Hof Den Haag, 11-04-2014, nr. 2200529311
ECLI:NL:GHDHA:2014:1260, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
11-04-2014
- Zaaknummer
2200529311
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:1260, Uitspraak, Hof Den Haag, 11‑04‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1786, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 11‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Het Gerechtshof Den Haag heeft op 11 april 2014 in hoger beroep de verdachte N. schuldig bevonden aan twee maal doodslag, twee maal poging doodslag, afpersing en vervoer van cocaïne. De verdachte W. is schuldig bevonden aan afpersing en vervoer van cocaïne. Aan de verdachte N. is 21 jaren gevangenisstraf opgelegd, aan de verdachte W. 4 jaren en 9 maanden.
olnummer: 22-005293-11
Parketnummer: 09-753291-11
Datum uitspraak: 11 april 2014
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 oktober 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: Oude Asserstraat 20 te 9341 BC Veenhuizen,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 5 september 2013 en 28 maart 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is er een beslissing genomen omtrent een drietal vorderingen van benadeelde partijen. De benadeelde partij [naam nabestaande 2] is bij vonnis in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en heeft zich thans in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Deze vordering is in hoger beroep derhalve niet meer aan de orde.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 02 april 2011 te Alphen aan den Rijn en/of Boskoop en/of Gouda en/of elders in het arrondissement Den Haag ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] van het leven te beroven met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s) achter die in een auto zittende [achternaam slachtoffer 3] en/of [achternaam slachtoffer 4] is aangereden en/of met een vuurwapen in de richting van die auto waarin die [achternaam slachtoffer 3] en/of [achternaam slachtoffer 4] zaten, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (poging doodslag) niet is voltooid;
welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een afpersing/diefstal van een tas (inhoudende een (grote) hoeveelheid cocaïne) en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair:
[naam medeverdachte] op of omstreeks 02 april 2011 te Alphen aan den Rijn en/of Boskoop en/of Gouda en/of elders in het arrondissement Den Haag ter uitvoering van het door [achternaam medeverdachte] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] van het leven te beroven met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s) en/of met verdachte achter die in een auto zittende [achternaam slachtoffer 3] en/of [achternaam slachtoffer 4] is aangereden en/of met een vuurwapen in de richting van die auto waarin die [achternaam slachtoffer 3] en/of [achternaam slachtoffer 4] zaten, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (poging doodslag) niet is voltooid;
welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een afpersing/diefstal van een tas (inhoudende een (grote) hoeveelheid cocaïne) en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door als bestuurder van de auto waarin die [achternaam medeverdachte] zat, achter de auto van die [achternaam slachtoffer 3] en/of [achternaam slachtoffer 4] aan te rijden;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 02 april 2011 te Alphen aan den Rijn en/of Boskoop en/of Gouda en/of elders in het arrondissement Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 4] en/of
[naam slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas (inhoudende een (grote) hoeveelheid cocaïne), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [achternaam slachtoffer 4] en/of [achternaam slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (met zijn mededader(s), althans alleen, althans door een of meer van zijn mededader(s))
- met hoge snelheid en/of op korte afstand achter de in een auto zittende [achternaam slachtoffer 4] en/of [achternaam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] aan te rijden, zulks nadat eerder een schietpartij had plaatsgevonden waardoor die [achternaam slachtoffer 4] en/of [achternaam slachtoffer 3] en/of [achternaam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] schotwonden had(den) opgelopen en/of
- met een vuurwapen in de richting van die auto waarin die [achternaam slachtoffer 4] en/of [achternaam slachtoffer 3] en/of [achternaam slachtoffer 1] en/of [achternaam slachtoffer 2] zaten, te schieten, althans hoorbaar voor die [achternaam slachtoffer 4] en/of [achternaam slachtoffer 3] met dat vuurwapen te schieten;
meest subsidiair:
[naam medeverdachte] op of omstreeks 02 april 2011 te Alphen aan den Rijn en/of Boskoop en/of Gouda en/of elders in het arrondissement Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas (inhoudende een (grote) hoeveelheid cocaïne), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [achternaam slachtoffer 4] en/of [achternaam slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [achternaam medeverdachte] en/of zijn mededader(s) en/of verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (met zijn mededader(s), althans alleen, althans door een of meer van zijn mededader(s))
- met hoge snelheid en/of op korte afstand achter de in een auto zittende [achternaam slachtoffer 4] en/of [achternaam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] aan te rijden, zulks nadat eerder een schietpartij had plaatsgevonden waardoor die [achternaam slachtoffer 4] en/of [achternaam slachtoffer 3] en/of [achternaam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] schotwonden had(den) opgelopen en/of
- met een vuurwapen in de richting van die auto waarin die [achternaam slachtoffer 4] en/of [achternaam slachtoffer 3] en/of [achternaam slachtoffer 1] en/of [achternaam slachtoffer 2] zaten, te schieten, althans hoorbaar voor die [achternaam slachtoffer 4] en/of [achternaam slachtoffer 3] met dat vuurwapen te schieten,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door als bestuurder van de auto waarin die [achternaam medeverdachte] zat, achter de auto van die [achternaam slachtoffer 3] en/of [achternaam slachtoffer 4] en/of [achternaam slachtoffer 1] en/of [achternaam slachtoffer 2] aan te rijden;
2.
