Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/10.2.3
10.2.3 Procespartijen
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS373854:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 7 juni 2002 (Mr. X/Van Dommelen 8r Domaro), NJ 2002, 394, AA 2002, p. 902-906 (Rutgers). Zie voorts bijv. HR 21 april 1978 (Pfizer/Meditec), NJ 1979, 194 (WHH).
Zie bijv. het cassatiemiddel bij HR 31 januari 2003 (Z./Jeugdzorg), NJ 2004, 48 (DA). Daarin wordt aangevoerd dat het hof, door niet van alle processtukken kennis te nemen, de art. 114 jo. 347 (oud) Rv had geschonden en dat het 'in elk geval' in strijd was met een goede procesorde dat het hof van sommige processtukken geen kennis had genomen.
Vgl. bijv. ook HR 5 juni 1998, NJ 1998, 626 en HR 4 april 1997, NJ 1998, 220 (HJS), AA 1997, p. 864869 (Rutgers).
HR 7 juni 2002 (Mr. X/Van Dommelen .5 Domaro), NJ 2002, 394, AA 2002, p. 902-906 (Rutgers).
Zie HR 24 maart 1995 (Saueressig/Forbo), NJ 1998, 414 (PV), AA 1996, p. 189 (Rutgers).
Hier wordt met de mogelijkheid tot ambtshalve aanvulling van de eisen van een goede procesorde niet gedoeld op de mogelijkheid om deze eisen ook ambtshalve toe te passen. Waar ambtshalve toepassing ziet op de bevoegdheid van de rechter om een niet door partijen ingeroepen rechtsgevolg op grond van de eisen van een goede procesorde te bewerkstelligen, ziet ambtshalve aanvulling op de bevoegdheid van de rechter om de eisen van een goede procesorde aan te vullen als grond ter rechtvaardiging van een wel door een der partijen ingeroepen rechtsgevolg. Zie over de mogelijkheden van ambtshalve toepassing van de eisen van een goede procesorde supra, par. 73.9.
Vgl. Tjong Tjin Tai, 2002a, p. 262-264, over de ambtshalve aanvulling van de redelijkheid en billijkheid als grond voor derogatie aan een rechtsregel.
576. Door hun inhoudelijke onbepaaldheid blijken de eisen van een goede procesorde zich bij uitstek ervoor te lenen om door partijen als rechtsgrond te worden gesteld voor een door hen gewenst processueel rechtsgevolg, indien een wettelijke basis daarvoor ontbreekt. Het geheel van reeds gepositiveerde regels van procesrecht kan vanaf de basis van een goede procesorde door partijen voortdurend worden bestookt met door hen gewenste aanvullingen en correcties.
Nu in het onderzoek de blik primair is gericht op rechtspraak van de Hoge Raad, komt daaruit vooral naar voren welke functie de verwijzing naar de eisen van een goede procesorde kan hebben voor eiser in of verzoeker tot cassatie. Voor hem fungeert het beroep op een goede procesorde doorgaans ter nadere invulling van de schending van recht die, of het verzuim van vormen dat hij aan zijn vordering tot vernietiging ten grondslag legt, bij gebrek aan expliciet in de wet of jurisprudentie daarvoor aan te wijzen gronden.
Zo werd in de Hakion 1/-zaak1 tevergeefs door eiser betoogd dat fundamentele regels van behoorlijke rechtspleging meebrengen dat door de rechter benoemde deskundigen waren gehouden om essentiële stellingen die zij aan hun oordelen ten grondslag hadden gelegd, te staven door middel van literatuurverwijzingen. Eveneens vergeefs beriep een kantonrechter zich als eiser tot cassatie op de eisen van een goede procesorde, ter onderbouwing van zijn verzet tegen de verplichting om in hoger beroep als getuige een verklaring af te leggen over hetgeen in eerste aanleg in die zaak ten overstaan van hem tijdens een comparitie van partijen was voorgevallen.2 In beide gevallen beriep eiser tot cassatie zich op de eisen van een goede procesorde bij gebrek aan wettelijke, specifiek voor het betreffende geval gegeven rechtsgronden. Dat een beroep op de eisen van een goede procesorde doorgaans pas als laatste 'redmiddel' in de strijd wordt geworpen, is niet verwonderlijk. In zoverre in de wetgeving niet uitdrukkelijk wordt verwezen naar de eisen van een goede procesorde als grond voor het door een partij gewenste rechtsgevolg en de (hoogste) rechter nog niet eerder die eisen als zodanig heeft erkend, doet een partij er goed aan het beoogde rechtsgevolg primair zo (veel) mogelijk te onderbouwen met een beroep op wel uitdrukkelijk in de wetgeving opgenomen of in de jurisprudentie aanvaarde rechtsgronden.3 Die gronden maken immers deel uit van het reeds gekende recht en hebben dientengevolge een normatieve gelding waarmee de rechter bij de berechting van een nieuw voorliggend geval rekening moet houden.
