Vgl. HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:960, rechtsoverweging 2.3.1.
HR, 24-11-2023, nr. 22/04806
22/04806
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-11-2023
- Zaaknummer
22/04806
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1625, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑11‑2023; (Cassatie)
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑11‑2023
- Vindplaatsen
NDFR Nieuws 2023/1669
Sdu Nieuws Belastingzaken 2023/1184
V-N 2023/55.17 met annotatie van Redactie
NLF 2023/2743 met annotatie van Nick van den Hoek
NTFR 2023/2181 met annotatie van mr. I. van Wijk
Belastingblad 2024/14 met annotatie van J.M.J.F. JANSEN
FED 2024/4 met annotatie van M.H.W.N. Lammers
USZ 2024/22
JB 2024/13
Uitspraak 24‑11‑2023
Inhoudsindicatie
Art. 6:6 Awb; beroepschrift zonder gronden; binnen termijn voor verzuimherstel bereikt brief met termijnstelling belanghebbende, ook al is de brief onjuist geadresseerd. Verzuimherstel blijft uit.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/04806
Datum 24 november 2023
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN DE BELASTINGSAMENWERKING OOST-BRABANT
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 28 oktober 2022, nr. SHE 21/2216 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 23 juni 2022. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk, heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant (hierna: het dagelijks bestuur), vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft een conclusie van dupliek ingediend.
2. Uitgangspunten in cassatie
2.1.1
Tegen een door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant gedane uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld bij de Rechtbank Oost-Brabant. In de daartoe strekkende brief van de voor belanghebbende optredende gemachtigde is een kantooradres in Amsterdam vermeld.
2.1.2
Bij brief van 15 september 2021 heeft de Rechtbank belanghebbende in de gelegenheid gesteld binnen een termijn van vier weken verzuimen te herstellen, te weten opgave van de gronden van het beroep en toezending van een kopie van het bestreden besluit en van een schriftelijke volmacht. Deze brief is verzonden naar een in het adressysteem van de Rechtbank opgenomen adres in Groningen. Dit adres is het vorige kantooradres van de gemachtigde.
2.1.3
Bij aangetekende brief van 18 oktober 2021 heeft de Rechtbank belanghebbende in de gelegenheid gesteld binnen een week schriftelijk de redenen op te geven waarom de in de brief van 15 september 2021 genoemde verzuimen niet tijdig zijn hersteld.
2.1.4
Bij brief van 19 oktober 2021 heeft de gemachtigde de Rechtbank een week uitstel voor het herstel van de verzuimen verzocht. Daarbij heeft de gemachtigde meegedeeld dat hij de brief van de Rechtbank van 15 september 2021 ten gevolge van onjuiste adressering pas op 21 september 2021 heeft ontvangen.
2.2
De Rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:54 Awb uitspraak gedaan zonder een zitting te houden. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende vóór 13 oktober 2021, het einde van de in de brief van 15 september 2021 gestelde termijn, op de hoogte is geraakt van de noodzaak de verzuimen te herstellen, dat het na afloop van die termijn gedane verzoek om uitstel te laat is gedaan, en dat belanghebbende ruim voldoende tijd heeft gehad om uitstel te vragen. Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.1
In het tegen deze uitspraak gedane verzet heeft belanghebbende aangevoerd dat de onjuiste adressering van de brief van 15 september 2021 tot gevolg moet hebben dat de in die brief genoemde termijn van vier weken is gaan lopen na de ontvangst van deze brief, zodat het verzoek om uitstel voor het herstellen van de verzuimen nog binnen deze termijn is gedaan.
2.3.2
Blijkens de uitspraak op verzet heeft de Rechtbank onderzocht wanneer de gemachtigde een adreswijziging aan de Rechtbank heeft opgegeven. Diens postadres is in het systeem van de Rechtbank aangepast op 23 maart 2022. Er is niet gebleken dat de gemachtigde vóór het sturen van de hiervoor in 2.1.2 genoemde brief om wijziging van zijn adres heeft verzocht. Daarom kon bij het verzenden van die brief het adres in Groningen worden aangehouden, aldus de Rechtbank. De Rechtbank heeft het standpunt dat de voor het herstellen van de verzuimen gestelde termijn pas is gaan lopen na ontvangst van de naar het adres in Groningen gezonden brief van 15 september 2021, niet gevolgd. Het verzet is ongegrond verklaard.
