Rb. Limburg, 26-02-2021, nr. C/03/266763 / FA RK 19-2641
ECLI:NL:RBLIM:2021:3114
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
26-02-2021
- Zaaknummer
C/03/266763 / FA RK 19-2641
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2021:3114, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 26‑02‑2021; (Beschikking)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2021-0090
Uitspraak 26‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Toepassing huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar? Man geslaagd in bewijsopdracht van specifieke feiten en omstandigheden die erop neer komen dat het de vrouw vanaf het begin enkel te doen is geweest om via het huwelijk en de echtscheiding te kunnen beschikken over het vermogen van de man.
Partij(en)
Rechtbank Limburg
Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer : C/03/266763 / FA RK 19-2641
Beschikking van 26 februari 2021 betreffende afwikkeling huwelijkse voorwaarden
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonend te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. A.J. van Ommeren, kantoorhoudende te Amsterdam;
tegen:
[de man] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. L.E. van Hevele, kantoorhoudende te Oostburg, gemeente Sluis.
1. Het verloop van de procedure
Ter uitvoering van de aan de man gegeven bewijsopdracht zijn er op 13 november 2020 vier
getuigen gehoord aan zijn zijde en daarvan is een proces-verbaal opgemaakt. De vrouw heeft afgezien van de mogelijkheid om aan haar zijde getuigen te laten horen. Beide partijen hebben afgezien van het nemen van een conclusie na de getuigenverhoren. De vrouw heeft op 25 november met een F9-formulier nog een productie ingediend en de man heeft daar op gereageerd met een F9-formulier, ingediend op 26 november 2020.
De uitspraak is nader bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1.
De man heeft bij beschikking van 30 januari 2020 de gelegenheid gekregen om bewijs te leveren van zijn stelling dat de vrouw met valse beloftes en onder valse voorwendselen als zou zij nooit uit de echt scheiden, dat zij op korte termijn bij de man zou komen wonen en met de man kinderen zou willen, de man heeft bewogen een huwelijk aan te gaan, terwijl zij nimmer de intentie heeft gehad om haar beloftes na te komen of aan haar richting de man uitgesproken toekomstplannen enig gevolg te geven. In die opdracht ligt besloten, gelet op de door de man aan zijn stelling verbonden conclusie, dat het de vrouw van begin af aan alleen maar om zijn geld of vermogen te doen is geweest (in welk verband de man de vrouw een “golddigger” heeft genoemd).
2.2.
De verklaringen van de getuigen worden, voor een goed begrip van deze beslissing, - voor zover van belang - opgenomen, om daarna te beoordelen of de man in zijn bewijsopdracht is geslaagd.
2.3.
De destijds notaris [getuige 1] (verder te noemen: getuige 1) heeft onder ede voor zover van belang het volgende verklaard:
“ (…) Ik herinner mij beide partijen. Mevrouw is als eerste bij mij gekomen. Zij vertelde dat ze binnen twee weken in ondertrouw zou gaan met meneer en dat zij huwelijkse voorwaarden wilde afsluiten. (…) Mevrouw gaf aan dat zij graag huwelijkse voorwaarden wilde maken en dat zij een ontwerpakte wilde laten opmaken. Mevrouw gaf uit haarzelf aan wat zij in die akte wilde, namelijk: algehele uitsluiting, jaarlijkse verrekening van het overgespaarde bedrag, finaal verrekenbeding bij het einde van het huwelijk. Wat dat laatste beding betreft gaf ik aan: bij het overlijden? Nee, gaf mevrouw aan. Ook bij echtscheiding. Ik heb toen aan haar gevraagd met wie zij ging trouwen en zij vertelde mij de voornaam van meneer. Op doorvragen van mijn kant kon zij mij niet de achternaam van meneer en ook niet het adres vertellen. Mevrouw heeft mij ook de leeftijd van meneer verteld, ik dacht dat zij 63 jaar heeft genoemd. Mevrouw wist niet de geboortedatum van meneer. Ik heb aan mevrouw gevraagd wat meneer deed, en zij vertelde mij dat hij een bedrijf had maar zij kon mij niet vertellen wat voor soort bedrijf. (…) Mevrouw gaf aan dat zij over twee weken de akte wilde kunnen tekenen samen met meneer en dat alles met meneer was besproken. (…) Ik heb mevrouw eigenlijk niets hoeven uit te leggen over wat zij in de akte wilde hebben. Zij bleek mij goed op de hoogte. Wij hebben nog wel gesproken over het finaal verrekenbeding en daarbij bleek mij dat zij goed wist wat de betekenis daarvan was. Ik heb de consequenties van het finaal verrekenbeding verteld en uit haar reactie kon ik opmaken dat zij goed op de hoogte was. Ik heb bij het begin van het gesprek aan mevrouw gevraagd naar haar leeftijd en geboortedatum en daarbij bleek mij dat ze begin 20 was. (…)