577. Voorts blijken partijen de eisen van een goede procesorde aan te voeren als grond waarop een wettelijke procesregel die in hun zaak voor toepassing in aanmerking komt, buiten toepassing dient te blijven. Het beroep op de eisen van een goede procesorde fungeert dan als breekijzer om de wettelijke regeling van het procesrecht 'open te breken'.
In het hoger beroep tegen de beschikking waarbij zij op vordering van het Openbaar Ministerie door de rechtbank ontbonden was verklaard, betoogde Droka BV dat een strikte toepassing van de in die zaak geldende beroepstermijn van art. 996 (oud) Rv zou betekenen dat de beginselen van een behoorlijke procesorde ten aanzien van Droka en haar bestuurders zouden worden geschonden.4 Daartoe voerde zij aan dat geen van de bestuurders bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg aanwezig was geweest en dat de bestuurders ervan uitgingen dat de beroepstermijn pas ging lopen vanaf het moment waarop de beschikking aan een van hen was betekend. Dit betoog werd echter door het hof verworpen, mede omdat de bestuurders van Droka voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg behoorlijk waren opgeroepen.5 Zie ook de uitspraak inzake de kantonrechter die geen getuigenverklaring wenste af te leggen6, waaraan hierboven reeds werd gerefereerd.
De partij die met een beroep op de goede procesorde de toepassing van een wettelijke regel buiten de deur beoogt te houden, zal moeten aangeven welke bijzondere omstandigheden meebrengen dat die regel in haar zaak buiten toepassing moet blijven. De klacht dat een wettelijke regeling in het algemeen in strijd is met de eisen van een goede procesorde en daarom onverbindend, stuit immers op het grondwettelijk verbod van toetsing van de grondwettigheid van de wet (art. 120 Grondwet)7, nu dit verbod volgens de Hoge Raad ook in de weg staat aan de toetsing van de wet aan algemene rechtsbeginselen.8
578. Ook meer in het algemeen geldt dat de partij die zich beroept op de eisen van een goede procesorde ter onderbouwing van een door haar gewenst rechtsgevolg, voldoende feiten en omstandigheden ter rechtvaardiging van dat rechtsgevolg moet aanvoeren. Laat zij dit na, dan bestaat de kans dat de rechter, in beginsel onbevoegd tot ambtshalve aanvulling van feiten, het beroep op de goede procesorde als onvoldoende gemotiveerd terzijde stelt.
Een expliciet beroep van partijen op de goede procesorde is overigens niet vereist, wil de rechter de door een partij gewenste beslissing op de goede procesorde kunnen baseren. De eisen van een goede procesorde kunnen immers op grond van art. 25 Rv ambtshalve worden aangevuld door de rechter.9 Voorwaarde daarvoor is wel dat de partij in verband met het gewenste rechtsgevolg voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld, die een dergelijke toepassing van de eisen van een goede procesorde feitelijk kunnen dragen.10 Stelt zij bijvoorbeeld dat een bepaalde handelwijze van haar wederpartij, gezien bepaalde omstandigheden, 'ontoelaatbaar' of 'ongeoorloofd' is, dan kan de rechter die handelwijze verbieden, of rechtsgevolg daaraan onthouden, op grond van de eisen van een goede procesorde. Evenzo kan de Hoge Raad, indien in cassatie wordt betoogd dat er, gezien een bepaalde processuele gang van zaken in feitelijke instanties, sprake is van een schending van recht of een verzuim van vormen door de lagere rechter, de bestreden beslissing vernietigen onder aanvulling van de eisen van een goede procesorde als rechtsgrond voor die vernietiging.