hij op of omstreeks 02 april 2011 te Alphen aan den Rijn en/of Krimpen aan den IJssel en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
meer subsidiair
hij op 02 april 2011 in het arrondissement Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam slachtoffer 4] en
[naam slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas (inhoudende een grote hoeveelheid cocaïne, toebehorende aan die [achternaam slachtoffer 4] en[achternaam slachtoffer 3], welke bedreiging met geweld bestond uit het met zijn mededader
- met hoge snelheid en op korte afstand achter de in een auto zittende [achternaam slachtoffer 4] en [achternaam slachtoffer 3] aan te rijden, zulks nadat eerder een schietpartij had plaatsgevonden waardoor die [achternaam slachtoffer 4] en [achternaam slachtoffer 3] schotwonden hadden opgelopen en
- hoorbaar voor die [achternaam slachtoffer 3] met een vuurwapen te schieten;
2.
hij op of omstreeks 02 april 2011 te Alphen aan den Rijn en Krimpen aan den IJssel en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
1. Inleiding
De navolgende feiten en omstandigheden volgen uit het dossier en staan niet ter discussie, zodat het hof hiervan uit gaat.
Op 2 april 2011, op de parkeerplaats tussen de Havixhorst en de Broekhorst in Alphen aan den Rijn (hierna ook: de parkeerplaats), vindt vlak na middernacht een ontmoeting plaats tussen enerzijds de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] en anderzijds [naam slachtoffer 4], [naam slachtoffer 3], [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1]. Deze ontmoeting zou gaan over de verkoop van drie kilo cocaine, door de verdachte en zijn medeverdachte aan (een van) de genoemde vier anderen.
[achternaam slachtoffer 3], [achternaam slachtoffer 1], [achternaam slachtoffer 2] en [achternaam slachtoffer 4] arriveren in een Renault Laguna op de genoemde parkeerplaats. [achternaam slachtoffer 3] parkeert deze auto achterwaarts - derhalve met de neus naar de straat gericht - in één van de parkeervakken. Vanaf de voorzijde van de Renault Laguna bezien, staan aan de linkerzijde een witte Hyundai bestelbus en rechts een witte Ford Fiësta en daarnaast een rode Fiat 500 geparkeerd. [achternaam slachtoffer 3] en [achternaam slachtoffer 1] stappen uit de Renault Laguna. [achternaam slachtoffer 4] en [achternaam slachtoffer 2] blijven in de auto zitten. Vervolgens arriveert medeverdachte [achternaam medeverdachte] samen met [naam kennis medeverdachte], een kennis, in diens auto. Verdachte en zijn vriendin [naam vriendin verdachte] arriveren in een Kia Ceed. [achternaam kennis medeverdachte] rijdt weg nadat de verdachte uit de auto is gestapt. Verdachte parkeert zijn auto in de directe omgeving van de afgesproken ontmoetingsplek en stapt ook uit. Hij heeft de tas met de cocaïne bij zich. De verdachte en medeverdachte [achternaam medeverdachte] lopen samen in de richting van [achternaam slachtoffer 3] en [achternaam slachtoffer 1] en vervolgens lopen zij alle vier naar de plek waar de Renault Laguna is geparkeerd.
Op enig moment loopt verdachte terug naar zijn auto. [achternaam medeverdachte] neemt plaats in de Renault Laguna. Op dat moment ligt de tas met cocaïne ook in die auto.
