Hof Arnhem, 22-06-2012, nr. 21-000430-11
ECLI:NL:GHARN:2012:BX1293, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
22-06-2012
- Zaaknummer
21-000430-11
- LJN
BX1293
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2012:BX1293, Uitspraak, Hof Arnhem, 22‑06‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:470, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 22‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Veroordeling ter zake van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, van deze wet.
Partij(en)
Sector strafrecht
Parketnummer: 21-000430-11
Uitspraak d.d.: 22 juni 2012
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 21 januari 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1984],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 maart 2012 en 8 juni 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr C.N.G.M. Starmans, naar voren is gebracht.
Getuigenverzoek
De verdediging heeft ter terechtzitting van 8 juni 2012 verzocht om een aantal in de pleitnota genoemde getuigen te horen. Dat verzoek heeft de raadsman eerder gedaan op de regiezitting van 9 maart 2012. Bij tussenarrest van 23 maart 2012 heeft het hof het verzoek tot het horen van al die getuigen afgewezen.
De verdediging heeft ter onderbouwing van het herhaalde verzoek slechts verwezen naar zijn op de terechtzitting van 9 maart 2012 gegeven motivering en geen nieuwe feiten en omstandigheden genoemd op grond waarvan deze getuigen thans wel zouden moeten worden gehoord. Het hof heeft daarom geen aanleiding om op dit verzoek nu anders te beslissen. Het verzoek wordt derhalve wederom afgewezen en verwijst daarvoor naar zijn eerdere beslissing van 23 maart 2012.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraak staat niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is, voor zover nog aan de orde in hoger beroep, ten laste gelegd dat:
Feit 1 primair:
hij op of omstreeks 28 november 2008, te Wageningen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Mansholtlaan, zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of roekeloos,
- -
terwijl hij onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank, althans na het gebruik van een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid alcoholhoudende drank en/of
- -
terwijl hij niet in het bezit was van een rijbewijs,
- -
met voormeld motorrijtuig met (zeer) wisselende snelheden heeft gereden en/of
- -
daarmee op korte afstand achter één (of meer andere) motorrijtuig(en) heeft gereden en/of
- -
met voormeld motorrijtuig is gaan slingeren, althans slingerend heeft gereden en/of
- -
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem liggende weggedeelte heeft gelet en/of is blijven letten en/of
- -
(daarbij) recht op een in die weg liggende (verhoogde) middengeleider af is gereden, althans in de richting van een in die weg liggende (verhoogde) middengeleider is gereden, en/of
- -
(vervolgens) met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) een stuurcorrectie (naar rechts) heeft gemaakt en/of
- -
(daarbij, althans vervolgens) met het/de (linker)wiel(en) van het door hem bestuurde motorrijtuig de in die weg liggende (verhoogde) middengeleider heeft geraakt en/of
- -
(daarbij, althans vervolgens) met het door hem bestuurde motorrijtuig in een slip is geraakt en/of is gaan glijden en/of gaan slingeren
- -
en/of (daarbij, althans vervolgens) de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) is kwijt geraakt, althans (daarbij) dat motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en/of
- -
(vervolgens) met dat motorrijtuig op het weggedeelte, bestemd voor het tegemoetkomend verkeer is terecht gekomen en/of
- -
(vervolgens) is gebotst, althans in aanrijding is gekomen met een aldaar rijdend hem tegemoetkomend ander motorrijtuig (taxi), ten gevolge waarvan het door verdachte bestuurde motorrijtuig over de kop is geslagen en/of op de kop tot stilstand is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht, terwijl het een ongeval betrof waardoor een ander lichamelijk letsel werd toegebracht en verdachte verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8 lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994, aangezien verdachte toen dat motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,81 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
Feit 1 subsidiair:
- A.
hij op of omstreeks 28 november 2008 te Wageningen als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,81 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
- B.
hij op of omstreeks 28 november 2008 te Wageningen als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Mansholtlaan, met voormeld motorrijtuig is gaan slingeren, althans slingerend heeft gereden en/of (daarbij, althans vervolgens) met de linkerwielen van het door hem bestuurde motorrijtuig de (verhoogde) middengeleider op die weg heeft geraakt en/of (daarbij, althans vervolgens) met het door hem bestuurde motorrijtuig in een slip is geraakt en/of is gaan glijden en/of (daarbij) dat motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en/of (vervolgens) met dat motorrijtuig op het weggedeelte, bestemd voor het tegemoetkomend verkeer is terecht gekomen en/of (vervolgens) is gebotst, althans in aanrijding is gekomen met een aldaar rijdend, hem tegemoetkomend ander motorrijtuig (taxi) ten gevolge waarvan het door verdachte bestuurde motorrijtuig over de kop is geslagen en/of op de kop tot stilstand is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Feit 3:
hij op of omstreeks 28 november 2008 te Wageningen als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Mansholtlaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Bestuurder
Door en namens de verdachte is betwist dat hij op 28 november 2008 de bestuurder van de Alfa Romeo was.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
[verbalisant] heeft gerelateerd dat zij op 28 november 2008 na het verkeersongeval, omstreeks 23.50 uur, contact had met de bestuurder van de Alfa Romeo en dat de adem van deze bestuurder naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank rook. [verbalisant] heeft voorts gerelateerd dat na onderzoek bleek dat de bestuurder was genaamd [verdachte], geboren op [1984]. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verbalisant [verbalisant] – kort gezegd – verklaard dat toen zij na het ongeval ter plaatse kwam, zij twee personen aantrof in de Alfa Romeo, die op zijn dak lag. De twee personen lagen bij de achterbank. [slachtoffer] lag aan de passagierszijde. [slachtoffer] zat vast met haar benen. Zij kon niets doen omdat zij klem zat en zij had zich niet kunnen verplaatsen. Verdachte was niet aanspreekbaar. De auto was zodanig ingedeukt dat niemand er zelfstandig uit had kunnen kruipen, aldus verbalisant [verbalisant].
