Hof Arnhem-Leeuwarden, 17-10-2014, nr. 21-001237-14
ECLI:NL:GHARL:2014:7913
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
17-10-2014
- Zaaknummer
21-001237-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:7913, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17‑10‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOVE:2014:876
Uitspraak 17‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 228.007,--. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank en verwerpt het draagkrachtverweer van de raadsman, mede in aanmerking genomen de in de hoofdzaak genomen strafbeslissing.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001237-14
Uitspraak d.d.: 17 oktober 2014
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 24 februari 2014 met parketnummer 07-996506-10 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].
Het hoger beroep
De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 oktober 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door veroordeelde en zijn raadsman,
mr J. Vlug, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter – onder aanvulling van hetgeen hierna is overwogen – op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis waarvan beroep met overneming van de gronden behoort te worden bevestigd.
Aanvulling
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om de terugbetalingsverplichting vast te stellen op een bedrag dat redelijkerwijs, naast de overige schulden, kan worden betaald.
Het hof verwerpt het draagkrachtverweer van de raadsman en overweegt het volgende.
Naar het oordeel van het hof is vooralsnog niet aannemelijk geworden dat veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen de in de hoofdzaak genomen strafbeslissing.
Eventuele toekomstige omstandigheden met betrekking tot de draagkracht van veroordeelde kunnen voorts door of namens hem in de executiefase naar voren worden gebracht, waarna deze omstandigheden in die fase (opnieuw) kunnen worden beoordeeld.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr J.P. Bordes, voorzitter,
mr P. van Kesteren en mr F.G. Bauduin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr E.C.M. Steeghs, griffier,
en op 17 oktober 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.