Hoewel de verklaringen hieromtrent niet eensluidend zijn, is het duidelijk dat [achternaam medeverdachte] zich op enig moment weer buiten de auto bevindt en dat tussen hem en [achternaam slachtoffer 2] een worsteling plaatsvindt. Ook kan worden aangenomen dat [achternaam medeverdachte] tijdens deze worsteling op de grond ligt en op enig moment een wapen in zijn handen heeft. [achternaam slachtoffer 2] roept dan: “Hij heeft een pistool”, stapt in de Renault Laguna en de auto wordt gestart. De tas met cocaïne ligt nog steeds in de auto.
Terwijl de Renault Laguna uit het parkeervak wegrijdt en een bocht naar links maakt richting de Broekhorst, schiet [achternaam medeverdachte] – die zich op dat moment links en op korte afstand van de bestuurderszijde van de Renault Laguna bevindt - meermalen in de richting van die Renault Laguna. Hierbij worden alle vier de inzittenden geraakt. [achternaam slachtoffer 1] en [achternaam slachtoffer 2] worden in het hoofd geraakt, [achternaam slachtoffer 3] ter hoogte van de linkerborst, schouder en achterarm en [achternaam slachtoffer 4] in de linkerschouder.
De Renault Laguna rijdt weg en [achternaam medeverdachte] rent vervolgens in de richting van de Kia Ceed. Hij stapt in de auto en zegt tegen verdachte en [achternaam vriendin verdachte] dat ‘ze’ hem hebben geript, dat hij is geslagen en dat de cocaïne is afgepakt. Ook zegt [achternaam medeverdachte] dat hij ‘hen’ heeft geschoten. De verdachte en [achternaam medeverdachte] besluiten de Renault Laguna achterna te rijden om te proberen de cocaïne terug te krijgen. Ze rijden – met verdachte aan het stuur - daarbij met hoge snelheid en op korte afstand achter de Renault Laguna aan. Op enig moment gooit [achternaam slachtoffer 4] de tas met cocaïne uit het raam van de auto. Hierop stopt verdachte de auto, [achternaam medeverdachte] stapt uit, pakt de tas, stapt weer in en rijdt met verdachte en [achternaam vriendin verdachte] naar Rotterdam. De inzittenden van de Renault Laguna rijden naar het Bleuland Ziekenhuis in Gouda. Daar blijkt dat zowel [achternaam slachtoffer 2] als [achternaam slachtoffer 1] zijn overleden door orgaanschade aan de hersenstam ten gevolge van een doorschot in het hoofd.
2. Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
Het schieten tijdens de achtervolging
De verdachte heeft aanvankelijk verklaard dat zijn medeverdachte tijdens de achtervolging vanuit de Kia Ceed op de Renault Laguna heeft geschoten, maar is op deze verklaring teruggekomen. Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij onder druk van de politie zijn aanvankelijk verklaring heeft afgelegd. Naar oordeel van het hof is die door de verdachte gestelde ‘druk’ om – in strijd met de waarheid - te verklaren dat geschoten zou zijn niet aannemelijk geworden. Zo al van druk blijkt uit die verhoren is dat de ‘druk’ bij de verdachte zelf om openheid van zaken te geven.
Mede gelet op de bij de politie afgelegde verklaring van [achternaam slachtoffer 3] en – met name - de bij de politie en rechter-commissaris afgelegde verklaringen van [achternaam vriendin verdachte], die tijdens de achtervolging bij de verdachte en de medeverdachte in de auto zat en wiens verklaring steun biedt aan de aanvankelijke verklaringen van verdachte, is het hof van oordeel dat vast staat dat de medeverdachte tijdens de achtervolging wel degelijk vanuit de auto heeft geschoten. Nu evenwel uit voornoemde verklaringen noch uit enig ander bewijsmiddel volgt dat dit schot in de richting van de Renault Laguna is gelost, zal het hof –zoals ook door de advocaat-generaal en de raadsman van verdachte naar voren is gebracht- verdachte van dat onderdeel in de tenlastelegging vrijspreken.
3. Bespreking verweren verdediging ten aanzien van het bewijs
3.1. Verweer met betrekking tot het ‘toebehoren’ ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 maart 2014 is door de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde afpersing. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het in de tenlastelegging omschreven goed, te weten de cocaïne, aan de verdachte en medeverdachte [achternaam medeverdachte] toebehoorde en derhalve niet geheel of gedeeltelijk aan [achternaam slachtoffer 4] en [achternaam slachtoffer 3] of aan een ander dan verdachte en medeverdachte [achternaam medeverdachte].
