Hof 's-Hertogenbosch, 19-08-2021, nr. 200.294.447, 01 en 200.294.447, 02
ECLI:NL:GHSHE:2021:2598
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
19-08-2021
- Zaaknummer
200.294.447_01 en 200.294.447_02
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:2598, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 19‑08‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:396, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 19‑08‑2021
Inhoudsindicatie
Uithuisplaatsing Deskundigenonderzoek Benoeming bijzonder curator, schorsing uitvoerbaar bij voorraadverklaring
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 19 augustus 2021
Zaaknummers : 200.294.447/01 en 200.294.447/02
Zaaknummers 1e aanleg : C/01/368714 / JE RK 21-368 en
C/01/369382 / JE RK 20-491
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Erkens,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats];
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2021.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 20 mei 2021, heeft de moeder verzocht de uitvoerbaar bij voorraadverklaring te schorsen, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- -
primair de verzoeken van de GI tot machtiging uithuisplaatsing af te wijzen en het verzoek tot (benoeming van) een bijzonder curator toe te wijzen;
- -
subsidiair een onderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv te gelasten met de onderzoeksvragen van de moeder of andere vragen in goede justitie.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij het hof op 23 juni 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en voormelde beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juli 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
mr. Erkens;
- -
de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2];
- -
de vader.
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling in hoger beroep verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 30 maart 2021;
- -
het V2 formulier van 3 juni 2021 van mr. J. el Hannouche, waarin deze zich heeft onttrokken als advocaat van de vader.
3. De beoordeling
3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. Het ouderlijk gezag over de kinderen berust bij de ouders. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2.
De kinderen staan sinds 29 juli 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 29 juli 2021.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 16 april 2021 voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot uiterlijk 29 juli 2021, uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder. De zelfstandige verzoeken van de moeder zijn afgewezen, evenals het verzoek van [minderjarige 1] tot benoeming van een bijzonder curator.
3.3.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op 21 mei 2021 uit huis geplaatst in een zorggezin van Bijzonder Jeugdwerk.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert aan dat de uithuisplaatsing niet proportioneel is, dat er onvoldoende is gekeken naar alternatieven en dat er ten onrechte geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. De kinderen ontwikkelen zich goed en de moeder betwist de beschuldigingen over een erbarmelijke thuissituatie. De GI heeft twee keer eerder een machtiging uithuisplaatsing verzocht en gekregen, maar deze ongebruikt laten verstrijken. De moeder voert verder aan dat het in het belang van de kinderen is dat er een bijzonder curator wordt benoemd. [minderjarige 1] beschuldigt zijn vader van seksueel misbruik, maar hij wordt door de GI onvoldoende gehoord. De GI gaat uit van de hypothese ouderverstoting en vindt dat de kinderen in beide gevallen hulp nodig hebben. De moeder voert aan dat de rechtbank ten onrechte de GI heeft gevolgd door te overwegen dat de kinderen sowieso professionele hulp nodig hebben en dat onderzoek en observatie niet in de thuissituatie bij de moeder kan worden ingezet maar dat dit in een neutrale setting moet gebeuren. De moeder is niet tegen onderzoek, maar in plaats van een NIFP-onderzoek prefereert zij een onderzoek door een traumacentrum.
3.6.
De GI voert -zakelijk weergegeven- het volgende aan.