Er is een tweede gesprek geweest waarbij ook meneer aanwezig was. Mevrouw was bij die gelegenheid alleen met meneer. In het gesprek voerde mevrouw hoofdzakelijk het woord. Eigenlijk voerde zij bijna alleen het woord. Zij vertelde mij dat ze gingen trouwen en dat er huwelijkse voorwaarden moesten komen en wel met de inhoud die in het eerste gesprek met mij was besproken. Ik heb aan meneer uitgelegd wat die huwelijkse voorwaarden precies inhielden en met name over de consequenties bij echtscheiding, overlijden zowel met als zonder kinderen. Ik heb aan meneer verteld dat hij bij echtscheiding de helft van zijn bedrijf kwijt zou zijn. Ik heb dit inderdaad in ronde taal en duidelijk aan hem verteld. U vraagt aan mij hoe meneer hierop reageerde: niet meneer maar mevrouw reageerde in de trant van wij gaan niet scheiden, wij houden veel te veel van elkaar. Ik heb aan mevrouw gezegd laat meneer ook eens reageren want meneer reageerde eigenlijk bijna niet in het gesprek. Meneer reageerde eigenlijk alleen met een lachje. Ik heb ook verteld dat bij overlijden van een van hen waarbij gelet op de leeftijd van meneer heb aangegeven dat zijn overlijden waarschijnlijk het eerst zich zou voordoen, het hele vermogen van meneer, als zij geen kinderen hadden, naar mevrouw zou gaan. Meneer heeft daarop gereageerd: “Ik wil dat mijn familie dan ook wat krijgt.” Mevrouw heeft toen gereageerd: “Dan gaat het toch naar de kinderen want die komen er toch.” Meneer reageerde wederom met een lachje. Partijen zaten tegenover mij op een normaal gebruikelijke afstand van elkaar. Mevrouw legde regelmatig haar hand op die van meneer tijdens het gesprek. Ik beschouwde dit als een normaal gebruikelijk intake gesprek en het zal tussen drie kwartier en een uur hebben geduurd, dat is gebruikelijk. Ik heb in dat gesprek overigens de volledige persoonsgegevens van meneer genoteerd. Van het tweede gesprek heb ik ook notities gemaakt. Ik heb in het gesprek geweigerd om huwelijkse voorwaarden te maken. Ik heb geweigerd een akte huwelijkse voorwaarden op te maken. Ik heb tegen beiden gezegd dat ze naar huis moesten gaan en nog maar eens goed moesten nadenken. Ik had er geen goed gevoel bij. Ik vond dat nog lang niet duidelijk was of de heer [de man] zich bewust was van de consequenties van de gewenste huwelijkse voorwaarden en of hij die consequenties ook wilde. Ik heb het in die trant ook aan beiden uitgelegd. Ik heb een ministerieplicht en dan moet ik een goede reden hebben waarom ik aan hetgeen wordt gevraagd niet wil voldoen. Ik vond dat ik een goede reden had. U vraagt mij of ik een reactie van meneer en/of mevrouw heb gehad: ik kan mij dit eigenlijk niet herinneren, volgens mij was het gesprek met mijn weigering ten einde. Ik heb geen nieuwe afspraak gemaakt, met mijn weigering had ik duidelijk gemaakt dat het initiatief tot een volgende afspraak bij mij bij hen lag. U vraagt mij of ik mijn opmerking dat ik er geen goed gevoel bij had nog handen en voeten kan geven. Ik kan u vertellen dat ik een jonge vrouw bij mij op bezoek had die huwelijkse voorwaarden wilde laten maken met een 40 jaar oudere man waarvan zij alleen de voornaam kent en ongeveer de leeftijd. Dan gaan bij mij de alarmbellen rinkelen en daarom heb ik een tweede gesprek gevraagd. Overigens zou ik altijd een gesprek met beiden hebben gewild voordat ik huwelijkse voorwaarden zou opmaken. U vraagt mij of in het gesprek ter sprake is gekomen dat partijen zouden gaan samenwonen: ik kan daar eigenlijk geen antwoord op geven. (…) Daarna heb ik niks meer van partijen gehoord. (…) U vraagt mij nog of in het gesprek waarbij meneer aanwezig was nog gesproken is over zijn bedrijf of zijn vermogen: ik herinner mij dat hij een agrarisch bedrijf had en ik dacht mij te herinneren dat hij veel koeien had.”
2.4.
