niet in stand in een zaak waarin het bewijs inhield dat in de auto van de verdachte onder meer een revolver, een moker, bivakmutsen en ducttape waren aangetroffen. De Hoge Raad achtte het kennelijke oordeel van het hof, dat uit de bewijsvoering met voldoende bepaaldheid bleek welk misdadig doel de verdachte voor ogen stond, zonder nadere motivering, welke ontbrak, niet begrijpelijk.8.
14. In een andere zaak had de verdachte opzettelijk vuurwapens, breekijzers, vuisthamers, handschoenen, petten, donkere kledingstukken en shoppertassen voorhanden.9.Het kennelijke oordeel van het hof dat uit de bewijsvoering met voldoende bepaaldheid bleek welk crimineel doel de verdachte voor ogen had met het voorhanden hebben, te weten het in vereniging begaan van het misdrijf "diefstal met geweld en/of afpersing in vereniging", was volgens de Hoge Raad voldoende gemotiveerd. De Hoge Raad nam daarbij in aanmerking dat het hof “naast de omstandigheid dat ‘het [op een koopavond] naar een stad rijden met vuurwapens waaronder twee pistoolmitrailleurs, waarvan één doorgeladen, munitie, verhullende kleding, breekijzers/vuisthamers en lege tassen wijst op de intentie van het toepassen van geweld en/of dreigen met geweld en het met gevulde tassen terugkomen van de reis’ ook betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat ‘er (...) onder meer sprake [was] van een voorverkenning, een routebeschrijving en een vooraf bepaalde (globale) aankomsttijd’. Het hof had daarmee volgens de Hoge Raad tot uitdrukking gebracht dat een plan was voorbereid om “het, naar tijd en plaats nader bepaald, in de bewezenverklaring omschreven misdrijf te plegen”.
15. Gelet op het voorafgaande, komt het in de onderhavige zaak aan op de vraag of het hof uit de bewijsvoering heeft kunnen afleiden dat sprake was van het oogmerk van het plegen van moord en/of doodslag met een terroristisch oogmerk. Bij het bewijs daarvan zijn zowel concrete, de verdachte betreffende vaststellingen als meer algemene noties ten aanzien van de strijd in Syrië ten tijde van het ten laste gelegde van belang. Het hof heeft voor het laatste acht geslagen op het zich bij de stukken bevindende rapport ‘Bestemming Syrië’.10.Daarin komt naar voren dat er geen eenduidig profiel is van de ‘Syriëganger’, maar dat het overgrote deel van de personen die deze reisbestemming kiezen zich aansluit bij “salafi-jihadistische strijdorganisaties” (p. 20). Het mag een feit van algemene bekendheid heten dat moord en doodslag ten tijde van het ten laste gelegde onderdeel uitmaakten van de gewapende strijd in Syrië, zoals het hof dat eufemistisch heeft uitgedrukt. Mijn ambtgenoot Vegter heeft het scherper verwoord door op te merken dat degene die zich aldus aansluit bij de gewapende strijd in Syrië het plan heeft opgevat om in het kader van die strijd anderen te doden, dat het doden van anderen behoort tot de kern van de in Syrië gevoerde gewapende strijd en dat voor het bewijs van oogmerk betekenis toekomt aan de dagelijkse moord en doodslag in het gebied waar de strijd plaatsvindt.11.Daarbij aansluitend, komt het aan op de vraag of het hof uit de bewijsvoering heeft kunnen afleiden dat de verdachte voorbereidingen trof zich aan te sluiten bij de gewapende strijd in Syrië aan de kant van (één van de) jihadistische groeperingen aldaar en daaraan daadwerkelijk deel te nemen.
16. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn medeverdachte in Kleef (Duitsland) is aangehouden in auto’s waarin onder meer dan € 8.000,- aan contant geld, kleding, telefoons en combatbrillen werden aangetroffen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het geld verdeeld was in coupures van € 50,- en gebundeld was per € 1000,- en dat het ging om zogenoemde combatkleding, mutsen geschikt voor een helm in camouflagekleur, bergschoenen en “isokleding”. De verdachte verklaarde dat hij op weg was naar zijn broer die op dat moment in Syrië verbleef en die zich bezighield met de zogenoemde gewapende strijd. Voorts heeft het hof WhatsApp-gesprekken en sms-berichten tussen de verdachte en zijn broer en tussen de verdachte en zijn echtgenote tot het bewijs gebezigd. In de WhatsApp-gesprekken, waarvan het hof heeft aangenomen dat deze tussen de verdachte en zijn broer [betrokkene] zijn gevoerd, vormen het strijdtoneel in Syrië en de reis van de verdachte naar Syrië veelvoorkomende onderwerpen. Het hof wijst daarbij op de tot het bewijs gebezigde zinnen waarin wordt gesproken over “je uiteindelijke basis” in Aleppo, waarnaar de verdachte misschien moet gaan om te wachten tot het “trainingskamp” gaat beginnen, terwijl de desbetreffende [betrokkene] ook opmerkt: “Ik ga jullie alles leren wat ik ken hier”. Ook drukt hij de verdachte op het hart legerkleding in Turkije te kopen. Daarnaast zijn tot het bewijs gebezigd WhatsApp-berichten, inhoudende “als je bekijkt wat die varkens onze broeders en zusters hebben aangedaan is een onthoofding nog een vorm van barmhartigheid” en “als jij zo gast in jouw handen vast hebt…En je mag hem slachten”. Verder heeft het hof WhatsApp-berichten van de broer van de verdachte tot het bewijs gebezigd, waarin onder meer wordt gesproken over loopgraven, bommen, langs zoevende kogels, dat overal wordt geschoten, dat er serieus wordt gestreden en dat “als je hier bent, je alles [gaat] zien” (bewijsmiddel 9). Uit hetzelfde bewijsmiddel blijkt dat op een in beslag genomen MacBook verschillende filmpjes zijn aangetroffen waarin wapens worden afgevuurd en een tankwagen onder vuur wordt genomen, alsmede een website waarop diverse mediaberichten over de strijd in Syrië worden gepubliceerd. Ten slotte heeft het hof de afscheidsbrief van de echtgenote van de verdachte voor het bewijs gebruikt.
17. Het hof heeft geoordeeld dat met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte onderweg was naar zijn broer in Syrië om daar deel te nemen aan de gewapende strijd en dat de verdachte het oogmerk had om moord en/of doodslag met een terroristisch oogmerk voor te bereiden en/of te bevorderen. In dit oordeel ligt besloten dat uit de bewijsvoering met voldoende bepaaldheid blijkt welk crimineel doel de verdachte voor ogen had met de bewezen verklaarde voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is in het licht van de door het hof vastgestelde feiten niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik – in het bijzonder – in aanmerking de hiervoor weergegeven WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en zijn broer, waarin onder meer de deelname aan een trainingskamp en het mogen “slachten” van een “gast” ter sprake komt, en het feit van algemene bekendheid dat in de ten laste gelegde periode moord en doodslag een essentieel onderdeel uitmaakten van de gewapende strijd in Syrië, zoals deze werd gevoerd door “salafi-jihadistische strijdorganisaties”.
18. De Hoge Raad overwoog in zijn eerdere arrest in deze zaak reeds dat niet is vereist dat “tijd, plaats en wijze van uitvoering” van de door de verdachte voorbereide misdrijven moeten vaststaan. Gelet hierop, meen ik dat het hof niet was gehouden zijn oordeel nader te motiveren. Daarbij neem ik bovendien in aanmerking dat het in hoger beroep gevoerde verweer slechts in algemene zin behelst dat een vertrek naar Syrië niet zonder meer inhoudt dat de desbetreffende persoon zich schuldig zal maken aan moord en/of doodslag, zonder dat nader is gespecificeerd wat de verdachte dan van plan zou zijn geweest om in Syrië te gaan doen.
19. Het middel faalt.
20. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
21. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑04‑2019
HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416, NJ 2018/72 m.nt. Kooijmans.
HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416, NJ 2018/72 m.nt. Kooijmans.
Zie ook M. van Noorloos, ‘De strafrechtelijke aanpak van terrorisme en Syriëgangers vanaf 2014’, DD 2015/56.
J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Wolters Kuwer 2018, 7e druk, p. 256-257.
Vgl. voor deze formulering HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:94, NJ 2013/406.
Vgl. J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2018, p. 421.
HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:179, NJ 2014/107. Vgl. voorts HR 15 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:920 en HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:54.
HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2025.
D. Weggemans, R. Peters, E. Bakker en R. de Bont, Bestemming Syrië. Een exploratieve studie naar de leefsituatie van Nederlandse ‘uitreizigers’ naar Syrië, Amsterdam/Leiden 2016.
Zie onderdeel 24 van zijn conclusie voorafgaand aan HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416, NJ 2018/72 m.nt. Kooijmans