Vgl. HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1388.
HR, 26-06-2015, nr. 15/02111
ECLI:NL:HR:2015:1731
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-06-2015
- Zaaknummer
15/02111
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1731, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑06‑2015; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:961, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:961, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑05‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1731, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑06‑2015
Partij(en)
26 juni 2015
Eerste Kamer
15/02111
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beslissing in de zaak C/15/581293 HA RK 41.2015 van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2015.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep met toepassing van art. 80a RO.
[verzoeker] heeft bij brief van 4 juni 2015 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3 - 5).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 26 juni 2015.
Conclusie 22‑05‑2015
15/02111
(art. 80a RO)
22 mei 2015
Mr. F.F. Langemeijer
Conclusie inzake:
[verzoeker]
1. Verzoeker tot cassatie heeft bij de rechtbank Amsterdam beroep ingesteld tegen besluiten van de Dienst werk en inkomen van de gemeente Amsterdam. De rechtbank (sector bestuursrecht) heeft het beroep in behandeling genomen. Nadat de griffier van de rechtbank verzoeker had opgeroepen voor een zitting, heeft verzoeker bij schrijven, ingekomen op 10 februari 2015, de rechter gewraakt. Bij uitspraak van 20 februari 2015 heeft de (wrakingskamer van de) rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek tot wraking, gericht tegen de rechter belast met de behandeling van de zaak, niet meer in behandeling zal worden genomen.
2. Bij beroepschrift van 20 april 2015 heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld tegen de beslissing van 20 februari 2015.
3. Het komt mij voor, dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden1.. De bestreden beslissing is gegeven door de bestuursrechter op de voet van art. 8:18 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Art. 78 lid 4 van de Wet op de rechterlijke organisatie houdt in dat de Hoge Raad slechts kennis neemt van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. Er is geen wettelijke bepaling die cassatieberoep openstelt tegen een beslissing van de bestuursrechter op een wrakingsverzoek. Integendeel, art. 8:18 lid 5 Awb bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat.
4. In onderdeel 3 van het beroepschrift wordt aangevoerd dat het bepaalde in art. 8:18 lid 5 Awb in strijd is met art. 6 lid 1 en/of art. 13 EVRM. Ook al zou dat waar zijn, het maakt de Hoge Raad niet bevoegd om kennis te nemen van dit beroep; zie ook art. 118 lid 2 Grondwet. Uit de rechtspraak van het EHRM2.volgt bovendien dat deze verdragsbepalingen wel aanspraak geven op toegang tot een rechter, maar niet op hoger beroep of cassatieberoep indien over het desbetreffende geschilpunt een uitspraak door de rechter is gedaan. Voor zover verzoeker meent dat hij bevoegd is om beroep in cassatie in het belang der wet in te stellen, is dat standpunt onjuist; dat volgt uit art. 78 lid 1 Wet op de rechterlijke organisatie.
5. Het beroepschrift is mede gericht tegen het niet in behandeling nemen door de rechtbank van een nieuw wrakingsverzoek, dat hij op 1 april 2015 bij de rechtbank zou hebben ingediend. Deze grief is in feite gericht tegen de bepaling aan het slot van de uitspraak van 20 februari 2015 dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen en behoeft daarom geen afzonderlijke bespreking.
6. De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep met toepassing van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. – g.