NJB 2017/1238:Kwalificeerbaarheid als witwassen van het ‘verwerven of voorhanden hebben’ in de zin van art. 420bis lid 1 sub b Sr van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen (vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302 en HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842): nu de bewezenverklaring in casu ook inhoudt dat de verdachte de geldbedragen heeft ‘overgedragen’ en heeft ‘omgezet’ als bedoeld in deze bepaling, terwijl het hof bij de kwalificatie van het bewezenverklaarde kennelijk geen zelfstandige betekenis heeft toegekend aan het ‘verwerven’ en ‘voorhanden hebben’ van de geldbedragen, zou de mogelijke gegrondheid van het middel niet tot cassatie behoeven te leiden wegens het ontbreken van voldoende belang van de verdachte bij het middel. Verbeurdverklaring art. 33a Sr: daarvoor is niet nodig dat volgens art. 94 Sv beslag is gelegd op het voorwerp waarvan de verbeurdverklaring wordt uitgesproken. Ingevolge art. 34 Sr zal in zo’n geval het voorwerp moeten worden uitgeleverd of de geschatte waarde daarvan moeten worden betaald. Voor uitlevering zal de verdachte, indien op hetzelfde voorwerp een ander dan het in art. 94 Sv vermelde beslag is gelegd, afhankelijk zijn van de medewerking van de beslaglegger. Een conservatoir beslag als bedoeld in art. 94a Sv staat derhalve niet eraan in de weg dat een voorwerp wordt verbeurdverklaard