De notaris [getuige 2] (verder te noemen: getuige 2) heeft onder belofte voor zover van belang het volgende verklaard:
“(…) Ik ben de notaris ten overstaande van wie de huwelijkse voorwaarden van partijen zijn verleden. (…) Op 26 september 2017 heb ik een gesprek met beide partijen gevoerd en dat was bij mij op kantoor. (…) Uit mijn dossieraantekeningen (die ik voor mij heb liggen) maak ik op dat meneer mij verteld heeft dat hij de Belgische nationaliteit heeft en dat mevrouw mij vertelde dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft. Verder hebben ze mij verteld dat ze niet samenwoonden en dat dat voorlopig ook niet de bedoeling was. Meneer heeft mij verteld dat hij in een melkfabriek werkt en mevrouw heeft mij verteld dat zij als kapster werkt, dat blijkt ook uit mijn aantekeningen. Meneer heeft mij verteld dat hij geen kinderen heeft. Meneer heeft mij verteld dat hij een vermogen zou hebben van €20.000 euro en mevrouw heeft mij verteld dat zij een vermogen zou hebben van €6.000 euro. Ik leid uit mijn aantekeningen af dat ik vervolgens de systematiek heb verteld en wel zoals volgens het Nederlands recht ze bij een huwelijk in wettelijke gemeenschap van goederen zouden trouwen (bij een huwelijk vóór 1 januari 2018). Ik zie dat ik iets heb verteld over een finaal verrekenbeding. Ik kan mij herinneren dat het niet een zeer gestructureerde bespreking was omdat er werd afgestevend op een finaal verrekenbeding zowel bij overlijden als bij echtscheiding. Ik herinner mij dat beide partijen dat wilden (…) Ik heb na de bespreking een memo gemaakt en daarin zie ik staan dat ze mij in het gesprek hebben verteld dat ze met een collega-notaris in Eindhoven of een gesprek of in ieder geval contact hadden gehad en dat dat kantoor op zo een korte termijn geen tijd had voor een vervolgbespreking. Ze hadden mij aan het begin van het gesprek verteld en dat wil ik ook weten dat zij op [datum] in [plaats] in het huwelijk zouden treden en daar leid ik uit af dat mijn kantoor niet veel tijd kreeg om te doen wat ze eventueel van mij wensten. Overigens een memo maak ik wel vaker op na een bespreking, daar is voor mij niets bijzonders aan. In het gesprek bleek mij dat er weinig ruimte was om iets anders met partijen te bespreken want zij wilden een finaal verrekenbeding bij overlijden en bij echtscheiding. Verder hebben ze mij in het gesprek verteld dat ze niet van plan waren om te scheiden en dat ze kinderen wilden. (…) Dat over dat niet scheiden en kinderen willen is volgens mij door zowel mevrouw als meneer aan mij verteld. Ik heb inderdaad uitgelegd hoe zo’n finaal verrekenbeding werkt en dat heb ik (ook in dit geval) gedaan aan de hand van tekeningetjes die ook in mijn aantekeningen genoteerd staan. Die tekeningetjes maak ik natuurlijk in het bijzijn van de cliënten in het gesprek. Het kwam op mij over dat het voor beiden klip-en-klaar was. Ik zie dat ik ook heb gesproken aan de hand van een tekening over de erfrechtelijke consequenties en in het tekeningetje zie ik een stippellijntje naar ten minste één kind. Ik teken dat niet tijdens een gesprek als er niet over kinderen wordt gesproken.
Ik ga nu met u naar 27 september 2017. Op die dag heb ik om 10:43:28 uur een e-mail gestuurd naar zowel mevrouw als meneer met als onderwerp huwelijkse voorwaarden. U toont mij die e-mail en u blijkt daar al over te beschikken. Ik heb op 27 september 2017 nog telefonisch gesproken met de heer [de man] (ik herkende hem aan zijn stem en zijn, voor mij, unieke accent) en heb nog gewezen op de gevolgen van het finaal verrekenbeding. Ik heb hem gevraagd of hij onder enige vorm van dwang stond en daarbij doelde ik op de huwelijkse voorwaarden en op het mogelijk onder dwang staan van mevrouw. Meneer heeft toen geantwoord: “Nee, ik ben oud en wijs genoeg om de gevolgen te overzien.” Ik heb hem overigens gebeld en niet hij mij. Ik heb hem verteld dat ik hem belde in het kader van mijn zorgplicht. (…).
2.4.1.
Op 28 september 2017 om 13:58 uur krijg ik een e-mail van de heer [de man] en deze heeft u ook voor u liggen waarin hij volledig akkoord gaat met deze huwelijkse voorwaarden. Voor zover ik weet heb ik geen reactie op mijn e-mail van de kant van mevrouw gehad. Ik heb ook nog in mijn computersysteem gekeken en ik heb geen reactie van de kant van mevrouw gevonden.
We komen dan inderdaad bij 2 oktober 2017. Ik heb voor mij liggen de akte huwelijkse voorwaarden. Beide partijen zijn bij mij op kantoor geweest die dag. De bespreking is ten overstaan van mij gebeurd en er waren geen andere mensen bij aanwezig. Over het passeermoment van de akte staat mij niet zoveel bij. Ik zal waarschijnlijk, zoals gebruikelijk, aan de hand van tekeningetjes nog een keer de inhoud van de huwelijkse voorwaarden hebben uitgelegd. (…) U vraagt mij of er nog gesproken is over het ‘nooit scheiden en samen kinderen willen’, ik weet niet of dat op 2 oktober 2017 nog is besproken. Mij staat in ieder geval bij dat zij mij hebben verteld dat ze nooit uit elkaar wilden gaan, dat het echte liefde was en dat er kinderen zouden komen. (…)
Tijdens de bespreking van 26 september 2017 is mij gebleken dat mevrouw wel beter wist waar zij het over had. In dat gesprek was zij mondiger dan meneer. Meneer beaamde wat mevrouw zei. Zij voerde meer de boventoon op het onderwerp finaal verrekenbeding maar meneer was het daar ook mee eens.
Ik denk dat ik mevrouw telefonisch heb gesproken en dat naar aanleiding van dat gesprek de eerste bespreking op 26 september 2017 tot stand is gekomen. Mevrouw heeft verteld dat er over huwelijkse voorwaarden met mij gesproken zou gaan worden. Ik ben nogal kort aan de telefoon, dus ik denk dat zij mij niet meer dan dat verteld heeft. U vraagt of mij door partijen is uitgelegd in het eerste gesprek waarom zij de aangegeven specifieke huwelijkse voorwaarden wilden. Ze gaven aan dat er sprake was van echte liefde en dat er kinderen zouden komen en, zoals ik al verteld heb, stevenden zij in het gesprek af op die huwelijkse voorwaarden, dat wil zeggen het finaal verrekenbeding. Ik heb letterlijk opgeschreven dat de man in een melkfabriek werkt. In mijn aantekeningen staat dat meneer in België zou blijven wonen en dat mevrouw in Nederland zou blijven wonen en ook na het huwelijk zouden ze (voorlopig) geen gemeenschappelijke huishouding gaan voeren. (…)”.