De vader wordt door de moeder en de kinderen beschuldigd van seksueel misbruik. De zaak is door de politie uitgebreid onderzocht en is vervolgens geseponeerd. Onlangs heeft [minderjarige 1] zelf aangifte gedaan tegen zijn vader en hij is hierover gehoord door de politie. De uitkomst van dit verhoor is op dit moment nog niet duidelijk. Ondanks de zware beschuldigingen, is de moeder niet akkoord gegaan met hulpverlening voor de kinderen. Zij heeft geen toestemming gegeven voor speltherapie en/of een NIFP-onderzoek. De kinderen zijn al jarenlang getuige van een complexe echtscheidingsstrijd tussen de ouders. De hypothese vanuit de GI is dat er sprake is van ouderverstoting. Een uithuisplaatsing is helaas nodig gebleken om enig zicht te krijgen op hoe het met de kinderen gaat. Daarvoor is een neutrale plek, met ruimte voor de andere ouder, noodzakelijk. De kinderen worden geobserveerd en bekeken wordt wat zij nodig hebben. De contextueel therapeut is gestart met het voeren van gesprekken, ook met beide ouders. De GI voert verder aan dat het naar omstandigheden goed gaat met de kinderen. Zij missen hun moeder, met name [minderjarige 2]. De kinderen gaan naar hun eigen school en in overleg met het zorggezin worden de sociale activiteiten van de kinderen zoveel mogelijk voortgezet. De kinderen doen het goed op school en zij zijn volgens school opener geworden. Het contact van de kinderen met de moeder wordt begeleid door een zeer ervaren ambulant hulpverlener om op die manier inzicht te krijgen in het contact tussen de moeder en de kinderen en om te voorkomen dat de moeder in het bijzijn van de kinderen praat over het mogelijk seksueel misbruik door de vader. De contactmomenten verlopen nu goed en vinden plaats op donderdag tussen 18.00 uur en 19.30 uur in het zorggezin. De moeder houdt zich aan de gemaakte afspraken. De GI ziet op dit moment geen toegevoegde waarde in het benoemen van een bijzonder curator. Mocht hiertoe worden overgegaan dan denkt de GI aan een bijzonder curator met een orthopedagogische achtergrond. De GI heeft een (apart) gesprek gevoerd met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de GI heeft [minderjarige 1] verwezen naar het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) voor een onafhankelijk vertrouwenspersoon.
3.7.
De vader voert aan dat hij, met pijn in zijn hart, achter de uithuisplaatsing staat. Het zorggezin is een goede plek voor de kinderen en het is erg fijn dat zij niet van school hebben hoeven wisselen. De vader heeft goede gesprekken gevoerd met de contextuele therapeut. Hij ziet geen toegevoegde waarde in het benoemen van een bijzonder curator.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Verzoek schorsen uitvoerbaar bij voorraadverklaring
3.8.1.
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, Rv kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.8.2.
Gelet op het feit dat het hof op 19 augustus een eindbeschikking geeft, heeft de moeder geen belang (meer) bij haar verzoek om de werking van de bestreden beschikking te schorsen. Haar verzoek zal daarom worden afgewezen.
Machtiging uithuisplaatsing
3.8.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.4.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling is het hof, alles overziende, van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW en dat een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk was en is. De kinderen werden en worden door een heftige reeds jaren durende ouderstrijd ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Door de uithuisplaatsing is er betrekkelijke rust en kan er hopelijk alsnog zicht worden verkregen op de gevolgen die de kinderen van de strijd ondervinden en de hulp die zij met het oog daarop nodig hebben.
Benoemen bijzonder curator
3.8.5.
In artikel 1:250 BW is - voor zover hier van belang - het volgende bepaald. Wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de rechtbank, dan wel, indien het een aangelegenheid inzake het vermogen van de minderjarige betreft, de kantonrechter, of, indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
3.8.6.
Het hof acht het op dit moment niet in het belang van de kinderen om een bijzonder curator te benoemen voor [minderjarige 1] en/of [minderjarige 2]. De belangen van de kinderen worden op dit moment gewaarborgd door de GI. Als er al strijd is tussen de belangen van de kinderen en (een van) de ouders heeft het hof op dit moment geen feiten en omstandigheden kunnen vaststellen op grond waarvan de GI de belangen van de kinderen in onvoldoende mate heeft gewaarborgd en waarborgt. Het verzoek van de moeder om een bijzonder curator te benoemen zal door het hof worden afgewezen.
Deskundigenonderzoek
3.8.7.
De moeder heeft het hof verzocht om een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv te gelasten. Het hof overweegt dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Het hof stelt voorop dat onder de reikwijdte van artikel 810a lid 2 Rv ook de zaken vallen waar het gaat om een uithuisplaatsing van een minderjarige (ECLI:NL:HR:2020:961).
3.8.8.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de moeder prematuur is. De kinderen worden in het kader van de uithuisplaatsing geobserveerd in het zorggezin en van daaruit wordt bekeken wat zij nodig hebben. Ook het traject met de contextueel therapeut is nog gaande, zodat een door de moeder verzochte contra-expertise nog niet aan de orde kan zijn.
4. De slotsom
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is op 19 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.