3. Beoordeling van het middel
3.1
Het middel is gericht tegen de hiervoor in 2.3.2 genoemde beslissing en de gronden waarop die beslissing steunt.
3.2
Bij de beoordeling van het middel stelt de Hoge Raad voorop dat een rechterlijk college bij het verzenden van mededelingen aan een procespartij ervan dient uit te gaan dat die procespartij bereikbaar is op het adres dat zij heeft opgegeven met het oog op de behandeling van de zaak in de desbetreffende instantie, hetzij bij het instellen van het rechtsmiddel, hetzij nadien in geval van adreswijziging. Er bestaat geen wettelijke grondslag voor de opvatting van de Rechtbank die in de bestreden uitspraak naar voren komt, die inhoudt dat de Rechtbank gebruik mocht maken van het in haar eigen systeem opgenomen adres, met voorbijgaan aan het adres dat is vermeld in de brief waarbij het beroep is ingesteld.
3.3
Indien een brief waarin een termijn wordt gesteld voor het herstellen van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 Awb onjuist is geadresseerd en deze onjuiste adressering niet is te wijten aan degene die het rechtsmiddel heeft ingesteld, kan niet worden aanvaard dat de voor herstel van het verzuim beschikbare termijn daardoor wordt verkort. Een zodanige verkorting is niet te verenigen met de ernst van het gevolg dat volgens artikel 6:6 Awb aan het niet-herstellen van dat verzuim kan worden verbonden, te weten nietontvankelijkverklaring van het bezwaar of (hoger) beroep. In een zodanig geval moet worden aangenomen dat de voor het herstel van het verzuim bepaalde termijn pas aanvangt op de dag van verzending van de brief naar het juiste adres dan wel – indien dat eerder is – op de dag waarop (de gemachtigde van) de belanghebbende de brief inzake het herstellen van het verzuim of een afschrift daarvan onder ogen heeft gekregen.1.Aangezien de duur van de door de rechter vastgestelde termijn bepalend is, is niet van belang of de belanghebbende, na kennis genomen te hebben van de onjuist geadresseerde brief, nog voldoende tijd heeft gehad om een verzoek in te dienen tot verlenging van de daarin gestelde termijn.
3.4
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2 en 3.3 is overwogen, slaagt het middel. De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan het verzet afdoen. Het verzet dient gegrond te worden verklaard.
4. Proceskosten
Het dagelijks bestuur zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Over de kosten van het verzet bij de Rechtbank dient de Rechtbank te beslissen bij de uitspraak op het beroep.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op het verzet,
- verklaart het verzet tegen de uitspraak van de Rechtbank van 23 juni 2022 gegrond,
- verstaat dat die uitspraak vervalt en dat de Rechtbank het onderzoek voortzet in de stand waarin het zich bevond,
- draagt het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht van € 136 dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald, en
- veroordeelt het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 3.348 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2023.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑11‑2023
Beroepschrift 24‑11‑2023
BEROEPSCHRIFT IN CASSATIE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
22/04806
[X]
Gemachtigde: Mr. M.M. Vrolijk
Woonachtig te [Z]
Belanghebbende
tegen
Dagelijks Bestuur
BSOB
Gevestigd te Oss
Dagelijks Bestuur
Middel I Schending van het recht en/of verzuim van vormen
1.