2.5.
De man heeft als partijgetuige (verder te noemen: getuige 3) onder belofte voor zover van belang het volgende verklaard:
“Op een gegeven moment hebben mevrouw en ik besloten met elkaar te gaan trouwen. Zij heeft mij verteld dat wij bij elkaar zouden blijven en dat wij kinderen zouden krijgen. U vraagt aan mij hoe vaak zij dat verteld heeft vóór het huwelijk, dat weet ik niet precies. Zij heeft het wel een aantal keren aan mij verteld dat wij ook een gezinnetje zouden stichten. Ik, van mijn kant, heb haar verteld dat ik graag een gezinnetje met twee kinderen zou willen. Daarop heeft zij instemmend gereageerd. U vraagt aan mij of er voor het huwelijk gesproken is over na het huwelijk van elkaar te scheiden: nee, dat is niet besproken tussen ons. Het was de bedoeling om te trouwen en getrouwd te blijven. Voor het huwelijk hebben wij allebei gezegd dat we na het huwelijk op enig moment zouden gaan samenwonen bij mij in België. Op enig moment heeft zij mij verteld dat ze (…) naar mij toe zou komen om met mij te komen samenwonen. Dat zou in het voorjaar van 2018 zijn. Ze ging in januari naar Kroatië en kwam eind januari/begin februari terug. Na Kroatië, ik denk een half jaar later, heeft zij de nodige kleding van haarzelf en wat serviesgoed meegenomen naar mij in België en bij mij achtergelaten. Daarbij heeft ze verteld dat ze die dan niet meer hoefde mee te nemen als ze definitief bij mij zou komen wonen. Ze heeft kleding bij twee gelegenheden naar mij toegebracht en bij mij achtergelaten. Een deel van die kleding zit in een valies van haar, die staat nog steeds bij mij. U vraagt aan mij of ze nog andere signalen heeft gegeven dat ze bij mij zou komen wonen: wij omhelsden elkaar, wij hielden van elkaar, ze vroeg aan mij dingen over de koeien en over hoelang een zwangerschap van een koe duurt en ze vertelde dat ze dat allemaal wilde weten met het oog op het komen wonen bij mij door haar. (…) Als ik haar belde en vroeg om toch bij mij te komen wonen gaf ze aan dat ze niet veel tijd had om met mij te praten, dat ze de bus op moest om naar haar werk te gaan. Ik had bijna de moed opgegeven dat ze bij mij zou komen wonen. Ik denk dat ze misschien omme nabij de tien keer bij mij in België is gekomen, waarvan een aantal keer met haar tante Violetta en ook een aantal keer met haar moeder. Ze is nooit alleen naar mij toegekomen. In 2019 is ze in mijn herinnering drie keer bij mij geweest in België: in januari, met Pasen en in juni. Met Pasen is zij bij mij blijven slapen en dan sliepen wij samen. U vraagt aan mij wanneer ik heb gehoord en ook op welke wijze dat zij van mij wilde scheiden: ik vond daarover post in mijn brievenbus en ik ben toen verschoten. Het ging om het verzoekschrift echtscheiding dat ik ontving. Ik heb van haar tevoren nooit gehoord of signalen gekregen dat zij van mij wilde scheiden. Tijdens ons huwelijk hebben wij veelvuldig telefonisch contact met elkaar gehad, praktisch dagelijks, een enkele dag uitgezonderd. Veelal twee keer per dag, ’s middags en ’s avonds. We spraken met elkaar over de dagelijkse beslommeringen zoals eten en werken. Soms heb ik ook aangekaart over het samenwonen en daarmee gaf ik aan “het blijft maar duren”. Het was eigenlijk altijd zo dat ze niet veel tijd had om te praten en dat ze de bus op moest. (…) Nadat ik de echtscheidingspapieren had ontvangen heb ik haar wel vijftig keer proberen te bellen op haar gsm en ik heb haar ook ge-sms’t. Ik heb haar niet meer aan de lijn gekregen en ook geen reactie gekregen op mijn sms’en. Ik heb ook nog per e-mail gereageerd maar ook daarop heb ik geen reactie gekregen. De echtscheiding kwam voor mij onverwacht.
2.5.1.