[slachtoffer] heeft – kort gezegd – verklaard dat verdachte de bestuurder was van de Alfa Romeo en dat zij naast de verdachte zat.
Het hof is van oordeel dat op grond van deze bewijsmiddelen vast is komen te staan dat verdachte op 28 november 2008 de bestuurder was van de Alfa Romeo die betrokken was bij het ten laste gelegde ongeval.
Bloedonderzoek
De verdediging heeft betoogd dat na het ongeval ten onrechte bij verdachte bloed is afgenomen omdat een verdenking zoals bedoeld in artikel 8 WVW 1994 ontbrak. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de waarneming van de verbalisant dat de adem van verdachte naar alcohol rook, onjuist was, althans onvoldoende is onderbouwd. Het hof begrijpt dit verweer aldus dat daaraan de conclusie dient te worden verbonden dat de resultaten van dit bloedonderzoek uitgesloten dienen te worden voor het bewijs.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verplichting om een bloedonderzoek te ondergaan rust op de bestuurder van een voertuig die er van wordt verdacht in strijd met artikel 8 WVW 1994 te hebben gehandeld. Uit de bovengenoemde bewijsmiddelen onder het kopje ‘Bestuurder’ – in het bijzonder het eerstgenoemde relaas van verbalisant [verbalisant] – volgt naar het oordeel van het hof dat er wel degelijk een redelijk vermoeden van schuld bestond dat verdachte de bestuurder was van de Alfa Romeo. Het bloedonderzoek was derhalve rechtmatig en de resultaten van dit onderzoek zullen voor het bewijs worden gebruikt.
Beoordeling artikel 6 WVW 1994
Ter beoordeling van de vraag of verdachte het onder 1 primair heeft begaan zal het hof achtereenvolgens ingaan op de vraag of en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd, kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) opleveren.
Gedragingen
Op grond van de in de eventueel later op te maken aanvulling gebezigde bewijsmiddelen acht het hof het volgende wettig en overtuigend bewezen. Verdachte reed op 28 november 2008 te Wageningen als bestuurder van een personenauto. [slachtoffer] zat bij hem in de auto. Verdachte reed slingerend, met wisselende snelheden en op korte afstand achter andere auto’s. Op enig moment raakte verdachte een op de weg liggende verhoogde middengeleider. Als gevolg daarvan raakte verdachte in een slip en verloor hij de controle over zijn auto. Verdachte kwam terecht op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, waarop een aanrijding volgde met een daar rijdende auto. Ten gevolge hiervan is verdachtes auto over de kop geslagen en ondersteboven tot stilstand gekomen. Verdachte was ten tijde van het ongeluk onder invloed van alcohol en hij beschikte niet over een rijbewijs.
[slachtoffer] heeft als gevolg van dit ongeluk een dubbele beenbreuk en een breuk in het bekken opgelopen. Daarnaast is zij geopereerd aan haar been waarbij pinnen in haar been zijn gezet. Als gevolg hiervan had zij veel pijn. Zij heeft vanwege de breuken zes weken bedrust moeten houden en in die periode heeft ze niet kunnen werken of naar school kunnen gaan.
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet
De vraag is vervolgens of deze feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en zo ja, of deze schuld bestaat in roekeloosheid.
Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Het hof merkt het rijgedrag van verdachte reeds op zichzelf aan als zeer onvoorzichtig en onachtzaam. Een automobilist heeft onder meer de bijzondere zorgplichten om bewust, en dus niet onder onaanvaardbare invloed van middelen, en alert aan het verkeer deel te nemen, en daarbij de plaats op de weg in te nemen die de (verkeers)wetgever hem heeft voorgeschreven en voldoende afstand tot zijn voorganger te houden. Die voorzorgen heeft verdachte gezien zijn bewezen verklaarde handelen zeer veronachtzaamd.