In de uitspraak van de rechtbank in verzet van 28 oktober 2022 (hierna: aangevallen uitspraak) wordt in punt 12 overwogen:
‘In geschil is niet wanneer de briefherstellen verzuimen is verzonden. Opposant heeft in de beroepszaak (in de brief van 19 oktober 2021-toevoeging gemachtigde Belanghebbende)laten weten dat hij de briefzes dagen later heeft ontvangen dan de dagtekening daarvan 15 september 2021. De rechtbank heeft daarom in de aangevochten uitspraak (dat is: de uitspraak van de rechtbank van 23 juni 2022-toevoeging gemachtigde Belanghebbende)overwogen dat de briefop 21 september 2021 is ontvangen door opposant. Opposant was binnen de herstelverzuimentermijn bekend met de brief van de rechtbank (dat is: de herstelverzuimenbrief-toevoeging gemachtigde Belanghebbende).’
2.
Met inachtneming van voorgaande overweegt de rechtbank vervolgens in punt 13 van de aangevallen uitspraak:
‘Er is de rechtbank geen reden gebleken waarom opposant niet tussen 21 september 2021 (ontvangst herstelverzuimbrief door opposant) en 13 oktober 2021 (einde herstelverzuimtermijn) een uitstelverzoek had kunnen doen. De resterende termijn was niet zodanig kort dat daarvoor geen ruimte meer was. Opposant had na ontvangst van de briefnog drie weken de tijd om te reageren op de briefvan de rechtbank’
3.
Met inachtneming van voorgaandegaat de rechtbank er in de aangevallen uitspraak klaarblijkelijk (althans impliciet) vanuit dat de onjuistheid van de adressering van de herstelverzuimenbrief de uiterste datum van het geboden herstel niet wijzigt. In punt 13 van de aangevallen uitspraak (punt 2 hiervòòr) hanteert de Heffingsambtenaar immers onveranderd 13 oktober 2021 als laatste dag voor het herstel van het verzuim en wordt daarmee (althans impliciet) het verzoek tot uitstel gedaan op 19 oktober 2021 als niet tijdig aangemerkt (vgl. ook punt 7 uitspraak rechtbank waartegen verzet).
4.
De onjuiste adressering van de herstelverzuimenbrief door de rechtbank komt echter voor rekening van de rechtbank (Hoge Raad 3 januari 1996, ECLI:NL:HR: 1996:AAI935).Het pro forma beroep met daarop de vermelding van het kantooradres in Amsterdam had voor de rechtbank immers aanleiding dienen te zijn onderzoek in te stellen naar de juistheid daarvan vòòr (ongewijzigde) verzending van de herstelverzuimbrief naar het voormalige kantooradres in Groningen. Daaraan doet niet af de overweging van de rechtbank in de aangevallen uitspraak (punt 6) dat een wijziging van een postadres eerst volgt indien daartoe een verzoek wordt gedaan. In dat kader is immers niet inzichtelijk op welke grond de brief van 19 oktober 2021 met een zeer expliciete vermelding van de adreswijziging eerst op 23 maart 2022 (punt 6 aangevallen uitspraak) heeft geleid tot een adreswijziging. Bovendien blijkt op geen enkele plaats (website of correspondentie rechtbank) de te volgen procedure voor een adreswijziging.
5.
Met inachtneming van voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het herstel van verzuimen resp. het verzoek tot uitstel buiten de termijn zou zijn gedaan. De vertraging van de ontvangst van de herstelverzuimbrief is immers ontstaan door de onjuiste adressering daarvan door de rechtbank.
Conclusie tot hier
6.
Het beroep in cassatie is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Uw Raad wordt verzocht de zaak terug te wijzen naar de rechtbank ter beoortdeling welke consequenties verbonden dienen te worden aan de aldus plaatsgevonden verzending aan het onjuiste adres. Uw Raad wordt verzocht het Dagelijks Bestuur te veroordelen in de kosten van het beroep in cassatie en in de griffierechten.
6.
Niettemin oordeelt de rechtbank in punt 7 van de aangevallen uitspraak dat de termijn tot het herstel van verzuimen onveranderd eindigt op 13 oktober 2021 (4 weken na brief van 15 september 2021). De vertraagde bezorging van voornoemde brief als gevolg van de onjuiste adressering door de rechtbank komt echter voor rekening van de rechtbank.