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de hiervoor onder 1. beschreven feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte en medeverdachte [achternaam medeverdachte] de cocaïne wilde verkopen en dat [achternaam slachtoffer 4], [achternaam slachtoffer 3], [achternaam slachtoffer 2] en [achternaam slachtoffer 1] de cocaïne van [achternaam medeverdachte] en de verdachte hebben ‘geript’. Aan de verdachte is onder
1. meer subsidiair ten laste gelegd dat hij [achternaam slachtoffer 4], [achternaam slachtoffer 3], [achternaam slachtoffer 2] en [achternaam slachtoffer 1] vervolgens – kortgezegd - met geweld heeft gedwongen de hen toebehorende cocaïne af te geven.
Vooropgesteld dient te worden dat (het een feit van algemene bekendheid is dat) cocaïne een illegaal goed is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang en mitsdien vatbaar voor onttrekking aan het verkeer op grond van artikel 36c, aanhef en onder 5, van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast brengt het enkele aanwezig hebben van cocaïne reeds strafrechtelijke aansprakelijkheid in de zin van artikel 2, onder C, in samenhang met artikel 10, derde lid van de Opiumwet met zich.
Tegen die achtergrond bezien is het hof van oordeel dat het bezit dan wel de eigendom van (een partij) cocaïne, zoals waarvan in deze zaak sprake is, geen rechtsgoed is in de zin van een door de rechtsorde beschermd belang. De in het strafrecht ontwikkelde regels omtrent de vraag betreffende het toebehoren van rechtsgoederen kunnen derhalve niet worden toegepast ter zake de vraag wie rechthebbende is van de partij cocaïne in deze.
Naar oordeel van het hof konden [achternaam slachtoffer 4] en [achternaam slachtoffer 3], nadat zij, samen met de andere twee inzittenden van de Renault Laguna, [achternaam medeverdachte] de cocaïne hadden afgenomen als heer en meester daarover beschikken. Toen zij met de auto, waarin zich de tas met cocaïne bevond, van de parkeerplaats wegreden, behoorde de cocaïne hen dus daadwerkelijk toe in de zin van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht zodat [achternaam slachtoffer 4] en [achternaam slachtoffer 3] in de zin van die bepaling door de verdachte en medeverdachte [achternaam medeverdachte] konden worden gedwongen tot afgifte hiervan.
Het hof verwerpt het verweer.
3.2. Verweer met betrekking tot de causaliteit ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 maart 2014 is voorts door de raadsman ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde aangevoerd dat het causaal verband tussen de door verdachte en zijn medeverdachte ingezette pressiemiddelen (te weten het met hoge snelheid en op korte afstand achter de Renault Laguna aan rijden alsmede het voor een van de inzittenden van auto hoorbaar schieten– zo dit al op die wijze heeft plaatsgevonden - ) en de afgifte van de cocaïne door [achternaam slachtoffer 4] en [achternaam slachtoffer 3], ontbreekt.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Zoals hiervoor vermeld, gaat het hof er van uit dat de medeverdachte tijdens de achtervolging vanuit de Kia Ceed een schot heeft gelost. [achternaam slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij tijdens de achtervolging heeft gehoord dat werd geschoten. Uit verschillende bewijsmiddelen (waaronder de eigen verklaring van verdachte) blijkt voorts dat verdachte en medeverdachte [achternaam medeverdachte] met hoge snelheid en op korte afstand achter de Renault Laguna zijn aan gereden, terwijl de inzittenden van die auto zeer kort daarvoor door verdachte waren beschoten en (zwaar en/of dodelijk) verwond.
Naar het oordeel van het hof is het gelet op deze omstandigheden reeds aannemelijk dat [achternaam slachtoffer 4], gelet op de bedreigende situatie waarin hij verkeerde, de tas met cocaïne uit de auto heeft gegooid.
Uit de door hem bij de politie afgelegde verklaringen volgt echter zonder meer dat [achternaam slachtoffer 4] merkte dat hij door een auto met daarin verdachte en zijn medeverdachte (met hoge snelheid) werd achtervolgd, dat hij bang was dat ‘ze’ zouden schieten en dat hij de tas met cocaïne uit de auto heeft gegooid omdat hij wilde dat de achtervolging zou stoppen. Het causaal verband tussen de afpersingshandelingen – het met hoge snelheid achtervolgen van een auto waarvan de inzittenden vlak daarvoor waren beschoten, alsmede het door [achternaam slachtoffer 3] horen dat werd geschoten - en het door [achternaam slachtoffer 4] uit de auto gooien van de tas met cocaïne, is hiermee gegeven.