De eerste notaris (…) Tijdens dat gesprek bij die notaris heeft mevrouw met name het gesprek gevoerd van onze kant, ze gaf aan dat ze finaal wilde verrekenen en het was de eerste keer dat ik dat woord hoorde. Ze gaf aan dat wij rap wilden trouwen, dat wij kinderen zouden krijgen en dat we niet zouden scheiden. De notaris heeft toen gezegd: maar wat als jullie wel uit elkaar zouden gaan? Mevrouw gaf aan wij gaan niet scheiden en wij willen samen kinderen. Ik van mijn kant heb ook gezegd wij willen samen kinderen. De notaris heeft toen gezegd “denkt u hier nog maar eens over na”, het gesprek was gedaan. De notaris heeft ons gewezen op ons leeftijdsverschil en wilde de akte niet zomaar opmaken. (…) De notaris ( [getuige 2] ) (toevoeging rechtbank: getuige 2) heeft mij inderdaad na de bespreking zelf gebeld. Zij vroeg aan mij of ik wel wilde trouwen. Ik heb gezegd: “ja, ik wil trouwen. Waarom niet?” Toen ik gebeld werd door de notaris zat ik samen met mevrouw ( [de vrouw] ) bij mij thuis op de zetel. De telefoon stond redelijk luid, maar niet op speaker. Ik denk dat [de vrouw] kon horen wat de notaris aan mij vroeg. [de vrouw] omhelsde mij. Ik heb de notaris geantwoord en de notaris vroeg ook iets van of ik onder dwang stond misschien ofzo. [de vrouw] knikte naar mij dat het goed was dat wij zouden trouwen. Ik heb tegen de notaris nog gezegd “ik ben oud en wijs genoeg”. U houdt mij voor dat volgens de notaris ik ook nog zou hebben gezegd “om de gevolgen te overzien”: dat laatste heb ik niet gezegd. Dat weet ik zeker. De moeder van [de vrouw] zat in een andere zetel en zei tegen mij dat ik goed had gesproken en dat ik een mooie jonge vrouw ging trouwen en dat ik blij mocht zijn en daar kinderen mee zou krijgen. (…) Het initiatief tot het trouwen kwam van mevrouw. Zij gaf aan rap te willen trouwen, dat kwam niet van mij. Ik denk dat bij onze derde ontmoeting (de eerste was in juni 2017) mevrouw aangaf dat zij met mij wilde trouwen. Wij konden het goed met elkaar vinden en wij hadden elkaar ook omhelsd bij de ontmoetingen. U vraagt of er nog andere redenen/excuses door mevrouw zijn gegeven om nog niet bij mij te komen wonen: niet dat ik mij kan herinneren. (…) Nadat we bij de eerste notaris (toevoeging rechtbank: getuige 1) naar buiten kwamen, dat gesprek had nog geen kwartier geduurd, stonden we buiten en gaf mevrouw bij mij aan “wil je dan niet met me trouwen?” en ze begon te huilen. Ik was terneergeslagen. Ik ben niet zo’n prater, ik ben meer iemand die met zijn handen werkt. Ik heb gezegd dat zij daarvoor niet moest huilen. Ik heb gezegd dat ik wel met haar wilde trouwen maar dat ik ook nog iets te zeggen wilde hebben. U vraagt wat ik daarmee bedoelde: ik doel op het finaal verrekenbeding, voor het gesprek bij de notaris had zij tegen mij gezegd die moet dat niet allemaal weten, je moet niet teveel praten. Die hoeven niet te weten wat wij allemaal hebben. Ik heb haar niet gevraagd waarom “die” dat niet allemaal hoefden te weten. Ik had haar voor het bezoek bij de notaris verteld dat ik een boerenbedrijf had met koeien (25-30 stuks) en dat ik grond had gepacht en dat ik ook een beetje eigen grond had. Ik weet niet wanneer, maar ik heb haar op enig moment ook verteld dat ik grond van mijn moeder zou erven als zij er niet meer zou zijn. Nadat mijn moeder was overleden heeft zij mij op enig moment gevraagd of “dat” allemaal geregeld was. Ik heb toen gezegd: we zijn ermee bezig. Toen wij buiten kwamen van de eerste notaris heeft zij op enig moment gezegd ik zal dan een andere notaris regelen. Ik heb haar dat laten regelen. Ze gaf over de eerste notaris aan dat zij “niet echt zo aan die man was”, daarmee bedoel ik dat zij niet zo enthousiast was over die man. Bij de eerste notaris was het gesprek eigenlijk zo klaar, want hij zei dat wij er nog maar eens goed over moesten nadenken. Ik weet niet precies maar na de eerste notaris en misschien ook na de tweede notaris heeft mevrouw tegen mij gezegd dat ze finaal wilde verrekenen en dat ze anders niet met mij wilde trouwen. Ze heeft ook gezegd tegen mij en ook bij beide notarissen dat zij met mij wilde trouwen om getrouwd te blijven en niet om te scheiden. (…)”
2.6.