Met betrekking tot de ten laste gelegde roekeloosheid overweegt het hof nog het volgende. Met roekeloosheid wordt gedoeld op de zwaarste vorm van schuld. Het gaat dan in het algemeen om gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen. Roekeloosheid vereist een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid.
In de onderhavige zaak is vast komen te staan dat verdachte als bestuurder van een auto een ongeluk heeft veroorzaakt nadat hij slingerend, met wisselende snelheden en op te korte afstand van andere auto’s reed. Hij was daarbij onder invloed van alcohol. Het alcoholgehalte in zijn bloed was aanmerkelijk hoger dan toegestaan. Bovendien beschikte verdachte niet over een rijbewijs; zijn bekwaamheid om een voertuig te besturen was dus niet getoetst en hij was dus onbevoegd een auto te besturen Door desondanks een auto te besturen heeft verdachte desbewust grote risico’s genomen.
Op grond van al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, merkt het hof het bewezen verklaarde gedrag van verdachte aan als roekeloos.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Feit 1 primair:
hij op 28 november 2008, te Wageningen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Mansholtlaan roekeloos,
- -
terwijl hij onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank en
- -
terwijl hij niet in het bezit was van een rijbewijs,
- -
met voormeld motorrijtuig met wisselende snelheden heeft gereden en
- -
daarmee op korte afstand achter andere motorrijtuigen heeft gereden en
- -
met voormeld motorrijtuig slingerend heeft gereden en
- -
in onvoldoende mate op het voor hem liggende weggedeelte heeft gelet en is blijven letten en
- -
recht op een in die weg liggende verhoogde middengeleider af is gereden en
- -
vervolgens met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) een stuurcorrectie (naar rechts) heeft gemaakt en
- -
vervolgens met het linkerwiel van het door hem bestuurde motorrijtuig de in die weg liggende verhoogde middengeleider heeft geraakt en
- -
vervolgens met het door hem bestuurde motorrijtuig in een slip is geraakt en
- -
daarbij vervolgens de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) is kwijt geraakt en
- -
vervolgens met dat motorrijtuig op het weggedeelte, bestemd voor het tegemoetkomend verkeer is terecht gekomen en
- -
vervolgens in aanrijding is gekomen met een aldaar rijdend hem tegemoetkomend ander motorrijtuig (taxi), ten gevolge waarvan het door verdachte bestuurde motorrijtuig over de kop is geslagen en op de kop tot stilstand is gekomen
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, terwijl het een ongeval betrof waardoor een ander lichamelijk letsel werd toegebracht en verdachte verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8 lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994, aangezien verdachte toen dat motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,81 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
Feit 3:
hij op 28 november 2008 te Wageningen als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Mansholtlaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, van deze wet.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Arnhem heeft de verdachte veroordeeld wegens het onder 1 primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk en een rijontzegging van 3 jaar. Wegens het onder 3 ten laste gelegde heeft de rechtbank verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 250,-. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld conform deze uitspraak van de rechtbank.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij het bepalen van de strafsoort en -hoogte zijn de strafdoeleinden (vergelding, speciale en generale preventie richtinggevend. Voor de vergelding is de ernst van het bewezen verklaarde (zoals onder meer tot uiting komend in de gevolgen) van belang, maar ook zijn de (negatieve) gevolgen relevant die het strafbare feit voor de verdachte heeft gehad of zal hebben. Vanuit het oogpunt van de speciale preventie speelt de persoon van de verdachte een rol, de vraag of hij eerder is veroordeeld, maar ook de gevolgen die het strafbare feit voor hem heeft gehad of zal hebben. Bij de generale preventie spelen motieven (zoals belangen) die tot het delict hebben geleid een rol.
Verdachte heeft door zijn roekeloze handelen een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Ten gevolge van dit verkeersongeval heeft het slachtoffer [slachtoffer], die bij verdachte in de auto zat, een dubbele beenbreuk en een breuk in het bekken opgelopen. Daarnaast is zij geopereerd aan haar been waarbij pinnen in haar been zijn gezet. Als gevolg hiervan had zij veel pijn. [slachtoffer] heeft vanwege de breuken zes weken bedrust moeten houden en in die periode niet kunnen werken of naar school kunnen gaan. De vergelding van het leed van het slachtoffer en de normbevestiging - verdachte heeft zich immers roekeloos gedragen - vormen de grondslag voor de strafoplegging en gelet op die strafdoeleinden zou de oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals gevorderd door de advocaat-generaal en opgelegd door de rechtbank, passend zijn.
Ten voordele van verdachte wordt er aan de andere kant rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder ter zake van verkeersdelicten is veroordeeld, verdachte zelf door het ongeval ernstig gewond is geraakt en het een oud feit betreft.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, de maximale werkstraf en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, alle van na te noemen hoogte. Voor feit 3 zal het hof een geldboete opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 107, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr P.R. Wery en mr A.G. Coumans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr W.B. Kok, griffier,
en op 22 juni 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.