Het hof verwerpt het verweer.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen met zijn medeverdachte de onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde afpersing heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verweer met betrekking tot psychische overmacht
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 maart 2014 is door de raadsman betoogd dat verdachte ter zake van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake was van van psychische overmacht. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de reële bedreiging van een letale represaille als de drugs, danwel het equivalent in geld, niet zouden worden (terug-)gebracht bij de leveranciers, verdachtes wilsvorming belemmerde. Van hem kon redelijkerwijs niet gevergd worden dat hij aan deze van buiten komende, door doodsangst ingegeven drang weerstand zou bieden, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat de gedraging van de verdachte voortkomt vanuit een van buitenaf komende dwang dan wel drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Het hof wil aannemen dat op het moment dat de verdachte zich geconfronteerd zag met het feit dat de cocaïne die hij en medeverdachte [achternaam medeverdachte] wilden verkopen, ‘geript’ werd, hij zich realiseerde dat hij problemen kon krijgen met de leveranciers van de cocaïne. Naar het oordeel van het hof is dit echter geen omstandigheid die een zodanige dwang of drang oplevert dat geen andere reactie dan het plegen van het hem verweten strafbare feit mogelijk was, nog daargelaten dat noch uit het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting volgt dat en in hoeverre de verdachte toen daadwerkelijk onder druk stond.
Het hof verwerpt het verweer.
Verweer met betrekking tot (extensief) noodweerexces
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman voorts betoogd dat de verdachte ter zake van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat dat de verdachte heeft gehandeld uit extensief noodweerexces. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte door de afpersing weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn goed - te weten de cocaïne - veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
Het hof overweegt als volgt.
Zoals hiervoor reeds overwogen is het hof van oordeel dat het bezit dan wel de eigendom van (een partij) cocaïne, zoals waarvan in deze zaak sprake is, geen rechtsgoed is in de zin van een door de rechtsorde beschermd belang. De in het strafrecht ontwikkelde regels omtrent de vraag naar het toebehoren van rechtsgoederen kunnen derhalve niet worden toegepast ter zake de vraag wie rechthebbende is van de partij cocaïne in kwestie.
Ook voor een geslaagd beroep op noodweer is – naar het oordeel van het hof - allereerst vereist dat het gaat om een belang dat door de rechtsorde wordt beschermd. In deze is evenwel sprake van een partij cocaïne, die daar niet onder te brengen valt zodat de verdachte een beroep op noodweer in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht niet toekomt.
Daarbij is het een feit van algemene bekendheid dat in (de illegale wereld van) de drugshandel van (grote) partijen cocaïne verkopers hiervan regelmatig worden bestolen, ‘geript’. Nu de verdachte in weerwil daarvan zich willens en wetens in de drugshandel (van deze omvang) heeft begeven, komt hem ook om die reden een beroep op noodweer, ter zake van de geripte partij cocaïne, niet toe.
Nu verdachte reeds geen beroep op noodweer toekomt, kan een beroep (extensief)noodweer-exces naar het oordeel van het hof evenmin slagen.
Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat sprake was van noodweerexces als gevolg van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eens anders lijf, in dit geval dat van medeverdachte [achternaam medeverdachte] ten tijde van de worsteling tussen hem en [achternaam slachtoffer 2], overweegt het hof dat nu hiervoor geen nadere motivering is gegeven, niet is in te zien waarom de verdachte – die immers niet bij de worsteling aanwezig was - zich met betrekking tot deze situatie op noodweer(exces) zou kunnen beroepen.
Ten slotte is in het kader van bovengenoemd verweer nog bepleit dat het in- en voortzetten van de achtervolging onder de eerder genoemde omstandigheden heeft plaatsgevonden in het kader van een rechtmatige burgeraanhouding bij ontdekking op heterdaad van een ripdeal zoals bedoeld in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof overweegt dat het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voor dit verweer geen enkel aanknopingspunt bieden. De verdachte heeft bij de politie noch ter terechtzitting in eerste aanleg dan wel in hoger beroep verklaard dat hij, al dan niet samen met zijn medeverdachte, de inzittenden van de Renault Laguna als dieven van de cocaïne bij de politie wilden aangeven, dan wel dat zij de cocaïne aan de politie wilden overdragen. De verdachte heeft daarentegen meermalen verklaard dat de achtervolging was ingezet om de cocaïne terug te krijgen.