De vrouw heeft als getuige (verder te noemen: getuige 4) onder ede het volgende verklaard:
“Wij hebben elkaar leren kennen via een datingsite. In mei 2017 hebben wij telefonisch met elkaar contact gehad en inderdaad op 11 juni 2017 hebben wij elkaar voor het eerst ontmoet. Ik weet in ieder geval dat het in juni 2017 was. (…) Het kan kloppen dat wij op 19 september 2017 de trouwdatum [datum] in [plaats] hebben vastgelegd. Voor het huwelijk hebben wij met elkaar gesproken over het samenwonen, maar daar waren wij niet uitgekomen. Het was voorlopig Nederland en België en dat hebben we ook bij de notaris aangegeven. Ik ben bij de eerste notaris, die vandaag is gehoord, inderdaad zonder meneer geweest (…) Inderdaad wisten wij (meneer en ik) wat we wilden, namelijk: huwelijkse voorwaarden zoals ik bij de eerste notaris in het eerste gesprek heb aangegeven. (…) Meneer heeft meer verstand van notarissen en van hem komt het finaal verrekenen af. U vraagt mij in welke situatie dan verrekenen en of ik daar al met de eerste notaris over heb gesproken. Het klopt dat ik heb gezegd niet alleen bij overlijden maar ook bij echt scheiden, (…) Ik heb die notaris in het eerste gesprek wel degelijk de achternaam van meneer kunnen vertellen en ook zijn adres, want daar was ik immers al een aantal keer geweest. Ik ben heel slecht in cijfers en het kan goed zijn dat ik de notaris niet de geboortedatum van meneer heb kunnen vertellen. Ik geloof, althans ik neem aan, dat ik wel heb verteld dat meneer een melkbedrijf heeft. Dat heb ik immers gezien toen ik bij meneer was. Het gesprek met de notaris ging erg snel. Natuurlijk vond ik het begrijpelijk dat de notaris ook met meneer wilde spreken. Ik heb niet aangedrongen in het eerste gesprek op het opmaken van een akte binnen twee weken. (…) We zijn toen uitgekomen bij de tweede notaris die vandaag als getuige is gehoord. In het gesprek met de tweede notaris heeft meneer verteld dat hij iets met ‘melkfabriek/bedrijf’ deed, dat weet ik niet precies, en dat ik als kapster werkte. Het klopt dat we toen hebben verteld dat meneer €20.000 euro aan vermogen had en ik €6.000 euro. Het klopt dat we in het gesprek aan de notaris hebben verteld dat we een finaal verrekenbeding wilden. Er is ook gesproken over het krijgen van kinderen, dat wil zeggen: een kinderwens van ons beiden, en bij de erfrechtelijke gevolgen heeft de notaris een tekeningetje gemaakt en daar is ook een kindje getekend. Inderdaad hebben we ook aan die notaris verteld dat wij niet van plan waren om te scheiden en dat wij kinderen wilden. Ik heb gehoord dat de notaris heeft verteld en dat meneer [de man] heeft bevestigd dat de notaris een dag later meneer [de man] heeft gebeld. Meneer vertelde toen dat hij de notaris had gezegd dat hij oud en wijs genoeg was en dat hij wist wat hij deed. (…) Ik heb enkele weken voordat meneer het verzoekschrift echtscheiding via de post heeft ontvangen aangegeven dat ik de procedure zou starten omdat er geen beweging kwam in het gaan samenwonen. Wat de term finaal verrekenbeding betekent heb ik voor het eerst gehoord van de tweede notaris. De term zelf heb ik voor het eerst gehoord van meneer [de man] . Ik heb hem toen gevraagd wat dat betekende en hij heeft het toen aan mij uitgelegd.”
2.7.
Gelet op de afgelegde verklaringen van de getuigen 1 tot en met 4 en de bewijsopdracht komt de rechtbank tot de volgende overwegingen. De rechtbank knipt daarbij de bewijsopdracht op in een aantal onderdelen en deze worden stap voor stap besproken en beoordeeld.
2.7.1.
Heeft de vrouw de bedoelde beloftes aan de man gedaan?
2.7.2.
Uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat de vrouw vóór het huwelijk meermalen en onomwonden heeft verklaard, met name ook bij de getuigen 1 en 2, nooit uit de echt te zullen scheiden en dat zij met de man een gezin met kinderen wilde stichten.
2.7.3.
De belofte om op korte termijn bij de man te komen wonen, heeft de vrouw niet gedaan. In de huwelijkse voorwaarden is door partijen vastgelegd dat zij na hun huwelijk voorlopig nog geen gemeenschappelijke huishouding zullen gaan voeren. Uit de verklaringen van de man en de vrouw kan worden afgeleid dat de samenwoning vanaf het begin van de relatie en het huwelijk van partijen een terugkerend thema in de dagelijkse gesprekken van de echtelieden is geweest. De man heeft daarbij steeds aangegeven dat hij uitging van een samenwoning op korte termijn in België op zijn boerenbedrijf, omdat hij dat bedrijf gewoon wilde blijven voortzetten. De vrouw heeft als getuige bevestigd dat aanvankelijk over samenwoning in België ook is gesproken maar “dat mocht niet van meneer”. Er zijn in de afgelegde verklaringen van de man en de vrouw geen aanknopingspunten te vinden dat de man op enig moment die samenwoning in België juist niet zou hebben gewild. De ongeloofwaardigheid van de verklaring van de vrouw op dit punt wordt nog versterkt in de niet door de vrouw bestreden verklaring van de man dat de vrouw niet alleen kleren van haar heeft achtergelaten bij hem maar ook serviesgoed bij hem heeft gebracht. Daarbij heeft de vrouw volgens de man gezegd: “dat ze die dan niet meer hoefde mee te nemen als ze definitief bij mij zou komen wonen”. Aan de andersluidende en ongeloofwaardige verklaring van de vrouw dat partijen zouden hebben afgesproken juist te gaan samenwonen in Nederland gaat de rechtbank dan ook enerzijds voorbij, maar anderzijds gebruikt de rechtbank die onjuiste verklaring van de vrouw om de geloofwaardigheid aan te nemen van de verklaring van de man waar hij heeft verklaard dat hij die samenwoning in België herhaaldelijk aan de orde heeft gesteld bij de vrouw en dat de vrouw de boot steeds bleef afhouden. Daarmee acht de rechtbank aannemelijk dat partijen, zoals de man ook heeft verklaard, vóór het huwelijk tegen elkaar hebben gezegd dat zij na het huwelijk op enig moment zouden gaan samenwonen in België.
2.7.4.
Kortom, de rechtbank acht bewezen dat de vrouw aan de man de beloftes heeft gedaan als zou zij nooit uit de echt scheiden, dat zij bij de man zou komen wonen in België en met de man kinderen zou willen.
2.8.
Heeft de vrouw de man met die beloftes bewogen een huwelijk aan te gaan?