Nu, als gevolg van de onjuiste adressering, de verzenddatum naar het juiste adres niet kan worden aangetoond, start de periode van 4 weken tot herstel van verzuimen eerst vanaf 21 september 2021,zijnde dag van ontvangst van de herstelbrief door Opposant (Rechtbank Amsterdam 31 januari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:457, 4.3.,slotzin).
Met inachtneming van voorgaande alinea is dan ook onjuist de (ten minste impliciete) overweging van de rechtbank (punt 7-vgl. punt 3 hiervòòr) dat nu de termijn tot herstel van verzuimen eindigt op 13 oktober 2021, het verzoek tot uitstel op 19 oktober 2021 te laat is gedaan. De rechtbank zèlf (punt 7) stelt de ontvangst van de brief van 15 september 2021 immers vast op eerst 21 september 2021. Zulks brengt een termijn tot herstel van verzuimen en daarmee, volgens de rechtbank, een termijn tot het verzoeken van uitstel die zich uitstrekt tot na 13 oktober 2021.
7.
Met inachtneming van het voorgaande heeft de rechtbank het beroep ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Niet buiten redelijke twijfel is immers dat het verzoek tot uitstel is gedaan binnen de aldus verlengde termijn tot het herstel van verzuimen en daarmee tijdig is gedaan. De rechtbank heeft dit miskend.
3.
De verzending van de herstelverzuimbrief van 15 september heeft met gewone post plaatsgevonden. Art. 2.4. lid 3 Procesreglement Bestuursrecht 2017 schrijft aangetekende verzending van voornoemde brief echter dwingend voor.
Daarmee is sprake van schending van als recht in de zin van art. 79 RO aan te merken rechterlijke beleidsregels (HR 28 juni 1996, NJ 1997/495). De rechtbank heeft dat in de aangevallen uitspraak en in de in verzet bestreden uitspraak miskend.
4. Feiten
1.
De Heffingsambtenaar heeft Belanghebbende een aanslagbiljet gemeentelijke en waterschapsbelastingen 2021 met datum 24 februari 2021 met aanslagbiljetnummer [0001] gezonden.
2.
In voornoemd aanslagbiljet zijn, voor zover voor het beroep relevant, opgenomen:
- —
een aanslag Watersysteemheffing Ingezetenen; en
- —
een aanslag Zuiveringsheffing woningen.
3.
Met uitspraak op bezwaar van 13 augustus 2021 heeft de Heffingsambtenaar de bezwaarschriften ten aanzien van voornoemde aanslagen Watersysteemheffïng Ingezetenen en de Zuiveringsheffing kennelijk ongegrond verklaard.
4.
Met brief van 12 september 2021 heeft Belanghebbende een pro forma beroepschrift ingediend tegen voomoemde uitspraak op bezwaar. Deze brief vermeldt als kantooradres van Belanghebbende diens kantooradres te Amsterdam.
5.
Met brief verzonden per post van 15 september 2021 heeft de rechtbank Belanghebbende verzocht de verzuimen binnen 4 weken te herstellen. Deze brief is gericht aan het voormalige kantoooradres van Belanghebbende te Groningen.
6.
Met brief van 18 oktober 2021 verzoekt de rechtbank Belanghebbende mede te delen de reden van het niet tijdige herstel van de verzuimen. Deze brief is gericht aan het voormalige kantooradres van Belanghebbende te Groningen.
7.
Met brief van 19 oktober 2021 informeert Belanghebbende de rechtbank dat de herstelverzuimbrief van 15 september 2021 Belanghebbende als gevolg van de onjuiste adressering eerst op 21 september 2021 heeft bereikt. Belanghebbende verwijst daartoe naar de doorzendservice die poststukken abusievelijk gericht aan het kantooradres in Groningen doorzendt aan het kantooradres in Amsterdam.
Belanghebbende verzoekt de rechtbank een termijn van 1 week om de verzuimen alsnog te herstellen. Belanghebbende verwijst daartoe naar de omstandigheid dat als gevolg van de onjuiste adressering de termijn om de verzuimen te herstellen aanzienlijk is beperkt.