Dat blijkt ook uit het feit dat verdachte en zijn mededader de cocaïne, toen zij deze weer in hun bezit hadden, gedeeltelijk bij een ander hebben verborgen en – kennelijk - gedeeltelijk aan de leverancier hebben teruggegeven.
Het verweer wordt in alle onderdelen verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is in de nacht van 2 april 2011 tezamen met zijn mededader, nadat [achternaam slachtoffer 4] en [achternaam slachtoffer 3] er zonder te betalen vandoor waren gegaan met de tas inhoudende 3 kg cocaïne die verdachte en zijn mededader aan hen wilden verkopen, in de auto met hoge snelheid en op korte afstand achter die [achternaam slachtoffer 4] en [achternaam slachtoffer 3] aan gereden, waarbij zijn mededader hoorbaar heeft geschoten, en heeft zodoende die [achternaam slachtoffer 4] en [achternaam slachtoffer 3] ertoe gedwongen de tas met cocaïne uit het raam van de auto te gooien. Dit nadat zijn mededader reeds eerder die nacht op de auto met daarin onder meer [achternaam slachtoffer 4] en [achternaam slachtoffer 3] had geschoten, waarvan verdachte op de hoogte was.
Deze feiten zijn door de slachtoffers als zeer bedreigend en beangstigend ervaren. Het hof rekent het de verdachte aan dat het feit heeft plaatsgevonden op de openbare weg waardoor het ook voor eventuele medeweggebruikers een beangstigende en onveilige situatie kan zijn geweest. Meer in zijn algemeenheid versterkt dit drugsgerelateerde geweldsfeit gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.
Voorts heeft verdachte tezamen met zijn mededader een grote hoeveelheid cocaïne vervoerd. Handel in verdovende middelen is een ernstig feit. Door de handel in harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd en wordt het plegen van vermogensdelicten onder de gebruikers bevorderd, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 maart 2014, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van twee harddrugs gerelateerde misdrijven. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Ter zitting in hoger beroep is namens de verdachte aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is geschonden nu de zaak eerst meer dan
21 maanden na de binnenkomst van het dossier bij het hof op 7 juni 2012 behandeld is en de verdediging in hoger beroep geen onderzoekswensen heeft opgegeven.
Naar het oordeel van het hof heeft de behandeling van de zaak niet plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu de behandeling van de zaak in hoger beroep langer dan 16 maanden in beslag heeft genomen. Het hof zal deze verdragsschending verdisconteren in de strafmaat en in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en negen maanden opleggen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van bovenvermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [naam nabestaande 1]
In het onderhavige strafproces heeft [naam nabestaande 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade tot een bedrag van € 5.586,50.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan, dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van de in de onderhavige zaak bewezen verklaarde feiten.
De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tot schadevergoeding [naam slachtoffer 3]
In het onderhavige strafproces heeft [naam slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade ten bedrag van € 2.969,73 aan medische (gerelateerde) kosten alsmede tot vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade; in totaal derhalve tot een bedrag van € 7.969,73.
Het hof merkt het op het voegingsformulier vermelde totaalbedrag van € 7.669,73 aan als een rekenfout, nu de op de op de facturen vermelde bedragen bij elkaar opgeteld een bedrag van € 7.969,73 vormen.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof zijn de gevorderde materiële kosten niet een rechtstreeks gevolg van de in de onderhavige zaak bewezen verklaarde feiten.
De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot materiële schadevergoeding.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde feit. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 1.000,- , te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige deel dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering nu dit niet als rechtstreeks schade is aan te merken van voormeld bewezenverklaard feit. Het slachtoffer is immers kort daarvoor gewond geraakt door (een) kogel(s) uit een wapen van zijn medeverdachte [achternaam medeverdachte]; een feit dat in de gelijktijdig berechte doch niet gevoegde zaak tegen [achternaam medeverdachte] is bewezenverklaard doch dat aan de verdachte niet is tenlastegelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 ( vier) jaren en 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [naam nabestaande 1] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,- (duizend euro)
aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam slachtoffer 3], een bedrag te betalen van
€ 1.000,- (duizend euro)
als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. A.J.M. Kaptein en mr. H.J.M. Smid-Verhage, in bijzijn van de griffier mr. V.A.M. Willemsen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 april 2014.