2.8.1.
Onmiskenbaar komt uit de afgelegde verklaringen van de vier getuigen naar voren dat die beloftes in onderling verband en samenhang beschouwd de man hebben bewogen het huwelijk met de vrouw aan te gaan. Het samen (kunnen) blijven met de vrouw, het samen een gezin (kunnen) stichten en daarbij ook samenwonen, vormden voor de man een essentieel geheel met het besluit om in het huwelijk te treden met de vrouw.
2.9.
Heeft de vrouw nimmer de intentie gehad om haar beloftes na te komen en enig gevolg te geven aan de door haar tegen de man uitgesproken toekomstplannen?
2.9.1.
Voor het antwoord op deze vraag kijkt de rechtbank eerst naar wat er van deze beloftes van de vrouw terecht is gekomen. De vrouw heeft het initiatief genomen van de echtscheiding door de procedure te starten en de man daartoe op 31 juli 2019 in persoon een dagvaarding door een deurwaarder te laten uitreiken. De vrouw heeft aan de door partijen beoogde samenwoning in België geen uitvoering gegeven en is, ondanks de herhaalde wens van de man, in Nederland blijven wonen. Partijen hebben geen kinderen gekregen tijdens hun huwelijk.
2.10.
Zijn er (voldoende) aanknopingspunten om aan te nemen dat de vrouw een andere intentie heeft gehad dan om haar gedane beloftes na te komen? Ja, die zijn er, zoals hierna zal worden overwogen.
2.10.1.
Het eerste aanknopingspunt is het volgende. De reden die de vrouw voor het starten van de echtscheidingsprocedure heeft gegeven (als getuige), namelijk dat er maar geen beweging kwam in het beoogde samenwonen in Nederland, acht de rechtbank in het verlengde van hetgeen hiervoor is overwogen over de al dan niet samenwoning in België ongeloofwaardig. Die ongeloofwaardige en onaannemelijke verklaring van de vrouw over de reden dat zij de echtscheidingsprocedure is gestart, onderstreept, bij gebreke van een andere plausibele reden voor de echtscheiding, de juistheid van de verklaring van de man waar hij als getuige heeft verklaard dat het ontvangen van het verzoekschrift tot echtscheiding voor hem totaal onverwacht kwam; de man is destijds bij het vinden van deze post “verschoten”. Ook de vele pogingen van de man om na dat bericht van de vrouw haar (telefonisch) te spreken te krijgen, hetgeen niet door de vrouw is ontkend, maakt duidelijk dat de man niet alleen wilde weten waarom de vrouw van echt wilde scheiden maar ook dat hij volstrekt in het ongewisse verkeerde over de reden voor het verzoek echtscheiding van de vrouw.
2.10.2.
Het tweede aanknopingspunt vormt het volgende. Vóór de huwelijkssluiting is de vrouw de initiatiefneemster geweest (anders dan eerder door de rechtbank in de vorige tussenbeschikking op grond van het gevoerde debat werd aangenomen) om te komen tot het opmaken van huwelijkse voorwaarden met daarin de afspraken gescheiden vermogens en een finaal verrekenbeding bij overlijden én met name ook dat dit verrekenbeding bij echtscheiding zou gelden. De vrouw heeft de getuigenis van getuige 1 daarover bevestigd. Waarom de vrouw, mede gelet op het grote leeftijdsverschil tussen de man en de vrouw (36 jaar) en haar uitgesproken woorden tegenover de man (in het tweede gesprek met getuige 1 en de man) “wij gaan niet scheiden, wij houden teveel van elkaar”, juist ook een verrekenbeding bij echtscheiding wenste, heeft de vrouw niet duidelijk gemaakt. Dat ook de man met die huwelijkse voorwaarden bij echtscheiding akkoord is gegaan, maakt dat niet anders omdat de man met een echtscheiding van partijen nimmer rekening heeft gehouden.
2.10.3.
Het derde aanknopingspunt vormt het volgende. Dat van de man “het finaal verrekenen” af kwam, zoals de vrouw heeft verklaard, acht de rechtbank ongeloofwaardig en onaannemelijk. De vrouw heeft het initiatief genomen tot het eerste gesprek bij een notaris en in dat gesprek is uit de getuigenis van de notaris gebleken dat de vrouw precies wist wat zij wilde, zoals hiervoor reeds is overwogen, en dat zij ook goed de werking van dit beding kende. Niet is komen vast te staan, bijvoorbeeld uit het tweede gesprek met diezelfde notaris, waarbij ook de man aanwezig was, dat de man met het idee van het finaal verrekenbeding is gekomen of dat hij reeds op de hoogte was van de ins en outs van een dergelijk beding. Dat laatste is temeer onaannemelijk omdat de man, zoals de notaris, getuige 1, ook heeft aangegeven, als degene met de Belgische nationaliteit en ook wonende in België, niet bekend pleegt te zijn met een dergelijk beding en daarover door de notaris uitleg heeft gekregen. Bij die uitleg bleek uit de reactie van de man, zoals de getuige 1 heeft verklaard, dat hij onaangenaam verrast was over de werking van dit beding bij overlijden van de man. Daaruit kan worden afgeleid dat juist de man niet op de hoogte was van de werking van dit beding. De man heeft ook zelf verklaard dat hij bij de eerste notaris voor het eerste hoorde van de woorden “finaal verrekenbeding”. Gelet op dit alles is het niet aannemelijk dat juist de man bij de vrouw met dit beding op de proppen zou zijn gekomen. Waarom de vrouw, als getuige gehoord, de rechtbank op dit punt iets anders wil doen geloven, heeft zij niet duidelijk gemaakt.
2.10.4.
Het vierde aanknopingspunt vormt het volgende. De eerste poging van de vrouw om te komen tot huwelijkse voorwaarden loopt op niets uit. Het gezamenlijk gesprek bij notaris/getuige 1 eindigt zonder dat deze notaris bereid is om op korte termijn huwelijkse voorwaarden op te maken zoals met name de vrouw die op korte termijn wenste te laten opmaken vóór de sluiting van hun huwelijk (dat al snel zou worden gesloten). Zoals uit de verklaring van de man blijkt, heeft de vrouw (buiten gekomen na het gesprek met de eerste notaris) de man gevraagd “wil je dan niet met mij trouwen?”, waarbij zij is gaan huilen. De vrouw heeft haar doel om op heel korte termijn te komen tot de door haar beoogde huwelijkse voorwaarden vóór de huwelijkssluiting kracht bij gezet door tegen de man te zeggen dat ze zonder een verrekenbeding niet met de man wilde trouwen en ook dat ze wilde trouwen om getrouwd te blijven en niet wilde scheiden. Door aldus te handelen, heeft de vrouw met instemming van de man op korte termijn een andere notaris kunnen gaan zoeken om te komen tot het afsluiten van de door haar gewenste huwelijkse voorwaarden. En die tweede poging van de vrouw heeft snel succes.
2.10.5.
Het vijfde aanknopingspunt wordt gevormd door het volgende. De vrouw en de man hebben bij de tweede notaris, anders dan bij de eerste notaris, niet de waarheid verteld over het vermogen (het bedrijf) van de man en dat is gebeurd op initiatief van de vrouw, zo is uit de verklaringen van de getuigen 2, 3 en 4 af te leiden. De man zou in een melkfabriek werken en een vermogen van € 20.000,- hebben, terwijl de man en de vrouw wisten dat deze informatie niet juist was. Partijen wisten dat de man een boerenbedrijf met 25-30 stuks koeien had, grond pachtte en ook een beetje eigen grond had, omdat de man dat aan de vrouw had verteld en de vrouw vóór het huwelijk ook zelf op het bedrijf van de man was geweest. Waarom daarover niet de waarheid is verteld, kan bij gebreke van een andere verklaring, slechts samenhangen met het verloop van het bezoek aan de eerste notaris, dat immers niet had geleid tot de beoogde akte huwelijkse voorwaarden. Het moet ervoor worden gehouden dat de vrouw heeft willen voorkomen dat de tweede notaris ook haar medewerking zou weigeren aan het opmaken van die huwelijkse voorwaarden en dát kon worden voorkomen door (zoals zij volgens de man tegen hem heeft gezegd) niet te vertellen welk vermogen zij hadden. De vrouw heeft immers niet betwist dat zij in dit verband tegen de man heeft gezegd: “je moet niet teveel praten” en “die hoeven niet te weten wat wij allemaal hebben”. De vrouw heeft deze gang van zaken niet weersproken en geen verklaring gegeven waarom zij op deze wijze heeft gehandeld.
2.10.6.
De rechtbank leidt uit deze vijf aanknopingspunten in onderling verband en samenhang beschouwd af dat de vrouw van begin af aan de intentie heeft gehad om niet haar beloftes na te komen of om aan haar tegen de man uitgesproken toekomstplannen enig gevolg te geven. Vóór het huwelijk regelt de vrouw op korte termijn de beoogde huwelijkse voorwaarden die haar bij echtscheiding recht geeft op een vordering op de man ter grootte van de helft van zijn vermogen (minus de helft van haar vermogen maar over de omvang daarvan heeft de vrouw zelf gesteld dat zij “geen noemenswaardig vermogen” heeft) en na het huwelijk komt de vrouw geen van de beloftes na jegens de man en besluit ze op een volslagen onverwacht moment voor de man en zonder plausibele en ongeloofwaardige reden om de echtscheiding in gang te zetten en door te zetten.
2.11.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de man het bewijs heeft geleverd. Daarmee doet zich de situatie voor dat naar het oordeel van de rechtbank onverkorte toepassing van de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat het de vrouw niet om het huwelijk (inclusief kinderen krijgen en samenwonen) te doen is geweest, maar om via het huwelijk en de daarop volgende echtscheiding te beschikken over het geld van de man ofwel zijn vermogen. Daarbij weegt mee dat, zoals in de vorige beschikking is overwogen, de vrouw geen enkele bijdrage heeft geleverd aan de opbouw van het vermogen van de man en de man zijn vermogen tijdens zijn arbeidzaam leven als boer gedurende circa 40 jaar heeft opgebouwd. Tot slot weegt mee dat onverkorte toepassing van de huwelijkse voorwaarden er toe zou leiden dat de man zijn bron van bestaan (bedrijf) zou moeten verkopen teneinde de vrouw uit te kunnen keren.
2.12.
Het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot (kort gezegd) de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden dient derhalve te worden afgewezen.
2.13.
De rechtbank acht termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren, zodanig dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1.
wijst het verzoek van de vrouw af;
3.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, en ter openbare civiele terechtzitting van 26 februari 2021 uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.P.H. Welie, griffier. | ||
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch: a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak; b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. | ||